Prijs per 3 m. met album ƒ 2,175. (4e JAARGANG).
Inhoud: Afb. No. 1. Mutsje “Marietta” (met knippatr.). ― 2. Mutsje “Lamballe” (met knippatr.). ― 3 en 4. Mutsje “Madelaine” (met knippatr.). ― 5. Haarbandeau voor jonge dames. ― 6 en 7. Twee tapisserie-
steken voor pantoffels, kussens, necessaires enz. ― 8. Tapisseriepatroon voor een rond kussen. ― 9. Lezenaar. ― 10. En 11. Breiwwerktaschje, haakwerk. ― 12 en 66. Schareband. ― 13. Gehaakte négligétasch. ―
14. Fidibusbakje in den vorm van een koker. ― 15. Rozetten van frivolité of tulle. ― 16. Rand in geknoopt guipure ter versiering van kerkelijke voorwerpen. ― 17, 18 en 67. Schouderband voor kinderen van
6―8 jaar (met knippatr.). ― 19. Ceintuur met punten (met knippatr.). ― 20. Hoedje “Catalane.” ― 21. Coiffure “Violetta.” ― 22. Mutsje “à carré” (met knippatr.). ― 23. Mutsje “à chainettes” (met knippatr.). ―
24. Mutsje “Fanchon” (met knippatr.). ― 25. Mutsje “Maman” (met knippatr.). ― 26―45. De bewerking en verschillende modellen voor frivolité. ― 46. Jaquette “à revers” (met knippatr.). ― 47 en 48. Jaquette
voor meisjes van 13―15 jaar (met knippatr.). ― 49. Négligékleedje “Altesse” (met knippatr.). ― 50. Gehaakte kant. ― 51 en 52. ― Geborduurd overtrek voor een hoofdkussen. ― 53―56. Handschoenenpers (met
knippatr.). ― 57. Tapisserie-patroon voor kussens. ― 58 en 59. Twee gehaakte garnituren voor kussensloopen. ― 60 en 61. Eenvoudige coiffure. ― 62―65. Coiffure “à deux coques”
Inhoud van het Supplement: De knippatronen bij de afbeeldingen No. 1, 2, 3, 5, 17, 18, 22, 23, 24, 25, 46, 47, 48, 49, 53, 54, 55, 56, 67.
.
Twee gehaakte takken bloemen.
Afbeeld. No. 67 en 68 van het vor. nummer. Haakgaren No. 70 en 100.
Voor het bezigen van deze takken geven de lingerien onder afbeelding No. 64―66 in het vorige nummer voorgesteld gelegenheid, bovendien kunnen zij op neteldoek of tulle geappliqueerd en ter garneering van das-
jes, kinderklêeren enz. gebruikt worden.
Afb. No. 67. Men begint met den kelk van de sterrebloem, daar men
met het grove garen 5 kett. (kettingsteken) haakt, deze tot eene rondte ver-
bindt en de 5 volgende toeren in de rondte werkt.
1ste toer. In elken opzetsteek 2 v. st. (vaste steken). ― 2de toer. Op de 10 v. st. van den vor. toer 15 v. st. ― 3de toer. Nogmaals 15 v. st. ―
4de toer. 20 v. st. ― 5de toer. Nogmaals 20 v. st. Hierdoor is eene ge-
welfde ronding (de kelk) ontstaan. Men keert nu het werk om, zoodat de verkeerde zijde van de steken naar buiten ligt. Men bevestigt het fijne garen
aan den laatsten steek van den kelk, dan werkt men het eerste blaadje van de bloem. * 11 kett., daarop terug den laatsten steek overslaande haakt men eerst 2 v. st., 2 st. (stokjes); om de afzonderlijke blaadjes aan elkander te verbinden maakt men na het voltooien van de 2 st. 1 pic. (picot), terwijl men de op de naald zijnde lus een weinig uitrekt, de naald voorzich-
