Coiffure “Violetta.”
Afbeelding No. 21.
Deze coiffure bestaat in een
vierkant, dat uit lilas fluweelen lint, ruitsgewijze verbonden en uit viooltjes is samengesteld, en met een kant, naar de voor-zijde gekeerd, op het hoofd ligt. Bij het vervaardigen van deze coiffure boort men eerst een vierkant 14 d. groot, van zwarte stijve tulle, in de rondte
met smal zwart taffen lint, en overspant het dan, telkens met 2 d. tusschenruimte, kruisgewijze met fluweelen
lint 1 d. breed, dat er aan de einden met een lus bijna 2 d. lang, die buiten den rand van
het vierkant uitsteekt, opgelegd wordt. Op elk der
kruispunten van het lint wordt gedurig een viooltjes genaaid, waardoor tevens twee over een liggende einden
lint met elkaar verbonden worden; men moet hierbij de stijve tulle echter niet medevatten, daar deze nadat de
fond zooverre voltooid is dicht aan het boordsel, onder de ruiten wordt weggesneden. Nu legt men nog twee
touffen viooltjes op de coiffure, die volgens de afb. aan de twee
hoeken op den fond worden gehecht, aan een dezer touffen die als men de coiffure draagt op den chignong ligt, sluiten zich
twee lussen elk 19 d. lang en twee einden elk 60 d. lang van breed li-
las fluweelen lint aan.
Mutsje “à carré.”
Afb. No. 22. Knippatr., keerz. v.
h. Suppl. No. XII, Fig. 30 en 31.
De grondvorm van dit mutsje, namelijk de bodem bestaat uit fijn neteldoek, het garnituur uit strikken van roze taffen lint, kant
en entre-deux van guipure en een vierkant van guipure stof, in de rondte met kant 3 d. breed omzet, dat met een punt naar boven gericht, op den chignon ligt. Dit vierkant 9 d. groot, kan ook van neteldoek of tulle genomen, of uit guipure entre-deux samenge-steld worden. Bij het vervaardigen van het mutsje knipt men naar fig. 30 een gedeelte uit neteldoek, naar fig. 31 een gedeelte uit stijve tulle; het eerste de stof schuin, het tweede de stof dubbel
genomen. Eerst legt men in de rondte een zoom in den fond, en zet dan de fig. 30 en 31 vol-
gens de overeenstemmende cijfers aan elkaar. Voor de stevigheid zet men op den fond, van ach-
teren aan den rand op den verkeerden kant een reep stijve tulle 1½ breed, van dubbele stof,
en bedekt het aanzetten met een eind guipure entre-deux van de noodige lengte
met een eind roze taffen lint er onder. Een reep van hetzelfde lint met stijve tulle er
onder dient voor de ruit, met het dubbele punt op den fond fig. 30 in de dwarste
bevestigd, als voering of grondlaag. De reep wordt dan op de plaats met
ster geteekend aan de pas vastgenaaid en met een reep tulle 2½ d. breed aan
de beide lange zijden met guipure kant 1½ d. breed bedekt, deze wordt er tot
aan het aanzetten van de ruit langs het midden geplooid opgelegd, maar blijft overigens glad. Als de voorkant van de pas met taffen lint is geboord, dan brengt men op de pas, van de plaats met kruis geteekend, tot aan den hoek van onderen een soortgelijke, geplooide ruche aan. Van het aanzetten van
deze ruche, van de rechter zijde van de pas af tot ongeveer 2 d. boven de ru-che aan de linker zijde, is de pas gegarneerd met een reep tulle, die de eerste
in de breedte in dichte omwindingen bedekt, aan de eene lange zijde met kant bezet, aan de andere lange zijde dicht geplooid is. De vrij gebleven ruimte
tusschen de ruches aan de rechter zijde wordt versierd door eene rozet 8 d. in
doorsnede van zeer smal, verder twee einden elk 20 d. lang van breed taffen
lint. Hieruit bestaan ook de 3 lussen elk 10 d. lang en de beide einden elk 36 d. lang in het midden van den reep onder de ruit. aan de onderste hoeken van de pas sluiten zich strikban-den van neteldoek aan, zij zijn aan den onderrand schuin bijgeknipt, aldaar 12, van boven
echter 6 d. br., en aan de lange zijde die met den voorkant van de pas eene lijn vormt, met taffen lint geboord, overigen behalve
aan de bovenste dwarszijde, met
kant omzet.
Mutsje “à chai-
nettes.”
Afb. No. 23. Knippatr.,
keerz. v. h. Supplem.
