schuin worden bijgeknipt; zij moet aan de linker zijde van het mutsje, namelijk van den onderrand tot aan de eerste bovenste plooi van het linker gedeelte van den bodem, met drie dubbele dichte plooien, dan echter weder tot aan den onderrand van de pas even als aan de linker zijde er opgezet worden. Het aanzetten van deze strook wordt bedekt met een taffen lint op de helft van de breedte toegevouwen, dat zich aan den onderrand van de pas in de geheele breedte, tot 50 d. lang
voortzet. Het midden van de punt is versierd met eene rozet uit 12
lussen elk 3 d. lang van het smalle taffen lint, dat door een reep
gladde tulle even als dien aan den voorkant is gewonden.
Aan deze rozet sluiten zich voor de linker zijde van het
mutsje 4 lussen over elkaar vallende, elk 4 d. lang
van het breede taffen lint aan, die gezamenlijk eene
lengte van 11 d. innemen.
Frivolitéwerk.
Afbeelding No. 15 en 26―45.
Het frivolitéwerk verdient voorzeker niet minder in aanmerking te komen als
andere takken van vrouwelijke handwerken. Het is een fraai en daarbij even de-gelijk sieraad, als kant. Terwijl het vroeger meestal in plaats van de laatste, van
fijn of grover garen vervaardigd, ter garneering van linnengoed, fijne lingerien enz. gebezigd werd, gebruikt men het in den laatsten tijd zelfs in plaats van de
kostbaarste passemen-ten voor belegsel van verschillende voor-werpen, in welk ge-val het evenzeer van zwarte of gekleurde koordzijde alleen, als-ook met kralen en over koord gewerkt kan worden. Bovendien is
het frivolitéwerk voor
verschillend gebruik
te bezigen, wij heb-
ben benevens de
gegeven voor-
beelden nog verscheidene
fraaie voorhanden, waar-
van de uitvoering aan
onze lezeressen zoo-veel te aangenamer
zal zijn, omdat het werk
met behulp van onze verkla-
ring en afbeeldingen gemakkelijk
te leeren is, namelijk, wanneer men
alles met nauwkeurige opmerkzaamheid volgt. Wij raden evenwel zeer sterk ge-
draaid garen voor het begin van het werken aan. Om de festonneerknoopen te
maken, waaruit het frivolité bestaat, bedient men zich van een klein werktuig,
een zoogenaamde knoopnaald (een soortgelijke als de visschers bij het knoopen
van hunne netten gebruiken), een spoeltje van hout, hoorn of ivoor, waar het ga-
ren opgewonden wordt.
Afb. No. 26 toont
deze naald in haar ge-
heel, afb. No. 27
met garen opgewon-den in oorspronke-lijke grootte aan. Het uitvoeren van de festonneerknoo-pen geschiedt op
tweeërlei wijze, deze
worden met den
naam van rechte
en averechte
knoop aange-
duid.
Rechte
knoop.
Men neemt het
spoeltje met het
opgewonden garen
in de rechter hand, legt den draad om de drie middelste
vingers van de linker hand tot eene lus, neemt dan de lus
met duim en wijsvinger van dezelfde hand te zamen, zoodat
het einde van den draad van binnen in de hand, doch de
draad die naar de spoel loopt van buiten over den duim af-
hangt, zooals afb. No. 28 duidelijk
aantoont. Dan
steekt men de spoel aan de met b aan-gewezen plaats van de afb. tusschen den derden en vier-den vinger van de
linker hand van
achteren naar voren door de lus, haalt nu de spoel er uit, en
haalt den draad a geheel strak en waterpas in de
richting naar de rechter hand, waardoor de lus b nauw-
keurig de ligging volgens afb. No. 29 verkrijgen moet. Men
steekt nu den middelsten vinger van de linker hand waarvan
de voorgaande lus is afgelaten onder den strak getrokken draad a (zie afb. No. 29) door de lus en haalt deze op die
plaats door afb. No. 29 met een punt aangewezen, achter
den draad a, die gedurig strak aangetrokken
moet blijven, in de hoogte. Draad b vormt op deze wijze
eene gefestonneerde lus, zie afb. No. 30, die men door het
opheffen van den middelsten vinger allengs dicht tot aan den duim en wijsvinger
van de linkerhand op draad a aanschuift. De rechte knoop is hiermede voltooid.
