De Gracieuse 16 October 1866 | Page 5

schuin worden bijgeknipt; zij moet aan de linker zijde van het mutsje, namelijk van den onderrand tot aan de eerste bovenste plooi van het linker gedeelte van den bodem, met drie dubbele dichte plooien, dan echter weder tot aan den onderrand van de pas even als aan de linker zijde er opgezet worden. Het aanzetten van deze strook wordt bedekt met een taffen lint op de helft van de breedte toegevouwen, dat zich aan den onderrand van de pas in de geheele breedte, tot 50 d. lang

voortzet. Het midden van de punt is versierd met eene rozet uit 12

lussen elk 3 d. lang van het smalle taffen lint, dat door een reep

gladde tulle even als dien aan den voorkant is gewonden.

Aan deze rozet sluiten zich voor de linker zijde van het

mutsje 4 lussen over elkaar vallende, elk 4 d. lang

van het breede taffen lint aan, die gezamenlijk eene

lengte van 11 d. innemen.

Frivolitéwerk.

Afbeelding No. 15 en 26―45.

Het frivolitéwerk verdient voorzeker niet minder in aanmerking te komen als

andere takken van vrouwelijke handwerken. Het is een fraai en daarbij even de-gelijk sieraad, als kant. Terwijl het vroeger meestal in plaats van de laatste, van

fijn of grover garen vervaardigd, ter garneering van linnengoed, fijne lingerien enz. gebezigd werd, gebruikt men het in den laatsten tijd zelfs in plaats van de

kostbaarste passemen-ten voor belegsel van verschillende voor-werpen, in welk ge-val het evenzeer van zwarte of gekleurde koordzijde alleen, als-ook met kralen en over koord gewerkt kan worden. Bovendien is

het frivolitéwerk voor

verschillend gebruik

te bezigen, wij heb-

ben benevens de

gegeven voor-

beelden nog verscheidene

fraaie voorhanden, waar-

van de uitvoering aan

onze lezeressen zoo-veel te aangenamer

zal zijn, omdat het werk

met behulp van onze verkla-

ring en afbeeldingen gemakkelijk

te leeren is, namelijk, wanneer men

alles met nauwkeurige opmerkzaamheid volgt. Wij raden evenwel zeer sterk ge-

draaid garen voor het begin van het werken aan. Om de festonneerknoopen te

maken, waaruit het frivolité bestaat, bedient men zich van een klein werktuig,

een zoogenaamde knoopnaald (een soortgelijke als de visschers bij het knoopen

van hunne netten gebruiken), een spoeltje van hout, hoorn of ivoor, waar het ga-

ren opgewonden wordt.

Afb. No. 26 toont

deze naald in haar ge-

heel, afb. No. 27

met garen opgewon-den in oorspronke-lijke grootte aan. Het uitvoeren van de festonneerknoo-pen geschiedt op

tweeërlei wijze, deze

worden met den

naam van rechte

en averechte

knoop aange-

duid.

Rechte

knoop.

Men neemt het

spoeltje met het

opgewonden garen

in de rechter hand, legt den draad om de drie middelste

vingers van de linker hand tot eene lus, neemt dan de lus

met duim en wijsvinger van dezelfde hand te zamen, zoodat

het einde van den draad van binnen in de hand, doch de

draad die naar de spoel loopt van buiten over den duim af-

hangt, zooals afb. No. 28 duidelijk

aantoont. Dan

steekt men de spoel aan de met b aan-gewezen plaats van de afb. tusschen den derden en vier-den vinger van de

linker hand van

achteren naar voren door de lus, haalt nu de spoel er uit, en

haalt den draad a geheel strak en waterpas in de

richting naar de rechter hand, waardoor de lus b nauw-

keurig de ligging volgens afb. No. 29 verkrijgen moet. Men

steekt nu den middelsten vinger van de linker hand waarvan

de voorgaande lus is afgelaten onder den strak getrokken draad a (zie afb. No. 29) door de lus en haalt deze op die

plaats door afb. No. 29 met een punt aangewezen, achter

den draad a, die gedurig strak aangetrokken

moet blijven, in de hoogte. Draad b vormt op deze wijze

eene gefestonneerde lus, zie afb. No. 30, die men door het

opheffen van den middelsten vinger allengs dicht tot aan den duim en wijsvinger

van de linkerhand op draad a aanschuift. De rechte knoop is hiermede voltooid.

