De Gracieuse 16 October 1866 | 页面 2

180 DE GRACIEUSE. [16 October 1866. 4e Jaargang.]

Afbeelding No. 6. Dit patroon bestaat in strepen, die met den platten steek geborduurd

en elk door twee rijen kruissteken, eene zwarte en eene witte rij, zijn afgescheiden. Deze strepen, aan ons model afwisselend in eene schakeering blauw en grijs gewerkt, vormen in eene regelmatige herhaling elk een uit vijf nuancen bestaand patroon waarvan er telkens vier

gepunte lijnen tegen elkander gekeerd liggen. De steken van laatstge-

noemde zijn in eene rechte richting over 4 draden in de hoogte met slechts een draad tusschen ruimte uitgevoerd en gedurig met een draad naar boven en een naar beneden versprongen, zooals de afbeelding aan het onbewerkt gebleven gaas aantoont. De heele en halve ruiten in de lichtste kleur voorkomende zijn insgelijks met rechte steken

over de open geblevene draden uitgevoerd.

Afbeelding No. 7. Dit patroon, volgens ons model in eene scha-

keering rood en grijs gewerkt, vormt insgelijks punten, die op de af-beelding door de lichter en donkerder voorkomende kleur goed uitko-men en elk uit twee rijen in verschillende nuancen gewerkt, bestaan. Elke rij punten is wederom in schuine op- en nederloopende lijnen gewerkt. De kortere en langere steken van de rijen zijn in eene rechte richting afwisselend telkens over 3 en 6 draden hoog met slechts een

draad tusschenruimte gewerkt, doch varieëren in het getal. Vijf lange steken vormen telkens de spits en de insnijding van elke punt, overigens zijn er steeds drie gewerkt, zooals de afbeelding aantoont. De aansluiting van elke volgende rij punten is hierop zichtbaar, als ook het geheele getal steken van elke punt die telkens met een draad verspringen. De don-

kerste kleur van de afbeelding is van zwarte wol.

Lezenaar.

Afbeelding No. 9. Verscheidene houten stokjes, zwart fluweelen lint, stalen en

spiegel paarlen.

Om dezen praktischen lezenaar te vervaardigen worden eenige houten stokjes met fluweel en spiegelpaarlen overtrokken; de eenvoudigheid van de grondstof komt met de uit-voering geheel overeen. Wij merken vooraf aan, dat de stokjes alleen in de lengte verschil-len, dat zij alle 2 d. breed en met zwart fluweelen lint overtrokken zijn. Het bekleeden van de stokjes geschiedt op de volgende wijze: men vat het stokje tusschen 2 einden lint van over-eenkomende breedte en lengte en verbindt deze beiden aan den buitenrand, daar men door de dubbele stof, afwisselend van de voor- naar de achterzijde en van laatstgenoemde weder naar de voorzijde steekt, waarbij telkens, volgens de afbeelding, eene stalen kraal bevestigd wordt. Voor het voorste raam van den lezenaar, dat als drager van het boek dient, worden 5 houten stokjes vereischt, namelijk 3 elk van 24 d. lengte voor de lange zijden en 2 elk 14 d. lang voor de dwarszijden. Nadat deze stokjes volgens genoemde wijze overtrokken zijn, naait

men 2 van de langste aan de lange zijde te zamen, zoodat zij rechthoekig aan elkander ko-

men; door eenige rijen kralen, waardoor men de dwarszijden verbindt, worden zij in deze

ligging gehouden (zie de afb.). De onderste van deze beide stok-jes vormt de lijst, waarop het boek rust, het andere wordt door de beide dwarsstokjes met het derde lange stokje verbonden, waarbij de dwarsstokjes in de breedte onder de lange stokjes moeten komen. Het aldus ver-kregen raam versiert men vol-gens de afbeelding van boven in de hoeken (voor- en achterzijde)

met kruisgewijze rijen stalen kralen. Twee stokjes elk 18 d. lang worden met de on-

derste lijst, op 5 d. afstand van de einden, verbonden. Deze stokjes worden, zooals de afbeelding aantoont, aan de einden elk door een stokje van 11 d. lengte te zamen gehou-den en met spiegelkralen versierd. Dit laatste in vereeniging met het steunstuk, dat, uit twee stokjes elk 12 d. lang en een 11 d. lang bestaat, wordt aan het bovenste lange stokje van het raam, insgelijks op 5 d. af-stand van de eindpunten bevestigd en dient om het voorste raam naar welgevallen te

kunnen zetten.

