derjaquetten, kapers, pelerines, spreien enz. gebezigd worden. Men begint het patroon dat in heen- en teruggaande toe-ren word uitgevoerd; (de lengte voor het opzetsel kan naar verkiezing genomen worden), evenwel moet het getal steken hiervoor door 4 deelbaar zijn, en breit gedurig den volgenden toer: 1 averecht, 3 recht.
Vouwbeen.
Geschilderd mozaiek op hout.
Afb. No. 8. Een vouwbeen van lindenhout,
oostindische inkt, sepia, kremser wit,
eenige penseelen.
Het schilderen op hout is in den laat- sten tijd een geliefd handwerk voor da-mes geworden; allerlei soort van kastjes en standers, fichesblaadjes, linialen, brie-vendekkers enz., ja zelfs kleine meubels, als tafeltjes en iets dergelijks, worden er op de smaakvolste wijze door versierd. Al de voorwerpen voor dit doel bestemd moeten van lindenhout vervaardigd en niet gepolitoerd worden, en ook zeer glad en vlak zijn. Het overbrengen van het pa-troon op het hout geschiedt evenals bij stoffen, door middel van doorgeprikt pa-pier en een met poeder van houtskool gevuld zakje. Dan teekent men de om-trekken van het patroon (bij de bloemen alsook bij de aderen) dun en gelijkmatig met oostindische inkt na, waarvoor men een fijn penseel of eene slappe pen neemt, schildert daarna die gedeelten, die men donker wenscht te hebben, met sepia over, laat voor de lichtere de grondkleur van het hout staan en bedekt de geheel lichte partijen met kremser wit. Men moet na-tuurlijk zorgen dat door het overschilde-ren de grondkleur van het hout bij ge-noemde gedeelten genoegzaam en gelijk-matig bedekt worde. Bovenal is het noodzakelijk de witte kleur eenige keeren over te schilderen. Het vouwbeen is zoo-als de afbeelding voorstelt, aan de eene zijde van den fond met sepia beschilderd en de arabesken gedeeltelijk in de grond-kleur, gedeeltelijk wit; aan de andere zijde heeft men de schikking der kleuring in tegenovergestelde wijze aangebracht. Na-dat de verw gedroogd is, geeft men het voorwerp weder aan een bekwaam schrijn-werker om te politoeren of men bestrijkt het met kopallak, dat zeer dun en zoo gelijk mogelijk geschieden moet.
Leesteeken.
Afb. No. 9. Blauw en wit taffen lint,
blauwe en witte koordzijde, stra-
mien papier, stalen kralen.
Het leesteeken, dat volgens de afb. in oorspronkelijke grootte wordt voorgesteld, is van blauw en wit taffen lint (het laat- ste als voering) vervaardigd, en op de rechte zijde met figuren van stramienpa-pier versierd, die door middel van ara-bische gom op de bestemde plaatsen op de grondstof geplakt en met stalen kralen en blauwe koordzijde volgens de afbeel-ding er op bevestigd worde. Bovendien is het leesteeken aan de dwarszijden met eene kralen franje versierd; het blauw taffen lint wordt in de rondte met het witte door middel van festonneersteken van witte koordzijde op elkander bevestigd.
Schelleband.
Afbeelding No. 10. Een reep gaas ongeveer
20 d. breed naar vereischte lengte, zilve-
ren gegalvaniseerde, melkwitte boheem-
sche kralen, groote ronde stalen kralen,
ronde kristallen kralen ongeveer 1 d.
in doorsnede, kleine kristallen kra-
len, groene en zilveren gegalvaniseerde kralen van 4 d. lengte, zilve-
ren loovertjes, zwarte wol, een holle houten kogel 8 d. in omvang,
een halve houten kogel 16 d. in omvang, van boven in het midden
met een rond houten stokje ongeveer 2 d. lang voorzien.