Een hoofdregel voor eene goede uitvoering van het werk is: dat de draad a, nadat

het spoeltje door de lus gestoken is, spoedig en strak in eene horizon-tale richting aangetrokken wordt en er in blijft, terwijl de vin-

ger van de linker hand naar afb. No. 29 en 30 van lus b den

gefestonneerden knoop vormt.

Averechtsche knoop.

Ofschoon men de

handen even als bij

het beginnen van

den rechten knoop

houdt, legt men draad a, in plaats

gekeerd, en in de rondte met een kant 4 d. br. en een weinig ingerim-

peld omgeven. Voor den bovengenoemden ketting maakt men afwisse-lend eene rondte van een eind tusschenzetsel 8 d. lang en een eind flu-weelen lint van dezelfde lengte. De ketting dicht onder de rozetten aangebracht is 52 d., de kortere daarentegen slechts 36 d. lang; de laatste wordt aan den vijfden ring van de langste ketting, van het aan-hechten af gerekend, verbonden. De strikbanden elk 56 d. lang, aan de

einden van het boordje gezet, zijn 8 d. breed.

Mutsje “Fanchon.”

Afb. No. 24. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. VI,

Fig. 21.

Dit lieve mutsje, met ruches en rozetten van blauwe uit-

gepunte taf gegarneerd, is even eenvoudig als sierlijk sa-mengesteld. Bij het namaken van dit model, vervaardigt men eerst den fond volgens aanwijzing op fig. 21 uit kant

en kanten entre-deux elk 2 d. br., alsook uit neteldoek, dat men langs de

dunne lijn in het midden aaneen knipt, zoomt dit gedeelte in de rondte en sluit den

onderrand af met een strookje; men begint op de plaats met ster geteekend, het

bestaat uit een reep neteldoek, waar aan de eene lange zijde een kant 4 d. br. is aan-gezet. De strook is 70 d. lang, van achteren in het midden, behalve de kant 3½ d. br. en neemt van daar af tot aan de eindpunten 1½ d. in breedte af. Tegen den bo-dem wordt aan den hoek aan den voorkant, van het midden af tot ster, eene pas in

overeenstemmenden vorm uit stijve tulle geknipt gezet, die tot aan de gladde lijn

op fig. 21 reikt; daarna boort men den voorrand van den fond tot aan het aanzetten van het strookje, met een blauw taffen lint 3 d. br. Eene ruche van een reep tulle

3½ d. br. aan de eene zijde met kant voorzien, aan de andere geplooid, wordt zoo dat het aanzetten van de pas en het boord-sel bedekt is en

met de rechte randen tegen el-

kaar gekeerd er zoodanig van

punt af, naar beide zijden

tot ster opgezet, dat de

eene helft over den voor-kant van het mutsje heenreikt, de andere op den bodem terug valt.

Het aanzetten van de ru-

che en van het strookje,

wordt daarentegen bedekt met

een blauw taffen ruche, aan beide zijden uitgetand en 3½ d. br. Het garnituur van

het mutsje wordt voltooid met eene volle rozet 6 d. in doorsnede van hetzelfde lint, aan de plaats met ster geteekend op den bodem gezet, verder met strikbanden elk 8

d. breed en 76 d. lang, die aan ster van den bodem bevestigd en van daar af 14 d.

lang, door er twee plooien in te leggen tot op 3 d. breedte zijn terug gebracht.

Mutsje “Maman.”

