De Gracieuse 17 December 1866 | Page 5

Afb. No. 19. Robe “à rayons.” Deze is vervaar-

digd van wit en zwart gestreeote taf, Garnituur van schuine reepen zwart persaan en zijden kwasten.

Afb. No. 20. Robe “à losanges” van grijs pope-

line. Garnituur van schuine reepen zwart persaan, zwarte kralengrelots, zijden kwasten en soutache.

Afb. No. 21. Robe “à soutache perlée” van zwart

poult de soie. Garnituur van zwart soutache met krijt-

witte kralen, kwasten en wit geëmailleerde knoopen.

Afb. No. 22. Robe “à bandes entrelencées” van

paarse taf. Garnituur van paars cotton silk, zijden

kwasten en taffen knoopen.

Borduurpatroon voor randjes aan gordij-

nen, spreien, lambrequins enz.

Afbeelding No. 23.

Het patroon dat wij met afb. No. 23 ge-

ven, application op tulle, wordt met fijn borduurkatoen op neteldoek en goede garen tulle, gedeeltelijk met den steelsteek, ge-deeltelijk in engelsch en fransch borduurwerk uitgevoerd. De wieltjes in het midden van

de witte figuren op het patroon, worden

met fijn ijzergarens gewerkt, de buitenrand dicht gefestonneerd.

Gebreide slobkous met een kniewarmer,

voor kinderen van 3 tot 5 jaar.

Afb. No. 24. 4 lood bruine breiwol, 1 lood zwarte castorwol.

Deze slobkous is met geode bruine breiwol gebreid en aan den onderrand boven den enkel met een garnituur van zwarte wol voorzien, dat een gekrulden rand nabootst. Ter vervaar-diging van deze slobkous zet men op naalden tusschen beide van grofte 88 steken op, sluit deze tot eene ronding en breit

34 toeren afwisselend 2 r., 2 aver. Met den 35. toer

begint het eigenlijke kniegedeelte (klink), dat geheel heen en weder gebreid wordt. Met 12 stek., die van

de steken van den laatst gebreiden toer op eene andere naald genomen worden, werkt men den 1. toer van

de klink en breit nu aan het einde van elken volgenden toer dan naastaanzijnden st. van de steken op de naal-den gebleven mede, zoodat het getal steken van het kniegedeelte met elke naald (toer) met 1 st. vermeer-derd wordt. Dit verricht men zoolang, totdat van het geribde gedeelte slechts 42 stek. Meer over zijn. Van

hier af werkt men het kniegedeelte geheel afzonderlijk voort en min-dert hiervoor aan het begin als ook aan het einde van elken toer 1 steek, totdat het getal steken weder tot 12 is teruggebracht. Dan neemt men aan beide zijden van de 12 overgebleven steken van het kniegedeelte zooveel steken van den kant op de naald, totdat men in het geheel weder 88 stek. in

de rondte heeft. Hierop breit men nogmaals 34 toeren in de rondte, afwisselend 2 r., 2 aver. Dan vol-gen er 3 toeren geheel aver., 3 toeren recht, nogmaals 3 toeren aver. In den laatsten van deze 3 toeren breit men de beide eerste en de beide laatste steken te za-men en herhaalt deze mindering in het gedeelte voor de kuit dat

nu begint na elken 6. toer. Voor laatst-genoemde breit men eerst 7 toeren af-wisselend 1 aver., 1 r., verzet de hier-door ontstane ribben in den 8. toer,

daar men gedurig van elke 2 steken

den 1. afhaalt, den tweeden recht breit, den afgehaalden steek overhaalt en dan, zonder hem van de naald te laten glij-den, aver. breit. Dan volgen er weder

7 toeren, bestaande uit 1 steek r., 1

aver. enz. De kuit heeft in het ge-

heel 8 zoodanige patronen en ein-

digt met 3 toeren aver., 3 toeren

r., nogmaals 3 toeren aver. Dan

werkt men 36 toeren recht,

die voor het opleggen van

den gekrulden rand bestemd

zijn. Eindelijk breit men

met de zwarte wol met

den lussensteek het gar-

nituur op een opzetsel,

dat met de wijdte

van onderen aan de

slobkous overeen

moet komen. Aan ons model telt de garneerstrook 7 toeren. De uitvoering van den lussensteek is in de beschrijving van de mof

No. 56 vermeld. De nu vervaardigde garnituurstrook wordt aan genoemde plaats op de slobkous genaaid.

