Het ontbreekt ons aan ruimte, om het patroon van den kraag in de geheele
grootte te geven, wij hebben er dus het fatsoen op het Supplen. Onder No.
XIII, Fig. 49 bijgevoegd.
Doosje van papierstramien voor klossen garen.
Afb. No. 28. Papierstramien, blauwe koordzijde, 104 d. zeer smal blauw
taffen lint, arabische gom, klosjes garen van No. 50 tot 120.
Het doosje van papierstramien, gedeeltelijk genaaid, gedeeltelijk geplakt, is
van binnen in acht vakken afgedeeld, waarin de klosjes afgezonderd van elkander
liggen, zoodat de verschillende draden niet verwarren kunnen. Het eind garen
van elk klosje is door het deksel gehaald, waarop de nummers van het garen
met blauw zijde zijn geborduurd, en wordt ook bij het gebruik van daar afge-
wonden. Strikjes van blauw taffen lint, die door den rand van het doosje en te
gelijk door het deksel gehaald zijn, dienen aan de eene zijde als scharnier, aan de
andere zijde om het doosje te kunnen dichtmaken. Om het te vervaardigen,
knipt men eerst van papierstramien voor den bodem een gedeelte 14½ d. lang
en 8 d. breed of hoog, voor de langste zijstukken twee gedeelten van ge-
lijke lengte en 3½ d. breedte, voorts voor de dwarszijden twee gedeelten
elk 8 d. lang en insgelijks 3½ d. breed. Men verbindt deze gedeelten
door ze met wit garen over den kant aan elkander te naaien, waar-
bij men in beide gedeelten in het eerste gaatje van den buitenrand
af, in het papier steekt. Het binnenste van het tot dusverre voltooide
doosje verdeelt men eerst in de lengte, door een strookje papier-
stramien 2½ d. breed, in twee gelijke helften, dan deze helften
weder elk door 3 zijstukken in 4 vakken van gelijke grootte. Men
voert den naad ter verbinding van deze zijstukken insgelijks met
wit garen uit, naarmate het vereischt wordt, afwisselend in den
bodem en in den loodrecht staanden rand of in de beide aan elkan-
der grenzende stukken stekende. De reliefachtige versiering van
het doosje, dat nu moet
worden aangebracht, be-
staat uit lijstjes van op
elkander geplakte
stramien papieren
strookjes en een
soort van knoo-
pen of steenen op gelijke wijze
vervaardigd.
Eerstgenoemde omgeven elk der
zijstukken langs
de buitenranden,
en zijn voor de
hoeken aan de
einden gelijkma-
tige afgeschuind.
Men knipt voor elk lijstje vier
strookjes papier
naar vereischte lengte, waarvan elk telkens 1 gaatje smaller wordt. Het
strookje dat voor het onderste dienen moet, is 3 gaatjes breed. Bij het
uitsnijden hiervan uit het papier snijdt men de gaatjes aan beide zijden van
de drie door, het bovenste daarentegen bestaat slechts uit een strookje
carton, dat men door het doorsnijden van twee op elkander volgende gaatjes
verkrijgt. Men plakt de strookjes zóó dat de breedte regelmatig vermin-
dert, nauwkeurig in het midden in de lengte, tot lijstjes op elkander en
deze weder volgens aanwijzing op de zijstukken. De steenen waarvan
er op elken langen zijkant 4, op elk der dwarszijden 2 op regel-
matige afstanden worden aangebracht, bestaan elk uit 6 op el-
kander geplakte vierkanten, die gedurig in de rondte 1 gaatje
kleiner worden, waarvan het onderste 25 gaatjes (5 in elke
rij) groot, het bovenste slechts een tusschen 4 gaatjes uitge-
sneden cartonnen puntje is. De vier pootjes van het doosje
vormt men uit eenige op elkander geplakte ruiten 1 d.
groot, en eenige die langzaam kleiner worden. Op den
bovenkant van het deksel dat in de rondte ½ d. grooter
is dan de bodem, plakt men eerst in de rondte,
daarna om de vakken af te deelen, lijstjes, die 3
gaatjes moeten innemen; vervolgens versiert
men de drie lange zijden op regelmatige af-
standen met 5 steenen en voltooit het door
er de lijstjes in de tusschenruimten op te
plakken. Eindelijk borduurt men er vol-
gens aanwijzing op de afb. de num-
mers op, naait er de strikjes aan en
plakt er van onderen om er meer
stevigheid aan te geven, een
cartonnen bodem tegen.
Pennewisscher
in den vorm van
een voetzak.
Afb. No. 29.
Knip- en borduur-
patr., voorz. v. h.
Suppl. No. V, Fig.
24 en 25. Grijs,
zwart laken,
koordzijde in ver-
schillende kleu-
ren, bruin leder, een smalle strook
bont enz.