Een hoofdregel voor eene goede uitvoering van het werk is: dat de draad a, nadat
het spoeltje door de lus gestoken is, spoedig en strak in eene horizon-tale richting aangetrokken wordt en er in blijft, terwijl de vin-
ger van de linker hand naar afb. No. 29 en 30 van lus b den
gefestonneerden knoop vormt.
Averechtsche knoop.
Ofschoon men de
handen even als bij
het beginnen van
den rechten knoop
houdt, legt men draad a, in plaats
gekeerd, en in de rondte met een kant 4 d. br. en een weinig ingerim-
peld omgeven. Voor den bovengenoemden ketting maakt men afwisse-lend eene rondte van een eind tusschenzetsel 8 d. lang en een eind flu-weelen lint van dezelfde lengte. De ketting dicht onder de rozetten aangebracht is 52 d., de kortere daarentegen slechts 36 d. lang; de laatste wordt aan den vijfden ring van de langste ketting, van het aan-hechten af gerekend, verbonden. De strikbanden elk 56 d. lang, aan de
einden van het boordje gezet, zijn 8 d. breed.
Mutsje “Fanchon.”
Afb. No. 24. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. VI,
Fig. 21.
Dit lieve mutsje, met ruches en rozetten van blauwe uit-
gepunte taf gegarneerd, is even eenvoudig als sierlijk sa-mengesteld. Bij het namaken van dit model, vervaardigt men eerst den fond volgens aanwijzing op fig. 21 uit kant
en kanten entre-deux elk 2 d. br., alsook uit neteldoek, dat men langs de
dunne lijn in het midden aaneen knipt, zoomt dit gedeelte in de rondte en sluit den
onderrand af met een strookje; men begint op de plaats met ster geteekend, het
bestaat uit een reep neteldoek, waar aan de eene lange zijde een kant 4 d. br. is aan-gezet. De strook is 70 d. lang, van achteren in het midden, behalve de kant 3½ d. br. en neemt van daar af tot aan de eindpunten 1½ d. in breedte af. Tegen den bo-dem wordt aan den hoek aan den voorkant, van het midden af tot ster, eene pas in
overeenstemmenden vorm uit stijve tulle geknipt gezet, die tot aan de gladde lijn
op fig. 21 reikt; daarna boort men den voorrand van den fond tot aan het aanzetten van het strookje, met een blauw taffen lint 3 d. br. Eene ruche van een reep tulle
3½ d. br. aan de eene zijde met kant voorzien, aan de andere geplooid, wordt zoo dat het aanzetten van de pas en het boord-sel bedekt is en
met de rechte randen tegen el-
kaar gekeerd er zoodanig van
punt af, naar beide zijden
tot ster opgezet, dat de
eene helft over den voor-kant van het mutsje heenreikt, de andere op den bodem terug valt.
Het aanzetten van de ru-
che en van het strookje,
wordt daarentegen bedekt met
een blauw taffen ruche, aan beide zijden uitgetand en 3½ d. br. Het garnituur van
het mutsje wordt voltooid met eene volle rozet 6 d. in doorsnede van hetzelfde lint, aan de plaats met ster geteekend op den bodem gezet, verder met strikbanden elk 8
d. breed en 76 d. lang, die aan ster van den bodem bevestigd en van daar af 14 d.
lang, door er twee plooien in te leggen tot op 3 d. breedte zijn terug gebracht.
Mutsje “Maman.”
Afb. No. 25. Knip-
patr., keerz. v. h.
