paarse taf, van onderen aan het puntig bijgeknipte eind met kant
versierd, en met een theeroosje bij elkaar gehouden; het garnituur wordt verder voltooid met een tak van dezelfde rozen aan de lin-kerzijde van den hoed. Knippatr. van den hoed No. XIV, fig. 59.
Afbeelding No. 43 en 44. Hoed “Lamballe” van zwart flu-
weel, met een boordsel van wit satijn en met een rand grelots van witte kralen omgeven. Eene echarpe van hetzelfde fluweel bedekt het midden van den hoed en vormt de strikbanden. Witte vederen en een tak witte azalia’s maken het garnituur van den hoed uit.
Knippatroon No. XV, fig. 60 op het Supplement.
Met de afb. No. 45 en 46 geven wij eindelijk nog aan onze le-
zeressen den zeer ongemeenen hoedevorm “Maria Stuart” te zien, die tegenwoordig veel gedragen wordt. Het opmaken wordt aan den
persoonlijken smaak overgelaten.
Beschrijving van de parijsche modeplaat.
Half gekleed toilet. Paars fluweelen toque, gegarneerd met witte bloemen. Grijs zijden kleedje, fatsoen empire; de korte rok
is van boven geheel glad. Het kleedje is om den hals, langs den voorkant, onder aan de mouwen en aan den onderrand gegarneerd met astrakan, de mouwen en de rok met fluweelen biais. De tweede
rok heeft een fluweelen rand die onder het kleedje uitkomt.
Gekleed toilet. Wit fluweelen hoed met een gekleurden rand die op het voorhoofd een punt vormt en in de rondte is omgebo-
gen. Satijnen rozet en strikbanden. Kanten voile.
Zijden kleedje (gros de Lyon) met knoopen, biais en afhan-gende einden van satijn. Dit kleedje, fatsoen impératrice heeft
eene hooge taille en een rok, van boven zonder plooien; deze met geeren gesneden, is van achteren lang en wordt van onderen allengs wijder. Zonder crinoline. Het garnituur is op het kleedje ge-naaid in den vorm van een paletot, genre peplum, men kan ech-
ter ook een afzonderlijken paletot nemen.
Wij willen dit modebericht aanvullen met een paar uittreksels
uit een schrijven van onze parijsche correspondente: onlangs zagen wij een zeer fraai bruidstoilet, bestemd voor eene aanzienlijke rus-sische dame, namelijk een kleedje van wit moiré, met eene tuniek, samengesteld uit kanten volants. Tusschen de kant slingerden zich ― gelijk zij er hier en daar mede werd opgenomen ― guirlandes van korenbloemen, met een gouden of diamanten hartje versierd. Het een en ander maakte een zeer fraai en rijk effect, de bloemen wa-
ren tevens zeer kunstig vervaardigd.
Een nieuw garnituur galon fourrure is hier tegenwoordig zeer gezocht. Dit galon bootst zwart of gevlamd astrakan na, het is 12
à 16 d. breed. Men gebruikt het om wollen kleedjes, mantels, pa-
letots enz. te garneeren. Van den beginne af aan was men er zeer mede ingenomen, omdat het de groote menigte kralen verving, waar-mede de costumen in den laatsten tijd waren bedekt. Dit galon is
zeer goed in harmonie met fluweelen knoopen en passementwerk.
Kleedje met eene jaquette voor meisjes
van 4―6 jaar.
Afb. No. 47 en 48. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. V, fig. 24―32.
Dit costuum, een kleedje en eene jaquette, is uit bruin tartan vervaardigd. Het garnituur van het jurkje wordt gevormd door schuine reepen van dezelfde stof, aan de lange zijden met krijtwitte kralen versierd; de jaquette is echter alleen met kralen gegarneerd.
Bij het vervaardigen van het jurkje knipt men uit boven-stof en shirting voor voering, naar elk der fig. 24, 25
en 27 een gedeelte, naar fig. 27 den rug langs de dunne lijn in het midden aaneen, verder naar elk der fig. 26
en 28 twee gedeelten. De rok van ons model, die den schuinen reep 6 d. breed aan den onderrand medegerekend 44 d. lang en 208 d. wijd is, wordt met een gazen voe-
ring en den bovengenoemden schuinen reep voorzien. Deze laatste wordt aan de binnenzijde van onderen tegen den rand van het kleedje gezet, even als een zoom naar de rechterzijde omgeslagen en dan aldaar volgens de afbeelding met kralen versierd. Als men in de voorstukken van ster
tot punt de plooien heeft genaaid, dan worden de verschil-lende gedeelten van de taille met elkaar verbonden. Aan den voorkant van het linker voorstuk wordt de voering tegen de bovenstof genaaid, om den bovenrand van de taille en ook langs den voorkant van het rechter voorstuk legt
men een schuinen reep 3 d. breed, die er even als aan
den rok opgenaaid 1 ½ d. breed naar de rechterzijde over-heen komt, en volgens de afbeelding met kralen versierd wordt. Volgens aanwijzing op fig. 24 en 25 worden er
knoopsgaten ingemaakt en knoopen opgezet. Als de mouw met de voering is voorzien, verder aan den onderrand met den reeds vermelden schuinen reep met kralen versierd, gegarneerd, dan wordt zij van 47 tot 48 aan elkaar genaaid, en met een ingeregen
koordje volgens de overeenstemmende cijfers in het armsgat ge-voegd. Men legt in den bovenrand van den rok, naar de wijdte
van de taille, eenvoudig plooien en van voren in het midden
eene dubbele stolpplooi, daarna wordt hij aan de taille gezet. Men vervaardigt de ceintuur van een dubbelen reep bovenstof en voering met stijf gaas er tusschen en legt er even als aan den strik, mede
van de stof van het kleedje, een randje kralen omheen. Om het uit-snijdsel van den hals en den onderrand van de mouw wordt het kleedje met een guipure kantje 1 ½ d. breed gegarneerd. Bij het vervaardigen van de jaquette knipt men van bovenstof en zwart mousseline voor voering naar elk der fig. 29 en 30 2 gedeelten,
naar fig. 31 een gedeelte aaneen, verder de mouw naar fig. 32.