De fond van dezen bijzonder fraaien schel-leband, op gaas ge-werkt, bestaat volgens de teekening uit een griekschen rand met melkwitte en zilveren
gegalvaniseerde kralen uitgevoerd; de schijnbaar om den fond geslingerde band is op een zwarten grond van lange groene en groote kristallen kralen ge- vormd en met stalen kralen omgeven. De kwast is over houten vormen insgelijks van boheemsche en lange kralen vervaardigd. Ter vervaardiging van
dezen schelleband overspant men eerst met de
zwarte wol den grond van den band en wel
volgens de afbeelding, met lange steken
elk over 32 draden hoogte van het gaas,
alleen daar waar de band telkens om-
gebogen wordt, is hij met gewone
kruissteken gewerkt. Dan
voert men den kralen fond uit, daar men bij het beginnen van eene
rij kralen den draad aan eene zijde van het gaas bevestigt, hierop
het patroon in acht nemende, de kralen voor eene dwars-
loopende rij vereischt aanrijgt, deze rij dan dwars over
het gaas legt en teruggaande telkens tusschen 2 en 2 kralen een gestonneersteek werkt, die den langen draad tevens zoodanig op het gaas bevestigt, dat elke kraal de plaats van 4 draden van het gaas in de hoogte en breedte inneemt. De kralen van den fond die op de afbeelding donker voorkomen, zijn aan ons model ge-galvaniseerde, de lichte melkwitte kralen. De stalen
kralen die den band omgeven worden er gedeeltelijk in ver-band met den fond, gedeel-telijk later opgenaaid. Na voltooiing van den fond vormt men den band, men naait de groote kristallen kralen elk met een loovertje er op en bevestigt dit door eene kleine
kristalkraal, voorts de lange
groene kralen, maakt dan aan de
buigingen van den band in het gaas dwarse insnijdingen naar vereischte lengte, slaat deze naar de verkeerde zijde om en voert den schelleband, tot dusverre voltooid, met wite shir-ting. De houten vormen voor den kwast worden eerst met neteldoek overtrokken, dan bedekt men de kleinen vorm met aangeregen gegal-vaniseerde kralen, bevestigdt aan den onderrand van den grootsten houten vorm eenige lussen, die elk uit 17 melkwitte, 5 gegalvaniseerde, 17 melkwitte kralen bestaan, en bekleedt dezen vorm met 7 mozaïeksgewijze aan elkander geregen punten van
gegalvaniseerde kralen. De spit-
sen van deze punten worden
volgens de afbeelding met
grelots van lange zilveren gegalvaniseerde en zilveren boheemse kralen, de in-snijdingen van de punten met grelots van groote kristallen en zilveren kralen versierd. De kleine houten vorm wordt dan op het stokje van den grooten geschoven en de vol-tooide kwast door een aan-geregen kristallen en eenige
melkwitte kralen aan het on-
dereinde van den schelleband be-vestigd.
Gobelinhaaksteek.
Afbeelding No. 12.
De haaksteek door afb. No. 12 voorgesteld, is eene variatie van den tunischen haaksteek, en kan ter ver-vaardiging van pelerines, jaquetten, reis- of rijtuigkleeden gebezigd wor-den. Men werkt op een opzetsel van vereischte lengte den
1. toer. Afwisselend: omslaan, 1 lus in elken opzetsteek.
2. toer. Steek en omslagdraad wor-den gedurig te zamen afgewerkt.
3. toer. Als de 1. toer, doch de lussen of steken moeten gedurig zoo-als op de afbeelding door een pijl wordt aangetoond, om den waterpas liggenden steek tusschen de 2 lood-rechte steken van den vorigen toer gewerkt worden.
Gebreide damespantoffel.
Afb. No. 13. 8 lood roode, 4 lood
zwarte castorwol.
Deze pantoffel wordt geheel door de vrouwenhand vervaardigd en kan zoowel in huis, als ook als overschoen in een rijtuig gedragen worden. Oor-spronkelijk is de buitenzijde met zwarte en roode castorwol in een geruit patroon, de voering, die te-vens de buitenzijde van de revers vormt en aan den bovenrand met nagemaakt bont gegarneerd is, met roode wol geheel recht gebreid. Het model is voor een voet van middel-matige grootte berekend, en moet van het midden van den hiel tot aan den toon 27 d. lengte hebben. Het
kan evenwel door een grooter of kleiner getal steken op te zetten, naar de
grootte van den voet worden ingericht. Ter vervaardiging van ons model,
dat men met het buitengedeelte begint, zet men op stalen breinaalden tusschen beide van grofte met de zwarte wol 162 steken op en sluit deze tot eene ron-
ding. De 3 eerste toeren wor-den geheel averecht gebreid. In den 4. toer neemt men de roode wol en breit van den 4. tot
den 7. toer afwisselend 3 ste-ken recht met de roode wol,
3 averecht met de zwarte wol. Deze 7 toeren vormen een pa-
troon, dat zich voortdurend voor het geheele buitenste
gedeelte herhaalt. Met den 8. toer begint de mindering.
Deze wordt gedurig op dezelfde plaats uitgevoerd, men
breit in den eenen toer de twee eerste st., in den
volgenden toer de beide laatste st. te zamen, boven-
dien mindert men nog in elken 5. toer, waarin men min-
dert tweemaal, dus aan het be-gin en einde tel-kens 1 st. Op deze wijze breit men 52 toeren, dan verdeelt men de steken tus-schen de beide
minderingen en voltooit het werk verder met 22 toeren, die om
de split voor de revers te vormen, heen en weder gewerkt wor-
den, waarbij men van nu af aan het begin van elken
toer 1 st. mindert. De 72. laatste toer van het buitenste ge-
deelte moet dus 84 st. tellen, dan kant men af.
De voering van de pantoffel wordt geheel recht gebreid. Men maakt hiervoor met de roode wol en opzetsel van 146 st. en
breit eerst 7 toeren. De mindering begint bij den 8. toer en
wordt tot aan den 42. toer evenals bij het vervaardigen van het
No. 8. Vouwbeen.
Mozaiek op hout geschilderd.
Oorspronkelijke grootte.
No. 11. Breipatroon.
No. 9. Leesteeken. Oorspronkelijke grootte.
No. 12. Gobelinhaaksteek.
No. 10. Schelleband. Verkleind.
No. 13. Gebreide damespantoffel.
[17 December 1866. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 3