blijft. Door eene
lus van gomelastiek
koord en een stalen
knoop, aan de overeenkomende
plaats aangebracht, worden de tas-
schen dicht gemaakt. Overigens verkrijgt
het binnengedeelte nog drie groote tasschen,
elk met een overslag voorzien, die er op dezelfde
wijze als de hierboven beschrevene opgezet worden;
het fatsoen van het overslag wordt door fig. 47 aangege-
ven. De vereischte banden, die volgens afb. No. 31 nog op
het binnengedeelte moeten worden aangebracht, worden langs de
buitenkanten met groene zijde gefestonneerd en moeten natuurlijk
overeenkomstig de grootte van de gereedschappen genomen worden.
Eindelijk worden de buitenzijden van de handtasch als ook het over-
slag op de rechte zijde met veterband omboord (waarbij men natuur-
lijk ook de elastieke strooken medevat), en aan de punten van de
kleppen groen taffen linten aangebracht, elk ongeveer 35 d. lang,
die voor het vasthouden van het binnengedeelte van de tasch moeten
dienen, wanneer deze bij het dichtmaken van de tasch tot op een
derde gedeelte van de lengte is toegevouwen. Aan de dwarszijden van
den rug werkt men twee rijen met den kettingsteek met groene zijde,
die het begin van de klep aantoonen. Tot handvat-
sels van de tasch worden twee strooken van dubbel
leder, met veterband omboord en van de noodige lengte en breedte, op de rechte zijde van de tasch
opgestikt.
Tapisserie-rand.
Afbeelding No. 32.
In een van onze laatste nummers spraken wij
onze lezeressen van eene smaakvolle richting in den
jongsten tijd, om de kamers zooveel mogelijk met
tapisseriewerk, in het karakter van Gobelinwerk,
te versieren. Afb. No. 32 geeft hiervoor een fraaien
rand, die voor portières, fauteuils, rookstoelen enz.,
bijzonder geschikt is. Ofschoon bij het patroon de aan-
wijzing der kleuren is gevoegd, zoo willen wij toch doen
opmerken, dat de schikking hiervan van de stoffeering der
kamer afhangt, doch men moet de grondkleur van het patr.
over het algemeen niet te donker, en voor de figuren van het
patr. niet te lichte kleuren nemen; zij moeten veel meer in een
doffen toon gewerkt worden. Voor den fond zijn de geschiktste
kleuren roodbruin, blauw, groen of karmozijn.
Parasols.
Afb. No. 33―37. Knippatr. van een gedeelte, voorzijde van het Supplement No. III, Fig. 21.
Bij de groote verscheidenheid en het eigenaardige, waardoor de
parasols zich in dit seizoen kenmerken, betreuren wij het zeer, on-
zen abonnées slechts de afbeelding van eenige zonneschermen te kunnen geven; wij nemen enkele der fraaiste welke wij zagen, en
die tevens het meest geschikt zijn,
door de dames zelve vervaardigd
te worden. Het knippatroon van
een der acht vakken voor een pa-
rasol dat men vindt op het Suppl.
No. III, Fig. 21, zal daartoe van
vele nut zijn.
Het garnituur van de parasol afb. No. 33 is niet alleen elegant,
maar tevens zeer geschikt om een gebruikte parasol, waarvan de stof bijv. op de vouwen gesleten is, wat op te knappen; men kan voor dit belegsel stof nemen, welke met die van de parasol overeenstemt, of ook van eene af-
stekende kleur. Aan ons model van
lilasgrijze taf, bestaat het garni-
tuur uit dezelfde stof. De patten waarvan er telkens een op het midden van elk gedeelte van de parasol is gelegd, zijn elk 3½ d. breed (zonder inslag), aan de bo-
veneinden naar den vorm van de parasol puntig bijgeknipt, en om den buitenrand met een kettingsteekrij met
zwarte- een stroohalm breed verder, met een tweede rij van witte zijde omgeven; aan het ondereinde van
elke patte worden door deze kettingsteekversiering twee verzet liggende ruiten nagebootst. De buitenrand van
de parasol is gegarneerd met een dichtgeplooid strookje van de stof, ongeveer 5 d. breed, waarvan de zoom,
aan den rand van onderen met twee rijen kettingsteken bevestigd is; het aanzetten wordt bedekt door
een reep der stof 1½ d. breed, volgens de af-
beelding aan den bovenrand met puntjes
uitgesneden en insgelijks met den ket-
tingsteek versierd. Stok van gedraaid
hout met fijnen stalen kettingjes. Aan
de bovenste punt zijn twee grijs
zijden kwasten bevestigd.