De voorgeteekende afwijkende lijnen zijn voor de onderste helft be-stemd. Als men in de voorstukken de borstplooi genaaid, en al de gedeelten bovenstof op de hierboven vermelde wijze met kralen heeft versierd, dan worden zij met de voering volgens de overeenstem-mende cijfers aan elkaar gezet. Tegen den buitenrand van de jaquette zet men aan de binnenzijde een schuinen reep 2 d. breed, waarmede tevens de afgeknipte randen bedekt worden. De mouw op de be-
kende wijze naar het patroon geknipt, wordt met een ingeregen
koordje volgens de overeenstemmende cijfers in het armsgat gezet.
Dameslaarsjes.
Afb. No. 49―51.
Deze laarsjes zijn voornamelijk voor de wandeling bestemd. De laars afb. No. 49 is van zwart gemsleder, van voren met verlakt leder voorzien en met een groote rozet van zwart repslint versierd. Een
dik zwart zijden koord omgeeft den buitensten zijrand in schelpen uitgesneden, tevens tot het dichtknoopen van de laars ingericht,
het loopt aan den bovenrand voort, vormt aldaar verschillende slin-
gers en eindigt in zijden kwasten.
Afb. No. 50. Laars van gebronsd leder, met een voorschoen van verlakt leder. Reepen van dit laatste met witte koordzijde er op
gestikt, vormen op den voorschoen eene arabeske en zetten zich dan langs de voorranden met vetergaten voorzien, en om den bovenrand voort. Bovendien is de laars van voren in het midden met twee
grelotkwasten versierd.
Afb. No. 51. Laarsje van bruin “everlasting” met een voorschoen
van verlakt leder in twee punten uitgesneden en met verscheidene rijen witte zijde er op gestikt. Een smalle reep van hetzelfde leder
sluit den zijrand tot dichtknoopen ingericht af, als ook den uitge-
punten bovenrand, die aldaar met knoopen en grelotkwasten ver-
sierd is.
Kleedje voor knaapjes van 2―4 jaar.
Afb. No. 52 en 53. Knippat. voorz. v. h. Suppl. No. IV, Fig. 11―23.
Dit kleedje is van wit en paars gejaspeerde wollen stof vervaar-digd. Het garnituur bestaat uit revers en epauletten van de ge-noemde stof, die met paars cotton-silk ½ d. br. Geboord en er
met wit parelmoeren knoopen op zijn gehecht. Het garnituur wordt voltooid met koord in cotton-silk geregen en kleine paars zijden
kwasten. Bij het vervaardigen van dit kleedje knipt men uit boven-stof en shirting voor voering naar elk der fig. 11, 12 en 13 twee gedeelten, naar elk der fig. 14 en 15 een gedeelte langs de dunne
lijn in het midden aaneen, fig. 15 echter uit dubbele bovenstof zonder voering, naar fig. 16 mouwen , waarbij men op de af-wijkende lijnen voor de onderste helft moet letten. Naar elk der
fig. 17 en 18 worden twee, naar fig. 23 vier gedeelten geknipt
en wel fig. 17 van enkele, fig. 18 en 23 van dubbele bovenstof;
voor den rok knipt men uit bovenstof en gaas naar elk der fig.
19, 20 en 21 twee gedeelten, naar fig. 22 een gedeelte langs
de dunne lijn in het midden aaneen. Tegen den voorkant van het linker voorstuk zet men aan de binnenzijde een reep der bovenstof 3 d. breed, boort het met cotton-silk en maakt er zooals wij
dit hebben voorgeteekend, de knoopsgaten in. Aan den voorrand
van het rechter voorstuk wordt de bovenstof en de voering tegen
elkaar genaaid en de noodige knoopen er opgezet. Deze ge-deelten, tot dusverre voltooid, worden volgens de overeen-stemmende cijfers aan elkaar gezet, en wel behalve de schou-der- en zijnaden, met een ingeregen koordje er tusschen. Aan het uitsnijdsel van den hals naait men den kraag, met een boordsel voorzien, volgens de overeenstemmende cijfers op
de taille. Als de gedeelten van de mouw van 31 tot 32 en
van 33 tot 34 aan elkaar zijn gevoegd, dan versiert men
haar met de revers en de epauletten. Het spreekt van zelf
dat men, alvorens de epaulette te boren er langs de voor-geteekende dubbele lijn de insnijding inmaakt, haar na het boren langs de lijn met “vouw” aangeduid omlegt en even als
No. 36. Hoedje voor meisjes beneden het jaar. Knippatr. voorzijde
van het Suppl. No. VI, fig. 33 en 34.
No. 37. Hoed “Catalane” Hierbij afb. No. 38. Knippatr. voorz.
van het Supplem. No. VII, fig. 35.
No. 37. Hoed “Fanchon-Lamballe” Hierbij afb. No. 40. Knippatr.
voorz. van het Supplem. No. III, fig. 10.
No. 41. Hoed “Fanchon” Hierbij afb. No. 42. Knippatr. keerz. van
h. Supplem. No. XIV, fig. 59.
No. 43. Hoed “Lamballe” Hierbij afb. No. 44. Knippatr. keerz.
van het Supplement No. XV, fig. 60.
Bijvoegsel van de Gracieuse.