Supplem. No. VIII,
Fig. 23.
Een eenvoudige
gesloten vorm, maakt
dit mutsje voor het
huistoilet van meer
bejaarde dames ge-
schikt. Bij het ver-
vaardigen, knipt
men eerst naar
Fig. 23 twee
gelijke ge-
deelten voor den fond uit
nansoek, als-
ook uit kanten
en geborduurd
tusschenzetsel, terwijl men de beide laatsten met elkaar, en deze
met het gedeelte neteldoek op de wijze van afb. No. 23, met een overhandschen naad verbindt, en elken hoek door een plooi
vormt, de overstekende stof wordt aan den verkeerden kant af-
geknipt, en de afgeknipte randen goed bevestigd. Als deze beide
gedeelten van 34 tot 35 aan elkaar zijn genaaid, dan garneert men ze te zamen aaneen, met een
kant 1½ d. br., deze laat-
ste sluit den buitenrand
van het geborduurde
tusschenzetsel glad
af en op het nan-soek liggende den
buitenrand van het geborduurde tusschenzetsel, het laat-ste echter slechts tot aan de gepunte lijn op fig. 23. Nu legt men in elke helft van den bodem, zoowel aan den
voorrand als langs de voorgeteekende gepunte lijn eenige
plooien, door elk kruis met punt te vereenigen, en zet op
den bodem eene pas, naar fig. 16 van het mutsje “Marietta,”
uit eene dubbele laag stof schuin gesneden, waarbij natuurlijk
de punt van de pas juist op het midden van den bodem moet slui-ten. Verder zet men tegen den fond, daar waar de pas begint,
langs de gepunte lijn op fig. 23 een rechten reep nansoek 21
d. lang, zoodat de beide helften van den bodem van achteren in het midden, name-lijk recht boven dezen reep door eene tusschenruimte van 2½ d. van elkaar zijn ge-scheiden. Eveneens wordt op den bodem langs de bovengenoemde gepunte lijn een gekleurd lint gelegd 3 d. breed en door eene plooi tot op 2 d. breedte teruggebracht;
het bedekt de tusschenruimte en eindigt in een strik met lange einden; een strik met
korte einden wordt op het vereenigings-
punt van de beide helften, dus op 34 en nogmaals een tweede strik op ster van fig. 23 gelegd. De strook aan den voorkant wordt gevormd door een reep tulle 260 d. lang en 2 d. br., aan
de eene lange zijde
met een kantje 1 d.
br. voorzien, de
strook moet aan
de einden tot op
1 d. breedte
[16 October 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 183
No. 28. Het doorsteken
voor den rechten knoop.
No. 31. Het doorsteken voor
den averechtschen knoop.
No.43. Gedeelte van een kraag van frivolitéwerk.
No. 44. Rand als garnituur van frivolitéwerk.
No. 42. Gedeelte van een kraag van friovolitéwerk.
No. 29. Bewerking van den
rechten knoop.
No. 37. Kant van frivolitéwerk met
een gehaakten rand.
No. 30. Bewerking van den
rechten knoop.
No. 39. Gedeelte van een dasje
van frivolitéwerk.
No. 45. Rand als garnituur van frivolitéwerk.
No. 38. Kant van frivolitéwerk met
een gehaakten rand.
No. 32. Bewerking van
den averechtschen knoop.
No. 40. Rozet van
frivolitéwerk.
No. 41. Rozet van
frivolitéwerk.
No. 35. Oogje van
frivolitéwerk.
No. 36. Het vastmaken van
den picot.
No. 33. Bewerking van den
averechtschen knoop.
No. 34.
Haakje voor
frivolité-
werk.
No. 27. Knoopnaald (spoel) met opge-wonden garen voor
frivolitéwerk.
Oorspr. grootte.
No. 26. Knoop-
naald (spoel)
voor frivolité-
werk. Oorspr.
grootte.