Breiwerktaschje. Haakwerk.

Afb. No. 10 en 11. Blauwe andalouse

wol, kristallen kralen, 2 koperen ringen

(elk 6 d. in omvang) 2 dunne baleinen, wit

rond koord.

Om aan meer bejaarde dames het mede

nemen van het breiwerk, dat onvermijdelijk gezelschap aan de koffie en theetafel, gemakkelijk te ma-

ken, geven wij onder afb. No. 10 een taschje voor het breiwerk. Het is van blauwe andalouse wol

en kristallen kralen vervaardigd. Nadat men op den draad eenige rijen kralen heeft aangeregen,

de grootte van de kralen naar evenredigheid van de stof nemende, werkt men op een opzetsel

van 95 steken heen en weder als volgt: 1ste toer. In elken opzetsteek 1 v. st.; echter

schuift men bij het werken van elken steek gedurig een kraal aan de op de naald zijnde

lus. ― 2de toer. Afwisselend 1 dubbel stokje (den draad tweemaal om de naald slaan)

1 kett., met den laatsten gedurig 1 steek van den vorigen toer overslaan.

Nadat men den 1sten en 2den toer afwisselend nog 19 maal herhaald heeft, werkt

men 1 toer als den 1sten. Aan dezen laatsten sluiten zich 2 toeren gewone

stokjes aan, (in elken steek van den vorigen toer 1 stokje), die ook op de

opzetsteken herhaald en daarna te zamen genaaid worden, en tevens voor

het doorsteken van het balein bestemd zijn. Dit laatste wordt aan de

einden zorgvuldig bevestigd. In elken steek van de beide dwarszij-

den aan het tot dusverre voltooide werk, haakt men 1 v. st., sluit

dezen toer door het verbinden van den laatsten aan den eersten

steekt tot eene ronding en haakt in elken steek hiervan 1 v.

st., een koperen ring tevens inhakend. Aan den bovenrand

is de tasch rondom volgens de afbeelding met schuine

steken kralen (telkens 4 kralen), op de ringen met

afzonderlijke kralen versierd. het handvatsel

van de tasch wordt door een eind rond wit

koord van 56 d. lengte gevormd, dat met

stokjes van blauwe wol omhaakt wordt,

men schuift na elk stokje 1 kraal aan.

De spiraalvormige omwinding (zie

de afbeelding) wordt door de ste-

ken op bepaalde afstanden te

draaien verkregen. Aan elk

eind wordt het koord vol-

gens de afb. met een kwast van wol en kra-len vervaardigd voor-

zien, en boven den ring

bevestigd.

Tapisseriepatroon voor

een rond voetkussen.

Afbeelding No. 8.

De grond van dit patroon, volgens de verklaring

der teekens met dit ruitje aangewezen, is aan ons

model met havannah bruine koordzijde met den lank-

werpig verzetten kruissteek (over 4 draden hoog en 2 dra-den breed) uitgevoerd, doch men kan ook voor de invulling van den grond kristallen kalen nemen en de bouquetten

van den rand met kralen werken.