De afb. No. 34 geeft een para-
sol te zien, die zich door een
zeer lief en zeer elegant
garnituur onderscheidt.
Zij bestaat uit roze taf,
het garnituur uit een
uitgepunten volant 6
d. breed, die om den buitenrand van de parasol heenloopt.
Het aanzetten van den volant wordt bedekt met eene guipure
kant 3 d. breed, welke er glad aan is genaaid, en waarvan het
hoofdje nogmaals eene kant, maar slechts 1 d. breed vormt. De na-
den waarmede de verschillende gedeelten van de parasol aan elkaar
zijn gezet, worden versierd met een guipure entre-deux van
dezelfde breedte, in het midden zijn de vakken echter met geappli-
queerde figuren voorzien, waarvoor wij met de afb. No. 38 en 39
twee modellen geven; de afb. No. 34 toont hoe ze op de parasol moeten worden geschikt. Het garnituur wordt aan de bovenzijde
men naar het hiervoor behoo-
rende patroon, fig. 24, het bo-
vengedeelte van grijs laken, reps,
fluweel of iets dergelijks, verder den
bodem van leder. Op het laken borduurt
men de teekening die zich op het knippatr. be-
vindt, namelijk: de eikebladeren en eikels met den
platten steek, de eersten met groene genuanceerde, de
laatsten met goudkleurige bruine zijde en gouddraad of met
kleine gouden kralen. De omtrekken van den vossekop, die
halverwege door den eikenlooftak wordt ingesloten, teekent men
eerst op papier, plakt dit op roodbruine taf, knipt de taf langs het
voorgeteekende fatsoen uit, plakt haar daarna met het papier op het la-
ken en omgeeft den kop met een dun goudkoord. De vorm van den kop
wordt insgelijks door goudkoord wedergegeven, die men er met dwars-
steken van gele zijde opnaait. Een gedeelte naar fig. 25 van leder geknipt
verbindt het borduurwerk met den bodem en wordt elkens met een biesje
van roode taf, volgens de overeenstemmende teekens op het knippatroon,
eerst rondom den buitenrand van den bodem, dan, uitgenomen de rechte
rand van boven, om het geborduurde gedeelte genaaid. Laatstgenoemde
rand, als ook de nog vrij gebleven rand, van den omhoogstaanden rand,
omgeeft men met een smalle strook bont. In den voetzak bevestigt men
twee stukjes zwart laken, elk 7 d. breed en 10 d. lang, die aan de eene
lange zijde uitgetand, aan de andere zijde ingehaald, en aan de
dwarszijde te zamen zijn genaaid, daarna in elkander gestoken en
met eenige steken in den voetzak worden vastgehecht.
Handtasch als reisnècessaire.
Afb. No. 30 en 31. Knippatr., keerz. v. h. Suppl.
No. XI, Fig. 44―47. Zwart amerikaansch leder
en wasdoek, groen cachemir, carton, groen wol-
len veterband 1 d. breed, koordzijde van de-
zelfde kleur en maisgeel, groen taffen lint
3 d. breed, elastiek band, ongeveer 4 d.
br., stalen knoopen van verschillende
grootte.
Deze fraaie handtasch die tot berging
van kleine benoodigdheden voor de reis
voorzien is, bevelen wij onzen lezeressen
bijzonder aan; zoowel de doelmatige schik-
king, als de gemakkelijke wijze van ver-
vaardiging wordt door de aanwijzing op
onze afb. duidelijk voorgesteld. Het model
is van zwart leder met groen cachemir ge-
voerd, met veterband van gelijke kleur om-
boord en met een borduurwerk van groene zijde versierd. Breed
gomelastiek band wordt, in genoemde voering ingenaaid, aan de
beide lange zijden van de tasch bevestigd, waardoor zij een elas-
ticiteit verkrijgt en overeenkomstig den inhoud meer of minder
kan verwijd worden. Om deze tasch te vervaardigen, knipt
men van bovenstof, voering en carton eerst naar fig. 44, de
omtrekken volgende, langs de middenlijn aaneen, twee ge-
deelten voor de beide buitenzijden van de tasch, aan de
eene, achterzijde, worden echter gelijktij-
dig de uitgepunte kleppen 18 d. lang, die op
afb. No. 31 zijn aangewezen, geknipt.