Ter vervaardi-
ging van dezen fraaien voetzak,
die evenwel nooit een voet verwar-
men zal, knipt
den in elk der voorstukken de borstplooien genaaid, daarna voert men volgens de af-
beelding en zooals dit gedeeltelijk op de knippatronen is voorgeteekend, op de bovenstof
het garnituur uit, waarbij men afb. No. 24 en de beschrijving die wij er bij geven, moet
raadplegen. Om de revers fig. 8 van de voorstukken loopt aan die zijde, waar zich de
punt bevindt, een recht randje chenille, waar zich eene rij kralen aansluit, verder is de
revers geboord met een dubbelen schuinen reep 1 d. breed en met marcelline gevoerd,
hij wordt op de verkeerde zijde, volgens de overeenstemmende cijfers, langs de niet ge-
garneerde lange zijde met voorsteekjes op de taille genaaid. Nu legt men van den schou-
der af op de voorstukken, langs het uitsnijdsel van den hals, het aanzetten van den re-
vers en langs de dunne gladde lijn die daar aanvangt, een dubbelen schuinen reep 1½ d.
breed, aan de eene lange zijde toegevouwen, waarop zich het borduurwerk bevindt; het
aanzetten wordt bedekt door een reepje dikke chenille en eene rij kralen. De revers wordt
over dezen schuinen reep terug geslagen, en alzoo met een hoogen geslepen gitten knoop
op de taille vastgehecht. De rug wordt van boven in het midden eveneens volgens aan-
wijzing op het knippatroon met borduursel en schuine reepen versierd, daarna de rug en
de voorstukken volgens de overeenstemmende cijfers verbonden en
aan een band ongeveer 4 d. breed gezet. Als men op de mouw het bor-
duursel, den revers en de schuine reepen heeft gelegd (het eerste ech-
ter alleen op het bovenste gedeelte van de mouw), dan naait men haar
volgens overeenstemmende cijfers aaneen, hecht op het bo-
venste gedeelte van de mouw een schuinen reep ongeveer 1 d.
breed, zóó dat hij van 17 tot 18 den naad bedekt, en daaronder
een rij grelots, en zet de mouw met 22 op hetzelfde cijfer van
het voorstuk in het armsgat, waarbij in den bovenrand van de
mouw door kruis op punt te hechten, eene plooi wordt gelegd. Een lap der stof naar fig. 11 geknipt, met borduursel en grelots versierd, en volgens de overeenstemmende cijfers op de taille genaaid, bootst op het bovenste gedeelte van de mouw eene epaulette na. De schoot moet nu nog vervaardigd worden, hier-
voor knipt men uit bovenstof en uit voering naar elk der fig. 12
tot 14 twee gelijke gedeelten. Hij
wordt op dezelfde wijze als de
blouse volgens de afbeelding
en naar aanwijzing op de
knippatronen met bor-
duursel, revers en
schuine reepen ver-
sierd. men zet
daarna de beide
gedeelten van den
schoot aan een
smal, dubbel
reepje der stof,
dat als men het
kleedje aan-
doet, met een breed ceintuur
met borduursel
versierd, wordt
bedekt.
Twee borduurpatronen voor kragen.
Afb. No. 26 en 27. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No.
XIII, Fig. 49.
Benevens al de lingeriën, die op zoo menigvuldige wijzen
en van verschillende grondstoffen vervaardigd worden,
zijn nog altijd de geborduurde kragen en manchetten
namelijk die zeer fijn en smaakvol bewerkt zijn,
staande gebleven. Geschikte patronen hier-
voor bieden de afb. No. 26 en 27 aan. Beide
kragen worden op ba-
tist of linnen batist uit-
gevoerd. De kraag door
afb. No. 26 voorge-
steld, is in guipure borduurwerk vervaar-
digd en geeft het effect van kant; de bewer-
king hiervan is duide-
lijk door de afb. van
den kraag voorgesteld.
De open gedeelten van
de bloemen en bladeren
van het patroon wor-
den door kantsteken of
tulle application, het
tralieachtige, dat den
kraag van binnen af-
sluit met den lad-
dersteek of met
kleine stokjes
uitgevoerd. De
grondstof wordt
na voltooiing
van den kraag
uitgesneden.
De kraag afb. No. 27 is ge-
makkelijker
uit te voeren.
Even als bij
den eersten zijn
de omtrekken
van de figuren
gefestonneerd;
van binnen
worden zij met
[16 Mei 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 103
No. 21. Neteldoeksche jaquette voor meisjes van 10―12 jaar.
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. IX, Fig. 37―41.
No. 22. Paletot “Isabelle.” Voorzijde.
Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 15―20.
No. 23. Schoot voor het kleedje “Cilly.”
kantsteken met
zoogenaamde
wieltjes of spin-
netjes gevuld,
wanneer men
hierbij niet het
tulle applica-
tion wenscht aan te wenden. De kleine moezen worden dik gebor-duurd. Aan den buitenrand van den kraag, die licht voorkomt, wordt de zoom door een opgestikte schuine strook nagebootst,
waaraan zich als buitenste garneering eene guipure of valencienne
kant, of zooals aan ons model een smalle frivolitérand aansluit.
No. 23. Paletot “Isabelle.” Achterzijde.
Voorzijde.
Achterzijde.
No. 24. Nauwtoeloopend kleedje met schoot “Cilly.”
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―14.