Het patroon wordt met zephirwol in de kleuren bij de

verklaring der teekens aangegeven, geborduurd.

eens met lint 3 d. breed, maar zoo dat tevens de eene zijde die later naar buitenvalt er mede bedekt is, hecht verder op deze zijde, juist in het midden twee loshangende lussen elk 13 d. lang, en naait dan dit gedeelte met de dwarszijden zóó dat ster op ster valt aan de pas. Op dezelfde plaats wordt bovendien een lus of band 30 d. lang en 1 d. breed aangebracht van

stijve tulle, met taffen lint overdekt, deze wordt door de afhangende lussen gestoken en omspant, als men het mutsje opzet, den chignon. Nu moet eindelijk de bodem van het mutsje nog vervaardigd worden door naar Fig. 18 3 einden guipure tusschenzetsel, 3 d. breed, met twee smalle elk 1 d. breed te verbinden; door het laatste wordt zeer smal roze taffen lint geregen. Om den geheelen buitenrand van dit ge-deelte tot dusverre voltooid, zet men ― elke punt wordt door een plooi aangegeven ― eene guipure kant 2 d. breed, waaronder taffen lint 3 d. breed op de helft van de breedte toegevouwen wordt gelegd. Hierop vormt men in den bodem 2 plooien, door elk kruis met het punt te vereenigen, en zet hem dan op 31 aan de pas, en eveneens aan den

rand van onderen, in het midden boven het aanzetten van de afhan-

gende lussen, op het gedeelte naar Fig. 17 vervaardigd.

Mutsje “Lamballe.”

Afb. No. 2. Knippatr. keerz. van het Supplem. No. V, Fig. 19 en 20.

De bestanddeelen van dit kleine gracieuse mutsje zijn: fijn neteldoek, guipure kant 2 d.

breed en blauw fluweelen lint een stroohalm breed; om het na te maken knipt men uit netel-doek naar Fig. 19 een gedeelte in het midden aaneen de stof schuin genomen, verder naar Fig. 20 twee gedeelten, elk van eene dubbele laag stof. Als de fond Fig. 19 is gezoomd, dan zet men er in de rondte, te beginnen aan den buitenrand, vier rijen kant, een weinig in-gerimpeld aan, waaromheen telkens op 2 d. afstand, een lus van fluweelen lint wordt ge-legd. De lussen moeten steeds verzet liggen, en een weinig langer zijn als de kant breed is. De laatste rij kant wordt van boven afgesloten door een fluweelen lint glad op de pas genaaid, waarvan de loop op Fig. 19 is voorgeteekend. Nadat men op dit gedeelte, op de plaats met ster geteekend eene rozet van lint ongeveer 6 d. in omvang heeft gehecht, is de bodem vol-

tooid. Nu verbindt men de beide gedeelten Fig. 20 die tot de pas behooren, aan de schuin bijgeknipte dwarszijden en naait aan beide zijden van de pas er de voorgeteekende plooi in. De banden die den chignon omsluiten, onder dezen door een elastiek bandje zijn verbonden, en op den rug neervallen, worden elk uit een strook neteldoek vervaardigd 60 d. lang, 20 d. breed, van onderen afgerond en behalve van boven aan de rechte dwarszijde, met kant om-geven; van boven worden er drie diepe plooien in gelegd, en dan eerst op de plaats op Fig. 20 met 33 geteekend, en daarna ongeveer 5 d. van de eindpunten af, er nogmaals op vast-genaaid. Het aanzetten van elk lint wordt met eene rozet bedekt, een weinig lager onder de rozetten worden de kettingen, op de afbeelding zichtbaar, de eene 40, de andere ongeveer

50 d. lang aangebracht. Zij zijn aan ons model gevormd uit ineengevoegde ringen fluwee-

len lint, 6 d. wijd. Aan de bin-nenzijde der pas ongeveer 4 d. van de eindpunten af, wordt er een elastiek bandje 14 d. lang aangenaaid, dat de linten te za-men houdt, en tevens dient om het mutsje op het hoofd vast te houden. Als men den bodem in de pas zet, dan moeten 32 en 33 van de twee gedeelten op elkaar

sluiten.

Mutsje “Madelaine.”

Afb. No. 3 en 4. Knippatr. keerz. van het

Supplem. No. VII, Fig. 22.

