De Gracieuse 17 December 1866 | Page 8

Deken van aan elkander

gezette strepen.

Afbeelding No. 35. Wit java gaas, roode

zephirwol, dik wit gedraaid garen.

De deken, waarvan afb. No. 35 een gedeelte op de helft van de oorspronkelijke grootte voorstelt, is afwisselend van gebreide strepen en strepen van witte java gaas aan elkander gezet; welke laatste met den kruissteek

met roode wol geborduurd, versierd zijn, aan de beide lange zijden met roode wol

in eene rechte lijn, aan de dwarszijde met wit katoen met bogen gefestonneerd. De lengte van de strepen wordt naar wille-

keur genomen; de strepen van het java-

gaas zijn 15 duim breed, men legt ze aan de beide lange zijden 1 duim

breed naar de verkeerde zijde om en festonneert ze aldaar, door de dub-bele stof stekende. Heeft men daarna ook de dwarszijde op genoemde wijze en volgens de afbeelding gefestonneerd, dan voert men insgelijks naar aan-wijzing op de afbeelding, het borduurwerk van de strepen, hetzij naar wel-gevallen met roode of zwarte wol, of roode of zwarte filozelle uit. Voor

de gebreide strepen, waarvan het patroon over elkander liggende schubben vormt, zet men 62 steken op en breit gedurig in heen en teruggaande

toeren, terwijl men den 1. steek van elken toer afhaalt, dan laat-sten afwisselend eens recht, eens averecht breit; beide steken zijn onafhankelijk van het patroon,

en wroden in de hierop volgende beschrijving niet vermeld.

1. toer. 20 aver., 2 maal om-slaan, 20 aver., 2 maal omsl.,

20 aver.

2. toer. * 8 recht, 2 maal minderen, 8 r., omsl., 1 aver.,

1 r. (deze beide laatste steken worden van het 2 maal omslaan van den vorigen toer gebreid),

omsl., van * af nog eens herhalen, 8 r., 2 maal mind., 8 r. In de vol-

gende toeren wordt daar, waar het niet afzon-

derlijk vermeld is,

van elken dubbelen om-

slag slechts 1 steek

gebreid.

3. toer. * 7 aver.,

2 maal mind., 7

aver., omsl., 4

aver., omsl., van

* af nog eens

herhalen, 7

aver., 2 maal mind., 7 aver.

4. toer. * 6 r., 2 maal mind., 6 r.,

omsl., 6 r., omsl.; van * af nog eens herhalen, 6 r., 2 maal mind., 6 r.

5. toer. * 5 aver., 2 maal mind., 5

aver., omsl., 8 aver., omsl.; van * af

nog eens herhalen; 5 aver., 2 maal

mind., 5 aver.

6. toer. * 4 r., 2 maal mind., 4 r.,

omsl., 10 r., omsl.; van * af nog eens herhalen; 4 r., 2 maal mind., 4 r.

7. toer. * 3 aver., 2 maal mind., 3

aver., omsl., 12 aver., omsl.; van * af nog

eens herhalen; 3 aver., 2 maal mind., 3 aver.

8. toer. * 2 r., 2 maal mind., 2 r., omsl., 14 r., omsl., van * af nog eens

herhalen; 2 ., 2 maal mind., 2 r.

9. toer. * 1 aver., 2 maal mind., 1 aver., omsl., 16 aver., omsl.;

van * af herhalen; 1 aver., 2 maal mind., 1 aver.

10. toer. * 2 maal mind., 18 r., van * af nog eens herhalen;

2 maal mind. Deze toer moet uitgenomen den eersten en laatsten steek 42 steken tellen.

11. toer. Recht. 12. toer. Averecht. 13. toer. Recht. Met

deze 13 toeren is een patroon voltooid, men zet het werk afwisse-

lend van den 1. tot den 13. toer voort; daar echter de figuren van het patroon, bij elk op nieuw

begonnen patroon verzet worden, begint men het tweede patroon met een toenemend figuur en werkt dus

den 14. toer. (1. toer van het tweede patroon), 1r., omsl., 20 r., omsl.,

20 r., omsl., 1 r.

15. toer. 1 aver., * omsl., 1 aver., 1 r. (de beide laatste steken wor-den van den omslag-draad gebreid), omsl., 8 aver., 2 maal mind., 8 aver.; van * af nog eens herhalen; omsl., 1 aver., 1 r., omsl. (beide st. weder van den omslag-draad van den vor. toer), 1 aver.

Het patroon zal van hier af zonder eenige moeite kunnen worden voortgezet. Heeft men al de strepen voor de deken voltooid, dan haakt men aan de langte zijden van de gebreide gedeel-ten, om ze in eene rechte lijn af te snijden, re-gelmatig afwisselend: 1 v. st., 1 h. st., 2 st., 1

dubb. st., 1 drievoudig st., 1 dubb. st., 2 st.,

1 h. st., deze steken worden hierbij zoodanig verdeeld, dat de v. st. telkens in de spits van

de vooruitstekende punt, het drievoudige st. tel-

kens in de insnijding hiervan komen. De verbinding van de strepen geschiedt aan de verkeerde zijde door ze over den kant aan elkander te naaien doch zoo, dat de gefestonneerde lange zijde van de gebor-duurde streep een weinig over de gebreide streep komt.

