De Gracieuse 16 May 1866 | Page 5

Het ontbreekt ons aan ruimte, om het patroon van den kraag in de geheele

grootte te geven, wij hebben er dus het fatsoen op het Supplen. Onder No.

XIII, Fig. 49 bijgevoegd.

Doosje van papierstramien voor klossen garen.

Afb. No. 28. Papierstramien, blauwe koordzijde, 104 d. zeer smal blauw

taffen lint, arabische gom, klosjes garen van No. 50 tot 120.

Het doosje van papierstramien, gedeeltelijk genaaid, gedeeltelijk geplakt, is

van binnen in acht vakken afgedeeld, waarin de klosjes afgezonderd van elkander

liggen, zoodat de verschillende draden niet verwarren kunnen. Het eind garen

van elk klosje is door het deksel gehaald, waarop de nummers van het garen

met blauw zijde zijn geborduurd, en wordt ook bij het gebruik van daar afge-

wonden. Strikjes van blauw taffen lint, die door den rand van het doosje en te

gelijk door het deksel gehaald zijn, dienen aan de eene zijde als scharnier, aan de

andere zijde om het doosje te kunnen dichtmaken. Om het te vervaardigen,

knipt men eerst van papierstramien voor den bodem een gedeelte 14½ d. lang

en 8 d. breed of hoog, voor de langste zijstukken twee gedeelten van ge-

lijke lengte en 3½ d. breedte, voorts voor de dwarszijden twee gedeelten

elk 8 d. lang en insgelijks 3½ d. breed. Men verbindt deze gedeelten

door ze met wit garen over den kant aan elkander te naaien, waar-

bij men in beide gedeelten in het eerste gaatje van den buitenrand

af, in het papier steekt. Het binnenste van het tot dusverre voltooide

doosje verdeelt men eerst in de lengte, door een strookje papier-

stramien 2½ d. breed, in twee gelijke helften, dan deze helften

weder elk door 3 zijstukken in 4 vakken van gelijke grootte. Men

voert den naad ter verbinding van deze zijstukken insgelijks met

wit garen uit, naarmate het vereischt wordt, afwisselend in den

bodem en in den loodrecht staanden rand of in de beide aan elkan-

der grenzende stukken stekende. De reliefachtige versiering van

het doosje, dat nu moet

worden aangebracht, be-

staat uit lijstjes van op

elkander geplakte

stramien papieren

strookjes en een

soort van knoo-

pen of steenen op gelijke wijze

vervaardigd.

Eerstgenoemde omgeven elk der

zijstukken langs

de buitenranden,

en zijn voor de

hoeken aan de

einden gelijkma-

tige afgeschuind.

Men knipt voor elk lijstje vier

strookjes papier

naar vereischte lengte, waarvan elk telkens 1 gaatje smaller wordt. Het

strookje dat voor het onderste dienen moet, is 3 gaatjes breed. Bij het

uitsnijden hiervan uit het papier snijdt men de gaatjes aan beide zijden van

de drie door, het bovenste daarentegen bestaat slechts uit een strookje

carton, dat men door het doorsnijden van twee op elkander volgende gaatjes

verkrijgt. Men plakt de strookjes zóó dat de breedte regelmatig vermin-

dert, nauwkeurig in het midden in de lengte, tot lijstjes op elkander en

deze weder volgens aanwijzing op de zijstukken. De steenen waarvan

er op elken langen zijkant 4, op elk der dwarszijden 2 op regel-

matige afstanden worden aangebracht, bestaan elk uit 6 op el-

kander geplakte vierkanten, die gedurig in de rondte 1 gaatje

kleiner worden, waarvan het onderste 25 gaatjes (5 in elke

rij) groot, het bovenste slechts een tusschen 4 gaatjes uitge-

sneden cartonnen puntje is. De vier pootjes van het doosje

vormt men uit eenige op elkander geplakte ruiten 1 d.

groot, en eenige die langzaam kleiner worden. Op den

bovenkant van het deksel dat in de rondte ½ d. grooter

is dan de bodem, plakt men eerst in de rondte,

daarna om de vakken af te deelen, lijstjes, die 3

gaatjes moeten innemen; vervolgens versiert

men de drie lange zijden op regelmatige af-

standen met 5 steenen en voltooit het door

er de lijstjes in de tusschenruimten op te

plakken. Eindelijk borduurt men er vol-

gens aanwijzing op de afb. de num-

mers op, naait er de strikjes aan en

plakt er van onderen om er meer

stevigheid aan te geven, een

cartonnen bodem tegen.

Pennewisscher

in den vorm van

een voetzak.

Afb. No. 29.

Knip- en borduur-

patr., voorz. v. h.

Suppl. No. V, Fig.

24 en 25. Grijs,

zwart laken,

koordzijde in ver-

schillende kleu-

ren, bruin leder, een smalle strook

bont enz.