tig uit de lus haalt, haar in de bovenste lus van het laatste st. insteekt en dan in de 6 volgende opzetsteken 5 st., 1 h. v. st. (halven vasten steek) werkt, men moet zorgen dat bij het st. dat op den picot volgt, laatstge-noemde niet dicht trekt. Daarna werkt men 1 h. v. st. in den kelk en her-haalt van * af nog 15 maal. Daar de buitenrand van den kelk evenwel 20 steken telt, slaat men nu en dan met een blaadje 1 steek van den kelk over, voorts wordt bij het werken van de 11 opzetsteken voor elk van de vol-gende blaadjes in plaats van den 7den kett. gedurig 1 h. v. st. in den picot van het voorgaande blaadje gehaakt. Van het laatste blaadje van de bloem af werkt men den steel van den tak met de daaraan zijnde bladeren, vooraf worden echter de middelste aderen (figuren hiervan vervaardigd. Voor elke ader van de beide bovenste kleinere bladeren zet men 9 kett. op en haakt daarop terug, dan laatsten kett. overslaande: 1 h. v. st., 5 st., 1 h. v. st., dan 1 kett., waarna men den draad van het begin en einde zorgvuldig be-
vestigt. De aderen van de onderste grootere bladeren worden op gelijke wijze als de hierboven beschrevene vervaardigd, doch men zet voor elke ader 11 kett. op. Nu volgen er voor den steel: 14 kett.; dan een klein blaadje aan de linkerzijde van den steel, dit wordt in de rondte gewerkt. ― 1ste toer van het blaadje. 7 kett., dan 1 h. v. st. in den 1sten (onbewerkten) kett. in een van de hiervoor gewerkte kleine aders, 12 kett., 1 h. v. st. van boven in het midden van de ader, 12 kett., 1 h. v. st. in den laatsten (onbe-werkten) kett. van de ader, dan 4 kett., 1 h. v. st. in den 5den van de eerst
16 October 1866.
(SUPPL. No. 21). Prijs per 3 maanden ƒ 1,275.
st., 1 kett., met den laatsten telkens 1 kett. overslaande. Rondom dezen toer haakt men op gelijke wijze den 2den toer, doch men werkt na elk st.
1 pic. en van boven in het midden van het blad slaat men viermaal achter
elkander geen steek over. Nadat men den laatsten steek van dezen toer met 1 h. v. st. aan den eersten steek hiervan heeft verbonden, werkt men
nog 22 kett. voor den steel, verbindt dezen met 1 h. v. st. aan de onderste bloem en haakt dan daarop terug in elken kett. van den steel 1 st. Na het 16de st. vervaardigt men het groote blad als volgt: 1ste toer van het groote blad: 31 kett., daarop terug de beide laatste kett. overslaande, haakt men den 2den toer; 3 v. st., 15 st., de beide volgende kett. overslaande, 7 st., 2 v. st. Dan 3den toer werkt men rondom het tot dusverre gewerkte blad en wel afwisselend: 1 st., 1 pic., 1 kettingst., met den laatsten gedurig 1 st. overslaan, nu werkt men in de beide kettingsteken in den voorgaanden
toer overgeslagen telkens 2 st. door 1 kett. gescheiden, voorts aan de te-
genover liggende plaats 2 steken na elkander overslaan en de 2 st. op deze plaats gehaakt ook niet door 1 kett. gescheiden, hierdoor wordt de bocht van het blad op de afbeelding voorkomende verkregen, verder haakt men
den steel met stokjes af.
Mutsje “Marietta.”
Afb. No. 1 Knippatr. keerz. v. h. Supplement No. IV, Fig. 16―18.
