10 DE GRACIEUSE. [17 December 1866. 5e Jaargang.]
dering van de zij- en schoudernaden en die van de mouw, met het hierboven vermelde ga-
lon; het galon dat om het armsgat heen-
loopt, bedekt tevens het aanzetten van de epaulette, en van de drie lussen galon,
elke de epaulette volgens de afbeelding omspannen; de lussen moeten tamelijk los
om de dof liggen en aan de binnenzijde wor-
den vastgehecht.
Gebreide handschoen voor
kinderen van 1―3 jaar.
Afb. No. 55. 1 ½ lood witte, ¾ lood blauwe zephirwol, stalen breinaalden tusschen-beide van grofte, 1 knoophoutje van 3 d.
in omvang.
Dit fraaie handschoentje is van witte wol geheel recht gebreid; de manchette die hiermede in verband gewerkt wordt
bestaat uit een open fond, waarin men over genoemd houtje lussen van blauwe en witte wol knoopt. De boven- en onderrand van de manchette wordt met een toer gaatjes afgesloten, waar een blauw koord, aan elk eind met kwastjes voorzien wordt doorgeregen. Men begint den handschoen met de witte wol aan den onderrand van de manchette met een opzetsel van 42 steken, sluit deze tot eene ronding en werkt daarop 3 toeren recht, 1 toer averecht. ― 5. toer. Afwisselend omslaan, minderen. (1. rij gaatjes.) 6. toer. Averecht. ― 7―13. toer. Recht. ― 15―23. toer. Afwisselend 1 rij gaatjes (als de 5. toer), 1 toer recht. ― 24―29. toer. Recht. – 30. toer. Averecht. ― 31. toer. Als de 5. toer (gaatjes). – 32. toer. Averecht.
Hiermede is de open rond van de manchette voltooid. Men werkt eerst voor den handschoen 6 toeren in hetzelfde getal steken, dan begint men
de klink voor den duim met den 7. toer en een getal steken naar welgeval-len. Aan beide zijden van deze steken meerdert men telkens 1 steek; na
elke meerdering, die op dezelfde plaats in de volgende 14 toeren nog 7
maal worden herhaald, wordt gedurig 1 toer recht gebreid; er moeten dus
na voltooiing van den laatsen van deze toeren 17 steken tusschen de meerderingen liggen. Van daar
af breit men den duim op zich zelf, terwijl men de genoemde 17 steken op
twee naalden verdeeld. Op eene 3. naald zet men op nieuw 10 steken op,
sluit deze 27 steken tot eene ronding en breit dan 5 toeren, waarbij men
aan het begin en einde van de 10 opgezette steken telkens eens mindert,
zoodat hierdoor eene klink gevormd wordt, die met den 5. toer voltooid is.
De 6 volgende toeren worden in een onveranderd getal steken gebreid, dan breit men den duim spit toe, daar men na elken 5. steek mindert, na elke
mindering toer 1 toer recht breit. Met de overige steken die op de naalden gebleven zijn werkt men het gedeelte voor de hand in de rondte verder
voor, doch men neemt de kantlussen van de 10 op nieuw opgezette steken voor de klink van den duim mede
op de naalden. In de 5 vol-gende toeren wordt tot vor-ming van de klink weder telkens aan het begin en einde van de 10 opgenomen steken
1 steek geminderd, dan vol-gen er 10 toeren in een on-veranderd getal steken. Na den laatsten van deze toeren begint het afminderen voor de hand, hetgeen door aan beide zijden af te minderen wordt verkregen, nadat men vooraf de voorhanden zijnde 42 ste-ken verdeeld heeft, namelijk
19 steken voor de buitenste en 19 steken voor de binnenste vlakte van de
hand. De 2 steken die tusschen elke zijn ingebleven scheiden de minderin-
gen af. Dit heeft gedurig om den anderen toer, telkens voor en na de 2 genoemde steken plaats. Als het gedeelte voor de hand op deze wijze is afgeminderd, dan versiert men het op de bovenste vlakte met kruissteken van blauwe wol en voorziet den open fond van de manchette met het hier-boven genoemde garnituur van lussen, daar men met de blauwe en witte
wol afwisselend in elken omslagdraad van eene rij gaatjes, met festonneer-
steken over genoemd houtje 6
lussen werkt.
de revers, volgens de afbeelding met parelmoe-ren knoopen en kwasten versiert. Eindelijk wordt de mouw met een ingeregen koordje er tusschen in het armsgat gevoegd zóó dat zij met 34 op hetzelfde cijfer van het voor-zijpand sluit. Men naait al de gedeelten van den rok, met een gazen voering voorzien, volgens de overeenstemmende cijfers, en tus-schen elke baan een ingeregen koordje, aan-
een; bij de naden die elk der fig. 19
en 22 met de zijbanen verbinden moet men de revers in den vorm van een schoot, er volgens de overeenstemmende cijfers opgehecht, meevatten; zij worden eerst aan den onderrand en langs de zij-kanten met een ingeregen koordje ge-boord. De twee voorste banen worden slechts van ster tot punt aan elkaar genaaid; het ingeregen koordje reikt tot aan den bovenrand van den rok en sluit aan de split de linker voorbaan
van den rok af. Tegen de split wordt een reep der bovenstof 3 d.