Hoedje voor meisjes beneden

het jaar.

Afbeelding No. 36. Knippatr. voorz. van het

Supplem. No. VI, Fig. 33 en 34.

Het model van de afbeelding No. 36 is

een pamela hoedje van blauwe taf. Het garnituur bestaat uit linten strikken en

eene ruche van blauwe uitgetande taf. Bij het vervaardigen van het hoedje, knipt men uit de genoemde stof en uit wit neteldoek voor voering een ge-deelte naar fig. 34 in het midden aaneen, de stof schuin genomen, ver-

der naar fig. 33 mede een gedeelte aaneen, maar van dubbele stof, na-

melijk aan den voorrand langs den draad omgevouwen. men naait eerst de pas, fig. 33 langs de voorgeteekende lijnen met kleine voorsteekjes door,

en steekt door deze tusschenruimten omwoeld ijzerdraad, zoo lang als op het knippatroon is aangegeven, zoodat de stof van de pas daardoor dicht

ingerimpeld wordt. Wij hebben natuur-lijk slechts de helft van het knippatroon voor de pas gegeven, de cijfers duiden echter de lengte van het ijzerdraad aan. Men naait de dwarszijden van de pas aan elkaar, en zet de laatste volgens

de overeenstemmende cijfers aan den bodem nadat in dezen, door kruis op punt te hechten, plooien zijn gelegd. Binnen in krijgt de bodem nog een tweede voering die uit een reep wit lustrine 8 d. breed bestaat, en er langs den verbindingsnaad van den bodem en de pas in wordt genaaid. Men bedekt den naar bovenop met de reeds ver-

melde taffen ruche 3 d. breed, daarna hecht men van voren in het midden van het hoedje, waar de pas een weinig puntig

gebogen wordt een strik, van 5

lussen en twee einden elk 15

d. lang en 3 d. breed. Een

kleine strik van achteren

in het midden van de pas

bedekt de dwarseinden al-

daar aaneen gezet. Twee

einden lint elk 55 d.

lang en 6 d. breed

worden op de plaats

met kruis getee-

kend op de pas genaaid.

Nieuwerwetsche winterhoeden.

Afbeelding No. 3746. Knippatr. opgegeven

bij de beschrijving.

Deze hoedjes zien er, opgemaakt zeer lief uit, maar hebben tevens een zeer ongemeenen grondvorm, waarom wij er nog eene afzon-derlijke afbeelding aan onze lezeressen van geven; het knippatroon van elk fatsoen, dat men op het Supplement vindt, zal daaren-

boven het namaken gemakkelijk maken.

Afb. No. 37 en 38. Hoed “Catalane

van blauw fluweel in de rondte met witte kralen grelots omgeven. In het midden is er een

breeden bandeau (echarpe) van blauwe taf met blauw fluweel ge-boord, opgelegd met een vlak liggend garnituur van zwarte en witte vederen bedekt en onder de kin door een bouquet van matgele rozen bij elkaar gehouden. Aan de rechterzijde van den hoed een tak rozen. Fig. 35 No. VII op het Supplement, geeft de helft van het fatsoen

van den hoed. Men moet dus eerst het knippatroon tot een geheel vormen, hiernaar een gedeelte uit stijve tulle knippen en er in de rondte als ook langs de lijn op het knippatroon voorgeteekend laiton

op hechten. Daarna bekleedt men dezen aldus verkregen vorm met dubbele ingerimpelde zijden tulle.

Het vervaardigen van al de overige fatsoenen wordt op dezelfde wijze verricht, waarom wij dit verder niet zullen vermelden.

De hoed “Fanchon-Lamballe” door de afbeeldingen No. 39 en 40 voorgesteld, bestaat uit lilas satijn, is langs den buitenrand in pun-ten uitgesneden, met paars fluweel geboord, en met grelots van zwarte kralen met zwarte kant en met bladeren van paars fluweel ver-sierd. Knippatroon van dit fatsoen No. III,

fig. 10 op het Supple-ment.

De hoed “Fanchon” afbeelding No. 41 en 42, waarvan de vorm door No. 42 wordt voorgesteld, bestaat uit een klein vierkant van paarse taf, in doffen geschikt, welk vierkant in de rondte door een breeden schuinen reep van paars fluweel wordt afgesloten. Deze wordt wederom versierd met kristallen grelots en aan de achterste helft van den hoed met een breede witte kant die op den chignon neer-valt. Strikbanden van

8 DE GRACIEUSE. [17 December 1866. 5e Jaargang.]

No. 30. Lucifersbakje in den vorm en een kruiwagen. Verkleind.

No. 34. Daspunt. Plat borduursel. Oorspr. grootte.

No. 31. Kleeder-uitklopper. Haakwerk. Bovenste gedeelte. Verkleind.

No. 32. Onderste gedeelte v. h. handvatsel v. d. kleeder-uitklopper.

Bij afb. No. 31.

No. 33. Daspunt. Application en plat borduursel.

Oorspronkelijke grootte.

No. 35. Gedeelte van een deken van aangezette strepen.