Afb. No. 25. Knip-

patr., keerz. v. h.

Supplem. No. VIII,

Fig. 23.

Een eenvoudige

gesloten vorm, maakt

dit mutsje voor het

huistoilet van meer

bejaarde dames ge-

schikt. Bij het ver-

vaardigen, knipt

men eerst naar

Fig. 23 twee

gelijke ge-

deelten voor den fond uit

nansoek, als-

ook uit kanten

en geborduurd

tusschenzetsel, terwijl men de beide laatsten met elkaar, en deze

met het gedeelte neteldoek op de wijze van afb. No. 23, met een overhandschen naad verbindt, en elken hoek door een plooi

vormt, de overstekende stof wordt aan den verkeerden kant af-

geknipt, en de afgeknipte randen goed bevestigd. Als deze beide

gedeelten van 34 tot 35 aan elkaar zijn genaaid, dan garneert men ze te zamen aaneen, met een

kant 1½ d. br., deze laat-

ste sluit den buitenrand

van het geborduurde

tusschenzetsel glad

af en op het nan-soek liggende den

buitenrand van het geborduurde tusschenzetsel, het laat-ste echter slechts tot aan de gepunte lijn op fig. 23. Nu legt men in elke helft van den bodem, zoowel aan den

voorrand als langs de voorgeteekende gepunte lijn eenige

plooien, door elk kruis met punt te vereenigen, en zet op

den bodem eene pas, naar fig. 16 van het mutsje “Marietta,”

uit eene dubbele laag stof schuin gesneden, waarbij natuurlijk

de punt van de pas juist op het midden van den bodem moet slui-ten. Verder zet men tegen den fond, daar waar de pas begint,

langs de gepunte lijn op fig. 23 een rechten reep nansoek 21

d. lang, zoodat de beide helften van den bodem van achteren in het midden, name-lijk recht boven dezen reep door eene tusschenruimte van 2½ d. van elkaar zijn ge-scheiden. Eveneens wordt op den bodem langs de bovengenoemde gepunte lijn een gekleurd lint gelegd 3 d. breed en door eene plooi tot op 2 d. breedte teruggebracht;

het bedekt de tusschenruimte en eindigt in een strik met lange einden; een strik met

korte einden wordt op het vereenigings-

punt van de beide helften, dus op 34 en nogmaals een tweede strik op ster van fig. 23 gelegd. De strook aan den voorkant wordt gevormd door een reep tulle 260 d. lang en 2 d. br., aan

de eene lange zijde

met een kantje 1 d.

br. voorzien, de

strook moet aan

de einden tot op

1 d. breedte

[16 October 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 183

No. 28. Het doorsteken

voor den rechten knoop.

No. 31. Het doorsteken voor

den averechtschen knoop.

No.43. Gedeelte van een kraag van frivolitéwerk.

No. 44. Rand als garnituur van frivolitéwerk.

No. 42. Gedeelte van een kraag van friovolitéwerk.

No. 29. Bewerking van den

rechten knoop.

No. 37. Kant van frivolitéwerk met

een gehaakten rand.

No. 30. Bewerking van den

rechten knoop.

No. 39. Gedeelte van een dasje

van frivolitéwerk.

No. 45. Rand als garnituur van frivolitéwerk.

No. 38. Kant van frivolitéwerk met

een gehaakten rand.

No. 32. Bewerking van

den averechtschen knoop.

No. 40. Rozet van

frivolitéwerk.

No. 41. Rozet van

frivolitéwerk.

No. 35. Oogje van

frivolitéwerk.

No. 36. Het vastmaken van

den picot.

No. 33. Bewerking van den

averechtschen knoop.

No. 34.

Haakje voor

frivolité-

werk.

No. 27. Knoopnaald (spoel) met opge-wonden garen voor

frivolitéwerk.

Oorspr. grootte.

No. 26. Knoop-

naald (spoel)

voor frivolité-

werk. Oorspr.

grootte.