Hetgeen dit model zeer ongemeen maakt,

is de bodem in den vorm van een kruis, en uit neteldoek, guipure kant en entre-deux sa-mengesteld. Er sluiten zich twee echarpes van neteldoek aan, die door een eind elastiek band onder den chignon bij elkaar worden gehouden. Smal lilas fluweelen lint maakt het garnituur van het mutsje uit; het bestaat uit een kleine rozet in het middelpunt van den fond, twee grootere aan beide zijden van de voorste, en twee vederachtige touffen lussen aan beide zij-

den van de achterste patte van den fond. Bij het namaken van dit model, knipt men naar Fig. 22 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen uit neteldoek, de stof schuin genomen, zoomt dit gedeelte in de rondte en legt er zooals dit op Fig. 22 is voorgeteekend een entre-deux

1½ d. breed om. Dit laatste wordt aan beide

zijden met kant 2 d. breed afgesloten, waar-

van de eene naar buiten de andere naar

beneden is gericht. De afb. No. 4 geeft den aldus samengestelden bodem uitgespreid te zien. Om

aan de rozet in het midden van den fond meer stevigheid te geven, en de neteldoeksche echar-

pes te bevestigen, die 66 d. lang, 15 d. breed en behalve van boven aan de dwarszijde in de

rondte met kant omgeven zijn, brengt men aan de binnenzijde van den bodem, dwars er

overheen, een lus of band van drie dubbele stijve tulle 1½ d. breed aan, die aan elken

kant tot aan de gladde lijn op Fig. 22 reikt, slechts in het midden wordt vastge-

naaid, maar overigen los blijf. Aan elk eindpunt van dezen band en zoo dat het

hiermede een rechte hoek vormt, moet men een soortelijk band 9 d. lang

bevestigen, dat als grondlaag voor de fluweelen rozetten elk 8 d. in door-

snede aan elke zijde van voren aan de pas dient; het wordt slechts aan

den buitenrand vastgehecht. Twee reepen stijve tulle elk 12 d. lang die

in eene schuine richting van het middelpunt van den bodem uit-

gaan, vormen den grond voor het vederachtige garnituur van lus-

sen van fluweelen lint elk 5 d. lang en dicht over elkaar vallende.

Haarbandeau voor jonge dames.

Afbeelding No. 5.

Ons model is uit dikke lichtblauwe chenille

zonder ijzerdraad en witte satijn kralen samen-

gesteld en wordt naar goedvinden door het

haar gewonden. Bij het vervaardigen van

dezen bandeau, steekt men twee einden

chenille elk 160 d. lang, van het

midden uit beginnende, met re-

gelmatige tusschenruimten van

2 d. te zamen door een sa-

tijnkraal, men laat de chenille echter aan de eindpunten ongeveer 17

duim lang onverbonden en

schuift op elk dezer einden 5

afzonderlijke kralen op gelijken

afstand van elkaar; door de bovenste

steekt men om den kwast te voltooien,

wederom een stuk chenille 30 d. lang en

met kralen voorzien.

Twee tapisseriesteken voor pan-

toffels, kussens, necessaires enz.

Afbeelding No. 6 en 7.

Beide patronen hebben een damastachtige karakter. Zij

worden op onafgedeeld gaas met zephir- of castorwol in twee van elkander afstekende schakeeringen gewerkt en

zijn geschikt voor pantoffels, taschjes, voetzakken, né-

cessaires enz.

No. 6. Tapisseriesteek voor pantoffels, kussens,

necessaires enz.

No. 4. Den bodem van het mutsje

Madelaine uitgespreid voorgesteld

bij afb. No. 3.

Verklaring der teekens: zwart, donker, licht groen (de laatste kleurzijde); eerste (donkerste),

tweede, derde, vierde (zijde), vijfde, zesde, zevende reebruin (laatste zijde), licht reebruine koordzijde.

No. 8. Tapisseriepatroon voor een rondkussen.

No. 5. Haarbandeau

voor jonge dames.

No. 7. Tapisseriesteek voor pantoffels, kussens,

necessaires enz.