No. IX, Fig. 24.
De beide kettingen die van de chignon af-
hangen zijn geheel in
overeenstemming aan dit gra-cieuse mutsje uit guipure, li-
la taffen- en fluweelen lint
samengesteld; de kettingen zijn gevormd door ineen gevoegde
ringen van tusschenzetsel 2 d. breed en fluweelen lint 1 d. br. Bij het vervaardigen van het mutsje verbindt men eerst naar
fig. 24, dat de helft van den
fond geeft, drie reepen tus-
schenzetsel elk 3 d. breed met elkaar, bedekt elk deze naden met fluweelen lint 1 d. br., zet
nu aan den achter-
rand van den
bodem een
reep tulle 2
d. breed,
boort hem
daarna met
taffen lint
van dezelfde
breedte, en bedekt dit boordsel door een kant 4 d. br. en een weinig ingerim-
peld. De voorkant van den bodem wordt tusschen de dubbele stof van een
recht neteldoeksch boordje 2 d. br. gezet, dat in het midden door er eene
plooi in te naaien, een punt vormt, en aan beide zijden 5 d. lang over den
bodem moet vallen. Voor het garnituur aan den voorkant van het mutsje
stelt men eerst eene ruche samen, van een reep tulle 2 d. br., met eenvou-
dige plooien voorzien en met een kantje 1 d. br. omzet. Deze ruche wordt
er tot op de plaats op fig. 24 met ster geteekend in eene rechte lijn opge-
zet, en omsluit dan gedeeltelijk eene rozet van taffen lint 2 d. br. aldaar
aangebracht, een soortgelijk lint waarin langs het midden eene plooi is gelegd, bedekt tot aan de rozet het aanzetten van de ruche. De ruimte tus-
schen de beide rozetten van boven in het midden van het mutsje wordt be-
dekt met een ruit van taffen lint 4 d. br., met den eenen hoek naar voren
zonder aan de beweging van het lichaam hinderlijk te zijn, de schouders, zooveel als dit noodig is naar achteren trekt, waar-door de borst zich vrij kan uitzetten. De band is vervaardigd van trielje, met ba-lein en veêren van koperdraad voorzien, en met rood wollen band geboord. Afb. No. 17 geeft den schouderband uitgespreid te zien; hij wordt door kleine meisjes en knaapjes over de kleeding zoo gedragen als men dit bij de spelende kleinen op afb. No. 67 kan waarnemen. Bij het vervaardigen
van den band knipt men uit trielje of engelsch leder van dubbele stof naar elk der fig. 27 en 28 twee gedeelten, naar fig. 29 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen. Als men zooals dit op de knipptronen is voorgetee-
kend, in de dubbele stof van elk stuk met stiksteken van roode zijde de ruimte heeft afgedeeld voor het inschui-ven der baleinen en veeren (met de eersten worden fig. 29, met de laatsten fig. 27 en 28 voorzien, afb. No.
18 stelt zulk een veêr voor), dan verbindt men eerst een der gedeelten naar fig. 27 en een van die naar fig. 28 geknipt, door vier linnen banden elk 14 d. lang en 1½ d. br., welke naar afb. No. 17 dicht naast elkaar
liggende aan den buitenrand van de gedeelten tusschen de dubbele stof moeten worden genaaid; de lengte der banden kan naar goedvinden en naar het figuur van het kind genomen worden. Soortgelijke banden die-
nen om de beide andere stukken naar fig. 27 en 28 geknipt te verbinden, zij worden ech-ter nadat zij aan fig. 27 zijn bevestigd, met de vier andere banden op de wijze der afb. No. 17 doorvlochten, dan eerst wordt fig. 28 aangenaaid. Hierop moet men eveneens naar de afb., aan elk der einden van fig. 27
de schouderreepen naaien, die elk uit een linnen band op de helft toegevouwen, 21 d. lang en 3 d. br. bestaan, en tus-
schen de dubbele stof van het band volgens de afb. met een rolletje gomelastiek 11 d. lang voorzien moeten worden. De rolletjes gomelastiek, die bestemd zijn om het drukken van de schouderreepen te voorkomen, kunnen ook door eene dunne laag watten vervangen worden. Bovendien moet men aan den bovenrand van deze gedeelten fig. 27, op de plaats met ster geteekend twee banden elk 30 d. lang naaien, die op den rug vaster of losser aangehaald, bestemd zijn om
de schouders meer of minder naar achteren te houden. Hierna boort men al deze ge-deelten volgens de afbeeldingen met rood wollen band ongeveer 2 d. br. en voorziet het voorstuk fig. 29 op de rechter zijde volgens de afb. met vier lussen van band,
twee elk 6, twee elk 4 d. lang. Eindelijk worden de einden van het gedeelte fig.
