Gehaakt kleedje voor een broodbord
of theeblad.
Afbeelding No. 16 en 17. Wit haakgaren
(Hausschildtsches garen) No. 40 en 80,
eene fijne haaknaald, kralen in 4
nuancen, bruin of groen.
Het deel van dit kleedje dat men zoowel vierkant als lang-
werpig vervaardigen kant, is zoo
algemeen als praktisch en
sierlijk bekend, dat
wij zonder eenige uit-weiding hieromtrent tot de beschrijving van
het patroon zullen over-gaan. Men begint met het geruite patroon van den fond, en zet met het grove haak-garen de grootte van
het bord of blad dat
er mede bedekte moet worden, op. Het wordt in de lengte gehaakt, doch niet heen en we-
der, maar gedurig van dezelfde
zijde af, begonnen.
1ste toer. 6 v. st., * 2 ket-
tingst. waarmede men 2 steken van het opzetsel overslaat, 9 v.
st., in elken steek van den vorigen toer
1 steek. Van * af wordt voortdurend her-haald, waarna men aan het einde van den toer even als aan het begin 6 v. haakt.
2de toer. In dezen als ook in alle volgende toeren
van dit geruite patroon steekt men door den ge-
heelen steek: 5 kettingst.; dan * 2 kettingst., 1
v. st. in de eerste opening van den vorigen toer; 2
kettingst., 7 v. st. in de 7 middelste van de vol-
gende 9 kettingsteken van den vorigen toer, zoodat aan beide
zijden 1 steek onbewerkt blijft. Van * af wordt herhaald.
De duidelijkheid van onze afbeelding bespaart ons eene verdere
beschrijving, daar deze beide eerste toeren van zelf de voortzetting van het patroon aanwijzen. Nadat de fond zijne vereischte grootte
verkregen heeft, omhaakt men hem met een toer vaste steken,
en werkt dan rondom, doch in afgesloten toeren den breeden rand, waarbij
men echter aan de hoeken eenige steken meerdert, opdat zij niet trekken,
maar vlak en puntig worden. Daarna haakt men in den toer vaste steken,
1 toer met 1 st. en 1 kettingst., waarbij men 1 steek van den vorigen toer
overslaat en steeds in den geheelen steek steekt. Dan volgt met fijn garen en
gedurig in de achterste lus van den steek van den vorigen toer stekende,
een toer kruisstokjes, zooals wij bij den gehaakten wijnkoeler beschreven
hebben. Vervolgens werkt men weder met het grove garen een open stokjes-
toer, dan met het fijne garen 14 toeren vaste ste-
ken, terwijl men slechts in den eersten toer in de achterste lus en in het vervolg weder door den
geheelen steek van den vo-rigen toer steekt. Nu volgen weder de 3 eerste toeren van den rand, namelijk de beide open stokjestoeren met den kruisstokjestoer er tusschen;
vervolgens haakt men de open
kant geheel met het fijne ga-
ren. Voor het beginnen van
de kant haakt men 1 toer vaste steken, in elken steek van den vorigen toer 1 steek
waarbij men in de achter-ste lus van den steek steekt;
daarna voortdurend ketting-
steekbogen, als volgt: 1ste toer. 1 vaste steek in den volgenden
steek van den vorigen toer, * 5 kettingst., 1
v. st. in den tweeden daarop volgenden steek, zoo-
dat men met den kettingsteekboog 1 steek van den vorigen toer heeft overgeslagen. Van * af wordt
herhaald. In het vervolg haakt men den vasten steek van den
kettingsteekboog, gedurig in den kettingsteekboog van den vorigen toer; de
2de toer evenzoo met 5 kettingsteken voor elken boog; dan 2
toeren met 6 kettingsteken; 2 toeren met 7 kettingsteken, 2
toeren met 8 en eindelijk 2 toeren met 9 kettingsteken voor
elken boog.
De bladerenrand wordt na voltooijing van het kleedje op den
vasten rand met kralen opgenaaid, telkens 1 kraal op
een steek van het haakwerk, zooals de afbeelding aan-
toont. Afbeelding No. 17 geeft het patroon van den
rand, dat zoowel in eene bruine als groene schakering
kan genomen worden; de voortzetting van het patroon
zal met behulp van de, in oorspronkelijke grootte gege-
ven afbeelding, geen zwarigheid opleveren.
Corset-lijfje.
Afbeelding No. 18. Knippatroon, keerzijde van het
Supplement No. II, Fig. 5—9.
Ten einde onze lezeressen op de hoogte te houden van de veranderingen welke er op het gebied der corsetten
plaats grijpen — de mode beijvert zich steeds om die
tot een graad van volkomenheid te brengen — geven wij hiernevens twee zeer gezocht modellen. De vorm den deze
corsetten is zeer geschikt om aan het ligchaam eene elegante en gracieuse houding te verleenen. Het corset-lijfje of korte
corset dat wij onder afb. No. 18 te zien geven, is vervaar-
digd uit grijs drillich, met carmozijn-rood zijden lint ge-
boord, en geheel en al met zijde van dezelfde kleur ge-
naaid. Als men het corset van drillich of van engelsch
leder neemt, dan heeft men geen voering noodig. Men knipt
volgens de hierboven aangeduide patronen naar fig. 5—9
van elk twee stukken; men moet voor elken naad op een
zeer breeden inslag rekenen, daar de gedeelten overal ta-
melijk ver over elkaar heen gelegd en zoo op elkander
worden genaaid, en wel op de regte zijde met stiksteken,
36 DE GRACIEUSE. [17 Februarij 1865. 3e Jaargang.]
terwijl de inslagen aan den verkeerden kant van
het corset er met digte zoomsteken op worden vast-
genaaid. Tusschen deze twee naden in, moet
genoeg ruimte zijn om er op de plaat-
sen op het knippatroon aangegeven een baleintje tusschen te kunnen schuiven. Zijn er buitendien nog baleinen noodig, dan
moet men een eind linnen band zoo breed
als door twee gestipte lijnen op het patroon is aangegeven, te-
gen het corset leggen; dit heeft eveneens plaats aan de voorizjde
waar zich de veêr be-vindt. Al deze einden band, die er aan de verkeerde zijde van
het corset te-gen liggen
worden er aan de reg-te zijde op vast gestikt.