Kleedje onder glazen, flesschen enz.

Afb. No. 25. Donkerbruin en licht grijs wasdoek, ponceau wollen band 4 d. breed.

Zelfs voor eene kinderhand, zou het niet moeilijk zijn, zulk een kleedje te vervaardigen. Het kan gebruikt worden om waterflesschen, glazen enz. op te zetten, is uit donkerbruin en lichtgrijs wasdoek samengesteld, om den buitenrand met twee op elkaar liggende ru-ches gegarneerd, waarvan de onderste uitgetand en 7 d. breed en

uit wasdoek, de bovenste uit ponceau wollen band 4 d. breed be-

staat. Men knipt voor het kleedje van bruin en grijs wasdoek

eerst 12 reepen elk 1 ½ d. breed en 47 d. lang, dan van bruin

wasdoek 18, van grijs 15 reepen, die even breed als de eer-

ste maar slechts 32 d. lang zijn. Nu hecht men de lange

reepen, afwisselend drie bruine en drie grijze naast el-

kaar aan de einden op dik carton, en vlechter de

korte reepen door, weder afwisselend drie bruine

en drie grijze, waardoor men het patroon op

de afbeelding verkrijgt. Vervolgens wordt het

kleedje dat naar verkiezing ook op het car-

ton bevestigd kan blijven, aan de hoeken af-gerond en in de rondte met het rood wollen band geboord. Eindelijk legt men er in de rondte volgens de afbeelding de bovenver-melde ruches op.

Vuurscherm.

Afbeelding No. 2629.

Een vuurscherm in een nieuwen vorm, en zeer practisch in het gebruik. Het model bestaat volgens de afbeeldingen uit een geborduurde banier, met haakjes in kleine ringen, op regelmatige af-standen aan een koperen roede beves-tigd, vastgemaakt. In het midden van

de roede bevindt zich een naar boven gericht koperen pennetje, waaraan een beweegbare koperen staaf 40 d. lang,

1 ½ d. breed, ½ d. dik en met 3 schar-nieren voorzien, bevestigd is. Vlak ach-

ter het derde scharnier sluit zich een

schroef aan, ten einde het vuur-

scherm aan den schoorsteenmantel

te kunnen vastschroeven. Zie afb.

No. 27. Door de beweegbare

staaf, kan met het naar

goedvinden her- en der-

waarts draaien. De banier

kan ook als haardscherm

gebruikt worden, maar

in dat geval moet

zij zonder de be-

Kleedjes.

Afb. No. 1822. Knippatr., keerz. van het

Supplem. No. VIII, Fig. 3641.

Al deze kleedjes zijn voor een wandel-, huis- of een eenvoudig gekleed toilet bestemd, met geeren, en de rok en de taille aaneen, gesneden. Men kan de hierboven genoemde knippatronen voor al deze kleedjes gebrui-

ken; daar wij de fig. 3739 echter niet

op de volle lengte hebben kunnen geven

zoo moet men door langs de omtrek-

ken der zijnaden in de aangeduide

richting voort te knippen, elk ge-

deelte gelijkmatig en zooveel als

dit noodig is verlengen, bo-

vendien de voorstukken, be-

halve van het kleedje “à

dents,” langs den zij-

naad recht snijden.