breed gezet, daarentegen voorziet men de rechter voorbaan met een dubbelen reep van bovenstof die er onderuit komt en van dezelfde lengte als de split. Bovendien wordt de rok volgens de afbeelding
van voren in het midden met knoopen en kwasten versierd. Tegen den onderrand van den rok zet men een reep der bovenstof 5 d.
breed en boord hem vervolgens. Nadat eindelijk de revers in den vorm van een schoot volgens de afbeelding is omgeslagen en met knoopen en kwasten versierd, legt men in den bovenrand van den rok plooien door telkens kruis op punt te hechten en zet hem dan aan de taille. Een ceintuur 3 ½ d. breed uit twee gedeelten bovenstof
en stijf gaas samengesteld, eveneens als het kleedje geboord, wordt onder aan de taille op het kleedje genaaid. Van achteren in het
midden komt het eene einde van de ceintuur, puntig bijgeknipt en
met een knoop voorzien, over het andere. Het dichtmaken van de ceintuur wordt bedekt met eene rozet 6 d. in doorsnede van bo-
venstof, zij is geboord en in het midden met een parelmoeren knoop versierd. In het eerstvolgende nummer zullen wij nog eenige andere costumen, voor knapen van verschillende leeftijd geven; hier-
onder bevindt zich ook een zeer lief kieltje.
Jaquette voor dames.
Afbeelding No. 54. Knippatr. voorz. van het Supplem. No. II, Fig. 5―9.
Deze jaquette van rood cachemir is met eene wit lustrine voering voorzien en met zwart kralen
galon gegarneerd. Bij het ver-vaardigen knipt men van boven-stof en voering naar elk der fig.
5―8 twee gedeelten, naar fig.
9 de mouwen, waarbij men op
de afwijkende lijnen voor de on-derste helft moet letten, en zet
de zijpanden en de voorstukken volgens de overeenstemmende cij-fers aan elkaar. De epaulette in den vorm van een dof, wordt uit een schuinen reep cachemir 86 d. lang gevormd, die in het midden 16, aan de einden slechts 3 d. breed is. Deze schuine reep wordt met gaas voorzien, elk der lange zijden naar de wijdte van het armsgat, van ster tot punt ge-plooid, en tot op de helft van
de breedte omgevouwen. Men naait deze aldus gevormde epaulette, volgens aanwijzing van de cijfers
in het armsgat. De halve mouwen worden aan elkaar gezet, in den onderrand
een zoom 2 d. breed gelegd, en de bovenrand met een ingeregen koordje om-geven. Hierna zet men de mouw volgens de overeenstemmende cijfers in het armsgat; dit geschiedt slechts met rijgsteken ten einde er de mouwen met ge-
mak te kunnen uittarnen als men het jaquetje zonder deze wil dragen. Eindelijk versiert men de jaquette rondom den buitenrand en op de naden, met uitzon-
No. 42. Hoedevorm “Fanchon.” Bij afb.
No. 41. Knippatr. keerz. v. h. Supplem.
No. XIV, fig. 59.
No. 40. Hoedevorm “Fanchon
Lamballe.” Bij afb. No. 39.
Knippatr. Vooz. v. h. Suppl.
No. III, Fig. 10
No. 38. Hoedevorm “Catalane.” Bij afb.
No. 37. Knippatr. voorzijde v. h. Supp.
No. VII, Fig. 35.
No. 48. Jaquette bij
het kleedje v. meisjes
v. 4―6 jaar. Bij afb.
No. 47. Knipp. vooz.
v. h. Suppl. No. V, Fig. 29―32.
No. 44. Hoedevorm “Lamballe.” Bij afb.
No. 43. Knippatroon keerz. van het
Supplem. No. XV, Fig. 60.
No. 46. Hoedevorm “Stuart.”
Achterzijde.
No. 45. Hoedevorm “Stuart.”
Voorzijde.
No. 47. Kleedje voor meisjes van 4-6 jaar. Knippatr. vooz. v. h.
Supplement No. V, Fig. 24―28.
No. 52. Kleedje voor knaapjes van 2-4 jaar.
Knippatr. voorz. van h. Supplem. No. IV, Fig. 11―23.
No. 54. Jaquette voor dames. Knippatr. voorzijde van het
Supplem. No. II, Fig, 5―9.
No. 53. Kleedje voor knaapjes van 2―4 jaar.
Achterzijde.
No. 50.
No. 49.
No. 49―51. Dames-laarsje.
No. 51.