Wanneer men naauw-keurig op de letters op het knippatroon
acht geeft, dan zal
het aan elkaar zetten der verschillende dee-
len geen bezwaar op-
leveren. De geeren
worden steeds onder het cor-
set gelegd, aan de punt vier-
kant of hoekig afgeknipt en dan
zonder omslag met een digten
kruisnaad aan de verkeerde zijde
van het corset vastgehecht, terwijl men
dit laatste op de regte zijde vlak in de
punt van het insnijdsel, ook zonder om-
slag met festonneersteken op de geer be-
vestigt. In het voorstuk naait men met stiksteken de
van P af, met een dunne gladde lijn voorgeteekende
vouw tot onder aan den rand, in. De baleinen die er
zijn ingestoken, worden met lange steken, welke
kruiselings over elkaar komen met roode zijde vast-
gehecht, zoo als dit almede op de knippatronen is aangegeven.
De vetergaten worden in de beide gedeelten van den rug gemaakt
volgens fig. 9; zij moeten regt tegenover elkaar komen, en de
twee veters elk 200 duim lang, worden op de navolgende wijze
vastgehecht en er door heen gestoken: in het midden van elk ge-
deelte van den rug steekt men een veter op de regte zijde door
de twee middelsten der vier gaatjes welke zich digt naast elkaar bevinden en
wel zoo dat de einden naar binnen hangen en iedere veter die er aldus is
doorgestoken, bovenop eene lange lus vormt. De bovenste einden van de
twee veters steekt men nu naar boven, kruiselings over elkaar door de
gaatjes en de twee onderste naar onderen toe; op deze wijze worden de twee
gedeelten van den rug aan elkaar verbonden en nu naait men de einden van
de veters van boven en van onderen aan den rand van het corset vast op de
plaats welke wij op het
knippatroon door een klein streepje hebben aan-geduid. Als men nu het corset aandoet, dan moet
men eerst de veêr digt maken, vervolgens de
twee loshangende lussen naar verkiezing stijf of los aanhalen en vaststrik=
ken; eene zeer eenvoudige
handeling om het corset min of meer sluitend te doen zijn.
Lang corset.
Afbeelding No. 19. Knippa-
troon, keerzijde van het
Supplement No. III,
Fig. 10—16.
De snede van dit lange
corset is niet minder goed
en doelmatig als van het
korte, waarvan wij hierboven de beschrijving gaven; wij kunnen het voor eenigzins gedrongene figuren ten sterkste aanbevelen. Ons model uit wit drillich vervaardigd, heeft van boven om den rand een
smal kantje, waar zich aan
de voorzijde nog een tusschen-zetsel aansluit, met een ge-
kleurd lintje er onder. Een strik van het
zelfde lint, dient om van boven aan de voorzijde, het aan
elkaar sluiten van het corset te bedekken.
Het vervaardigen van dit corset geschiedt volmaakt
op dezelfde wijze als die welke wie voor het corsetlijfje hebben opgegeven, zoodat wij eene nadere verklaring overbodig achten. In tegenstelling van het korte corset,
heeft het hier besprokene in plaats van ééne, twee
borstgeeren en ook nog eene heupgeer, de vouw in het
voorstuk moet er naauwkeurig naar den voorgeteekenden
vorm en in dezelfde rigting met stiksteken in worden
genaaid. In den rug, fig. 14, moet men langs de dub-
bele lijn een insnijding maken en er de heupgeer, fig. 15,
inzetten. Het corset wordt van boven en van onderen
met linnen band geboord. De baleinen zijn op ons model
met witte zijde met lange steken kruiselings over elkaar
liggende, even als in het corset-lijfje vastgehecht.
Op de voorzijde van het Supplement vinden onze abon-neés No. 27 en 28 het patroon voor een zeer lief kinder-
mutsje in Fransch botduurwerk. van de pas geven wij
slechts een klein gedeelte, zij oet 35 duim lang, in het
midden 20 en aan de einden 12 duim breed zijn, en aan
den voorkant, waarvan het eerste randje 2 duim verwij-
derd is regt loopen. De rondgeknipte buitenrand, wordt
met een rolzoompje ingerimpeld, gelijkmatig verdeeld, en
zoo over ’s hands aan den bodem genaaid. Het mutsje
krijgt in de rondte een ruche of twee smalle strookjes.
De rand van het kraagje No. 15 moet men gestonneren en met hoog opliggende moesjes borduren; de figuur in den
hoek in den vorm van een vlieg man met den platten
steek of ook in den point russe worden uitgevoerd.
No. 20. Flesschen-bakje. Kralenmozaïk. Oorspronkelijke grootte.
No. 18. Corset-lijfje. Knippatroon, keerzijde van
het Supplement No. II, Fig. 5—9.
No. 19. Lang corset. Knippatroon, keerzijde van
het Supplement No. III, Fig. 10—16.
No. 16. Gedeelte van een gehaakt kleedje onder
eene broodschotel of onder een theeblad.
Verklaring der teekens: eerste (donkerste),
tweede, derde, vierde (lichtste) kleur
bruin of groen.
No. 17. Patroon voor een kralenrandje, voor het
gehaakte kleedje onder eene broodschotel
of een theeblad.