Verder moeten wij

nog aanmerken, dat

de voering onge-

veer 8 d. over

het middel heen

moet komen, en dat men voorkleedjes van dunne stoffen, zooals

taf, mohair of iets dergelijks, voering van een dunne katoenen of wollen stof neemt, waarvoor men zeer goed een afgelegden japon zou kunnen gebruiken.

Afb. No. 18. Robeà dents” van bruin velours çaillauté.

Het eenvoudige garnituur bestaat uit dik koord in een reepje bruin cotton silk geregen, bruin soutache en knoopen van bruin gutta percha, met welke de robe langs den voorkant wordt dichtgemaakt, en de punten aan de zijden van de voorstukken zijn versierd. Bij

het vervaardigen van het kleedje knipt men uit de gekozen stof naar elk der fig. 3638 en 41 twee gedeelten, fig. 41 echter uit

dubbele stof, naar fig. 39 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar fig. 40 eindelijk de mouwen. Als de voering volgens de hierboven opgegeven wijze geknipt, en de bovenstof er op is geregen, dan naait men in de beide voorstukken de borstplooi, zet tegen den voorrand van de eersten aan de binnenzijde een schui-nen reep der bovenstof 5 d. breed, waarbij men aan den buitenrand van het rechter voorstuk tevens het hierboven vermelde koord in-legt. Ongeveer 1 d. verder naait men er, door de beide lagen der

stof stekende, het soutache op, voert dan in het rechter voorstuk

de voorgeteekende knoopsgaten uit, en zet op het linker de daarbij behoorende knoopen. Hierop boort men den gepunten buitenrand van de voorstukken van 2 af met het ingeregen koord, verbindt ze van 1 tot 2 met een achtersteeknaad met de zijpanden, naait ze

op deze ongeveer 1 d. van den gepunten buitenrand af, volgens de overeenstemmende cijfers en de gedeeltelijke aanwijzing op de knip-patronen van 2 tot aan den onderrand, bedekt deze naad met sou-tache en zet er eindelijk de knoopen op. Van 3 tot 4 blijft echter

aan beide zijden een split open voor het zakje dat er aldaar in wordt gezet. Als hierna de fig. 3639 volgens de overeenstemmende cij-

fers met elkaar zijn verbonden, dan legt men in den onderrand van de voering een zoompje, boort het uitsnijdsel van den hals en dan onderrand van het kleedje met een ingeregen koordje, en zet er aldaar, als de rok niet geheel gevoerd is, een reep gaas 30 d. br.

en een reep der bovenstof 8 d. breed tegen. Door gaas tegen het kleedje te zetten, vallen vooreerst de plooien beter in den rok, en ten tweede blijft de binnenzijde langer frisch, wat als men later

den rok keeren wil, van veel belang is. De beide gedeelten van de revers van de mouw worden nu van 12 tot 13 en van 14 tot 15 aan elkaar ge-

zet, en de voering natuurlijk medegevat. Tegen

den onderrand van de tot dus verre voltooide

mouw zet men, aan de binnenzijde, eveneens met

een ingeregen koordje er tusschen, een reep

bruine taf en voegt de mouw mede met een

ingeregen koordje in het armsgat, waarbij

15 van de beide gedeelten op elkaar moet

vallen. De ceintuur 4 d. breed wordt

uit dubbele stof met stijf gaas er tus-

schen vervaardigd, aan de eene zijde

puntig bijgeknipt, met een inge-

regen koordje en met soutache

met haken en oogen, en ein-

delijk met een lus van de

stof voorzien, waar men

het puntige eind door-

heen steekt.

[17 December 1866. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 5

No. 19. Robe “à rayons.”

No. 20. Robe “à losanges”

No. 18. Robe “à dents”

No. 21. Robe “à soutache perlée” No. 22. Robe “à bandes entrelencées”

Knippatroon bij de afbeeldingen 1822: keerzijde van het Supplem. No. VIII, Fig. 36-41.