28 aan de ceintuur van de taille gezet, het langste eind van de laatste door
de lussen van het voorstuk gestoken en met een gesp voorzien. De cein-
tuur wordt op zijde dichtgemaakt.
Ceintuur met punten.
Afb. No. 19. Knippatr., keerzijde van het Supplem. No. X,
Fig. 25 en 26.
De bovenstof van deze ceintuur bestaat uit zwart persaan, zij
is in de rondte met dik koord in een reepje fluweel geregen ge-boord, en met wit lustrine gevoerd, waarvoor men echter eene andere kleur, in overeenstemming met die van het kleedje kan nemen. Bij het vervaardigen van de ceintuur knipt men uit bo-venstof en voering, als ook van stijf gaas voor elk naar fig. 25 twee gedeelten, naar fig. 26 een gedeelte langs de dunne lijn
in het midden aaneen. Als al de gedeelten bovenstof en voering volgens de overeen-stemmende cijfers met elkaar zijn verbonden, dan wordt het stijve gaas onder de bo-
venstof gehecht, de buitenrand van de ceintuur met het bovengenoemde fluweel ge-
boord, en de afgeknipte rand tegen
de voering genaaid. Volgens aan-
wijzing op het knippatr. worden
er knoopen opgezet en knoops-
gaten ingemaakt.
Hoedje “Catalane.”
Afbeelding No. 20.
Dit hoedje met veel smaak
samengesteld, bestaat in het genre van de italiaansche hoofdbedekking, uit een vier-kanten bodem 18 d. lang en 12 d. breed die met blauwe
krip en krippen ruches bedekt en met lange écharpes en kleine touffen van
kersebloesem versierd is. De échar-
pes worden naar verkiezing van
voren, aan ééne zijde, of onder den
chignon losjes door elkaar gehaald.
Men draagt een soortgelijk hoedje
bij zeer gekleed toilet in de come-
die, op concerten, of bij het af-
leggen van visites; van donker-
kleurige, bijv. paarse of
zwarte krip samen-
gesteld ook op de
wandeling. Bij het vervaardigen van het hoedje legt men
eerst om den bodem, vol-gens de op-
gegeven lengte en breedte uit stijve tulle ge-knipt, in de
ronde een
eind ijzerdraad en bekleedt hem dan met eene dubbele laak krip, die als een
boordsel over den verkeerden kant heenkomen en het ijzerdraad moet bedekken.
Hierna zet men behalve eene ruimte 4 d. breed in het midden, in de dwarste
op den bodem vier rijen ruches, die elk uit een reep krip 4 d. breed, aan de
beide lange zijden uitgepunt, en met dichte driedubbele plooien voorzien,
gevormd worden. Eene soortgelijke ruche omgeeft ook den buitenrand van
den bodem. De ruimte die op den bodem tusschen de ruches open is geble-
ven, wordt bedekt met eene écharpe 136 d. lang en 26 d. breed, die even
in elkaar geslingerd op den bodem ligt, aan beide zijden van dezen wordt vastgehecht, en van daar af met twee even lange einden afhangt. Deze worden in de rondte met een uitgepunte strookje, me een hoofdje er op
gezet, omgeven, en de touffe bloemen volgens de afb. er op gelegd.
182 DE GRACIEUSE. [16 October 1866. 4e Jaargang.]
No. 26. Mutsje “Fanchon.”
Knippatr., keerz. van het Supplem. No. VI, Fig. 21.
No. 23. Mutsje “à chainettes.”
Knippatr., keerz. van het Supplem. No. IX, Fig. 24.
No. 22. Mutsje “à carré.” Knippatroon,
keerz. van het Supplem. No. XII,
Fig. 30 en 31.
No. 20. Hoedje
“Catalane.”
No. 21. Coiffure
“Violetta.”
No. 17. Schouderband voor kinderen van 6―8 jaar. Uitgespreid gezien.
Zie ook afb. No. 67. Knippatr., keerz. van het Supplem. No. XI, Fig. 27―29.
No. 19. Ceintuur met punten.
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. X, Fig. 25 en 26.
No. 25. Mutsje “Maman.”
Knippatr., keerz. van het Supplem. No. VII, Fig. 23.
No. 18. Veer van koperdraad,
om tusschen den schouderband te leggen.