Voorts knipt men van dezelfde stof, echter
zonder carton, insgelijks naar aanwijzing van
fig. 44, het overslag van de tasch. Dan voert
men volgens de teekening, die men zoowel op
de bovenstof van het voorstuk als ook op het
overslag moet overbrengen, het borduurwerk
met den kettingsteek met groene zijde uit; de
woorden “bon voyage” zijn op ons model
met maïsgele zijde met den steelsteek gebor-
duurd. Op de voering, op het carton van elk
buitengedeelte bevestigd, wordt een tasch met
een overslag gezet, die insgelijks van wasdoek
in evenredigheid van de grootte op afb. No.
31 aangewezen, geknipt, met wollen veter-
band omboord en er zoodanig op bevestigd
wordt, als de tasschen van het later beschre-
vene binnengedeelte van ons model; bij het
opzetten van de tasschen moet men door het
carton
steken.
Daarna plaatst men er de hierbovengenoemde elastieke reepen in. Voor
elk hiervan wordt een dubbele strook van de voeringstof vereischt, die
12 d. breed en overeenkomstig de buitenzijde van de tasch lang moet
zijn, deze reep wordt in de dwarste in 5 afdeelingen elk 3½ d. breed en
telkens op 4 d. afstand van elkander doorgenaaid; door elk van deze
afdeelingen haalt men een eind gomelastiek band 5 d. lang en van over-
eenkomende breedte, waardoor de strooken van de stof tot op 5 d.
104 DE GRACIEUSE. [16 Mei 1866. 4e Jaargang.]
No. 31. Taschje als reis-
nècessaire.
Van binnen gezien.
No. 30. Taschje als reisnècessaire. Van buiten gezien.
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XI, Fig. 44―47.
No. 26. Gedeelte van
een kraag.
Fransch borduursel.
breedte worden ingehaald. Door mid-
del van deze strooken verbindt men
de beide buitenzijden van de tasch met elkander, als ook een hiervan met het overslag met de voering te
zamen gehecht en met drie knoops-
gaten voorzien, doch in den verbin-
dingsnaad van de elastieke strook,
vat men tegelijkertijd met de onder-
ste lange zijde van het achterstuk het
binnenste gedeelte, dat men vooraf van tasschen voorzien heeft mede. De vervaardiging hiervan zal met
behulp van de afb. No. 31, die de tasschen van binnen voorstellen, gemakkelijk zijn; ook is op het knippatr.
45 de helft van de breedte en een derde gedeelte van
de lengte van dit gedeelte gegeven; men knipt dus naar fig. 45 zoowel van wasdoek als van groen
cachemir een gedeelte, dat 70 d. lang en 33½ d. breed is; op het wasdoek worden alsdan de ver-
schillende lusschen en banden geplaatst; fig. 45 heeft voor eene afdeeling de lijn voor het aanzetten
voorgeteekend. Elk gedeelte van de tasch, dat insgelijks van wasdoek geknipt en rondom met ve-
terband omboord wordt, moet zooveel wijder als de hiervoor bestemde ruimte wezen, dat er, zoo
als fig. 46 dit aangeeft, aan beide dwarszijden eene plooi ingelegd kan worden, zoodat het een soort van soufflet vormt, die slechts aan den ondersten hoek van de tasch bevestigd, overigens los
No. 27. Gedeelte van
een kraag.
Fransch borduursel.
Knippatr., keerz. van het Supplem. No. XIII. Fig. 49.
No. 28. Doosje van papierstramien voor naaikatoen. Verkleind.
No. 29. Pennewisscher in den vorm van een voetzak. Oorspr. grootte.
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. V, Fig. 24 en 25.