Ter vervaardi-

ging van dezen fraaien voetzak,

die evenwel nooit een voet verwar-

men zal, knipt

den in elk der voorstukken de borstplooien genaaid, daarna voert men volgens de af-

beelding en zooals dit gedeeltelijk op de knippatronen is voorgeteekend, op de bovenstof

het garnituur uit, waarbij men afb. No. 24 en de beschrijving die wij er bij geven, moet

raadplegen. Om de revers fig. 8 van de voorstukken loopt aan die zijde, waar zich de

punt bevindt, een recht randje chenille, waar zich eene rij kralen aansluit, verder is de

revers geboord met een dubbelen schuinen reep 1 d. breed en met marcelline gevoerd,

hij wordt op de verkeerde zijde, volgens de overeenstemmende cijfers, langs de niet ge-

garneerde lange zijde met voorsteekjes op de taille genaaid. Nu legt men van den schou-

der af op de voorstukken, langs het uitsnijdsel van den hals, het aanzetten van den re-

vers en langs de dunne gladde lijn die daar aanvangt, een dubbelen schuinen reep 1½ d.

breed, aan de eene lange zijde toegevouwen, waarop zich het borduurwerk bevindt; het

aanzetten wordt bedekt door een reepje dikke chenille en eene rij kralen. De revers wordt

over dezen schuinen reep terug geslagen, en alzoo met een hoogen geslepen gitten knoop

op de taille vastgehecht. De rug wordt van boven in het midden eveneens volgens aan-

wijzing op het knippatroon met borduursel en schuine reepen versierd, daarna de rug en

de voorstukken volgens de overeenstemmende cijfers verbonden en

aan een band ongeveer 4 d. breed gezet. Als men op de mouw het bor-

duursel, den revers en de schuine reepen heeft gelegd (het eerste ech-

ter alleen op het bovenste gedeelte van de mouw), dan naait men haar

volgens overeenstemmende cijfers aaneen, hecht op het bo-

venste gedeelte van de mouw een schuinen reep ongeveer 1 d.

breed, zóó dat hij van 17 tot 18 den naad bedekt, en daaronder

een rij grelots, en zet de mouw met 22 op hetzelfde cijfer van

het voorstuk in het armsgat, waarbij in den bovenrand van de

mouw door kruis op punt te hechten, eene plooi wordt gelegd. Een lap der stof naar fig. 11 geknipt, met borduursel en grelots versierd, en volgens de overeenstemmende cijfers op de taille genaaid, bootst op het bovenste gedeelte van de mouw eene epaulette na. De schoot moet nu nog vervaardigd worden, hier-

voor knipt men uit bovenstof en uit voering naar elk der fig. 12

tot 14 twee gelijke gedeelten. Hij

wordt op dezelfde wijze als de

blouse volgens de afbeelding

en naar aanwijzing op de

knippatronen met bor-

duursel, revers en

schuine reepen ver-

sierd. men zet

daarna de beide

gedeelten van den

schoot aan een

smal, dubbel

reepje der stof,

dat als men het

kleedje aan-

doet, met een breed ceintuur

met borduursel

versierd, wordt

bedekt.

Twee borduurpatronen voor kragen.

Afb. No. 26 en 27. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No.

XIII, Fig. 49.

Benevens al de lingeriën, die op zoo menigvuldige wijzen

en van verschillende grondstoffen vervaardigd worden,

zijn nog altijd de geborduurde kragen en manchetten

namelijk die zeer fijn en smaakvol bewerkt zijn,

staande gebleven. Geschikte patronen hier-

voor bieden de afb. No. 26 en 27 aan. Beide

kragen worden op ba-

tist of linnen batist uit-

gevoerd. De kraag door

afb. No. 26 voorge-

steld, is in guipure borduurwerk vervaar-

digd en geeft het effect van kant; de bewer-

king hiervan is duide-

lijk door de afb. van

den kraag voorgesteld.

De open gedeelten van

de bloemen en bladeren

van het patroon wor-

den door kantsteken of

tulle application, het

tralieachtige, dat den

kraag van binnen af-

sluit met den lad-

dersteek of met

kleine stokjes

uitgevoerd. De

grondstof wordt

na voltooiing

van den kraag

uitgesneden.

De kraag afb. No. 27 is ge-

makkelijker

uit te voeren.

Even als bij

den eersten zijn

de omtrekken

van de figuren

gefestonneerd;

van binnen

worden zij met

[16 Mei 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 103

No. 21. Neteldoeksche jaquette voor meisjes van 10―12 jaar.

Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. IX, Fig. 37―41.

No. 22. Paletot “Isabelle.” Voorzijde.

Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 15―20.

No. 23. Schoot voor het kleedje “Cilly.”

kantsteken met

zoogenaamde

wieltjes of spin-

netjes gevuld,

wanneer men

hierbij niet het

tulle applica-

tion wenscht aan te wenden. De kleine moezen worden dik gebor-duurd. Aan den buitenrand van den kraag, die licht voorkomt, wordt de zoom door een opgestikte schuine strook nagebootst,

waaraan zich als buitenste garneering eene guipure of valencienne

kant, of zooals aan ons model een smalle frivolitérand aansluit.

No. 23. Paletot “Isabelle.” Achterzijde.

Voorzijde.

Achterzijde.

No. 24. Nauwtoeloopend kleedje met schoot “Cilly.”

Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―14.