Ons model is uit guipure kant en entre-deux als ook uit smal en breed roze taffen lint samengesteld. Voor het geraamte van het mutsje knipt men eerst van stijve tulle, de stof dubbel genomen, naar Fig. 17 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar Fig. 16 twee ge-lijke stukken, welke laatsten aan de schuin afgeknipte einden aan elkaar worden gezet. De pas hierdoor verkregen wordt aan de beide lange zijden met taff. lint 3 d. br. geboord, verder de eene lange zijde met hetzelfde lint, maar nu dicht geplooid, van de gladde lijn op Fig. 16 af, tot aan den rand van onderen zoo gegarneerd, dat het lint langs het midden van de pas er op genaaid, van achteren los over den buitenrand ligt; van den onderrand van de pas loopt het ling glad, in twee einden, aan de eene zijde 60 aan de andere 80 d. lang uit, in deze einden wordt als men het mutsje opzet, aan de zijde onder den chignon een strik gelegd. Het aanzetten van het geplooide lint
op de pas wordt bedekt met eene guipure kant 2 d. breed, waarvan de ge-schelpte buitenrand over den voorkant van de pas ligt. De pas krijgt onge-veer 1½ d. van de punt af nog een garnituur, dat tot over de gladde lijn op Fig. 16 reikt en aan de rechter zijde uit een strik bestaat van verschil-lende lussen en einden van het lint 3 d. breed gevormd, aan de linker uit een lankwerpige touffe van 5 lussen elk 6 d. lang en waaiervormig geplooid van lint 8 d. breed. Nu boort men het gedeelte naar Fig. 17 geknipt even-
gehaakte 7 kett. van dezen toer, zoodat de 4 eerste kett. hiervan voor den steel van het blad overblijven. ― 2de toer. Afwisselend 1 h. st. (half stokje), 1 kett., met den laatsten telkens 1 steek van den vo-rigen toer overslaan; (het eerste h. st. wordt door 2 kett. gevormd)
slechts van boven in het midden van het blad driemaal na elkander
geen kett. overslaan, aan het einde van den toer 1 h. v. st. in den 1sten h. v. st. van den vorigen toer. ― 3de toer als de 2de toer, nu werkt men na elk h. st. 1 pic., hetgeen op bovengenoemde wijze ge-schiedt. Aan het einde van den toer haakt men op de 4 overgeblevene kett. voor den steel van het blad 4 h. st. Daarna 14 kett. voor den hoofdsteel, tot aan het volgende groote blad, dat evenals het hierbo-
ven beschrevene blad, echter naar evenredigheid grooter gewerkt wordt, daar men reeds in den 1sten toer, de groote ader met een groo-
ter getal stek. omhaakt. Na voltooiing van dit blad werkt men nog 6 kett. voor den hoofdsteel, dan teruggaande op elken kett. hiervan 1 st. waarbij echter gelijktijdig volgens de afbeelding de beide bladeren die zich aan de rechter zijde van den steel bevinden, vervaardigd worden.
Afb. No. 68. Men begint met den kelk van de bovenste bloem van
den tak, waarvan de 3 eerste toeren gelijk zijn aan de 3 eerste toeren
van den tak hierboven beschreven. ― 4de en 5de toer. In elk 15 v.
st., dan keert men het werk om, zoodat de verkeerde zijde van de ste-ken naar buiten ligt en werkt daarop teruggaande den ― 6den toer. 10 h. st. elk door 1 kett. gescheiden in de 10 volgende steken van den vorigen toer (het 1ste wordt door 2 kett. gevormd), in de 5 volgende
steken 7 v. st. Met 1 v. st. verbindt men den laatsten steek van elken toer aan den 1sten steek hiervan. ― 7de toer. Op elk h. st. van den vor. toer 1 st., gedurig 1 kett. er tusschen, nu en dan werkt men evenwel op een h. st. 2 st. door 1 kett. gescheiden; op de volgende 7
v. st. 12 v. st. ― 8ste toer. Als de 7de toer, doch men werkt na elk st.
1 pic., een zoodanig als bij het eerste blaadje van de bloem van den
voorgaanden tak beschreven is, voorts haakt men, na 6 v. st. op de 6
eerste v. st. van den vorigen toer gewerkt te hebben, de 3 volgende
lussen: 5 kett., 1 h. v. st. in den laatst gehaakten v. st., 7 kett., 1 h. v. st. in denzelfden v. st., 5 kett., nogmaals 1 h. v. st. in denzelfden
v. st., dan 6 v. st.
De drie andere grootere bloemen worden op dezelfde wijze, doch
grooter als de zoo even beschrevene gewerkt, daar men den kelk reeds op de grootte van 20 steken maakt, voorts den 7den toer tweemaal haakt, ook verbindt men volgens de afbeelding de bloemen tegelijker-tijd op de bestemde plaat aan elkander. Nu werkt men den steel be-ginnende met 10 kett., haakt dan van den laatsten kett. af voor het kleine blaadje dat zich hieraan bevindt: 1ste toer van het blad; 12 kett., daarop terug en de 3 laatste kett. overslaande afwisselend 1 h.
No. 1. Mutsje “Marletta.” Knippatr. keerz. van het Supplem. No. IV,
Fig. 16―18.
No. 2. Mutsje “Lamballe.” Knippatr. keerz. van het Supplement
No. V, Fig. 19 en 20.
No. 3. Mutsje “Madelaine.” Knippatr. keerz. van het Suppl.
No. VII, Fig. 22.