stof geknipt, op den paletot heeft gezet, dan vervaardigt men de mouw,
door twee gedeelten die bijeen behooren, volgens de overeenstemmende cij-
fers aan elkaar te naaien, en legt er daarna met behulp der afbeelding en
naar aanwijzing op de knippatronen het garnituur op; tegen den onderrand
van de mouw wordt aan de binnenzijde een reep marcelline genaaid, in den
bovenrand eene plooi gelegd door zooals dit op fig. 20 is voorgeteekend,
kruis op punt te hechten; daarna wordt de mouw in het armsgat gevoegd,
40 van de mouw moet op 40 van het voorstuk vallen.
Rondom den buitenrand van den paletot zet men eene ge-
draaide grijs zijden franje 6 d. breed, die met kleine lank-
werpige aangeregen kralen is versierd, en met dezelfde
maar grootere kralen wordt afgesloten. Op de mouwen, op
de patten en op de écharpes komt dezelfde franje voor.
Voor de écharpes knipt men eerst een lap van de stof 20 d.
breed en 65 d. lang en voert dien met marcelline; hij
wordt door vier plooien in de lengte, die over elkaar lig-
gen, tot op 6½ d. breedte teruggebracht, en volgens de
afb. met elk der beide einden op den schoudernaad vastge-
hecht; een tweede reep, ook gevoerd, even breed en onge-
veer 70 d. lang, wordt volgens de afb. aan beide einden
met franje en garnituur voorzien, dan in het midden door
eenige plooien tot op 6 d. breedte teruggebracht, door de
écharpe die reeds op den paletot is bevestigd, heen ge-
haald, en met deze in het midden op den paletot vastge-
hecht. Het aanzetten van de écharpe langs den schouder-
naad wordt bedekt met een reep der stof aan de einden puntig bijgeknipt, 3 d. breed, en met knoopen en franje versierd; deze zelfde reep loopt ook op den rug, om het
uitsnijdsel van den hals heen.
Nauwtoeloopend kleedje met schoot
“Cilly.”
Afb. No. 24 en 25. Knippatr., voorz. v. h. Supplem.
No. I, Fig. 1―14.
Hoewel de geheel en al nauwtoeloopende kleedjes four-reau, namelijk zulke waarvan de rok en de taille aaneen zijn gesneden, hoe langer hoe meer gezocht worden, zoo
geniet de op zich zelven staande rok met geeren, toch over het algemeen de voorkeur, misschien wel omdat hij ge-
schikt is om onder afzonderlijke blousen of ruime lijven ge-
dragen te worden. De afb. geeft zulk een rok waarin van
voren en van achteren eene diepe stolpplooi is gelegd, met
eene losse taille te zien; wanneer men bij dit costuum nog
een afzonderlijken schoot neemt, aan een ceintuur beves-
tigd, dan heeft men tevens een wandeltoilet dat volkomen
aan de eischen der mode voldoet. Ons model bestaat uit
zwart persaan en is met
een rijk borduursel van
zwarte chenille, kra-
len en grelots ver-
sierd. Men snijdt
den rok naar de
knippatronen on-
der No. I, Fig.
1―5 op het
Supplement gegeven, door
naar fig. 1 de voorbaan
langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar elk der figuren 2
tot 5 twee gelijke stuk-
ken voor de overige ba-nen te knippen; men
moet echter na de om-
slagen van de knippatr.
afzonderlijk overgeno-
men en aan het geheel
gehecht te hebben, elke
baan de genoegzame
lengte geven, door
langs de omtrekken van elk knippatroon in de richting met een pijl ge-
teekend, voort te knippen. Bij het aan elkaar zetten der verschillende ge-
deelten blijft van ster tot punt een split open voor het zakje, insgelijks
van 7 tot ster voor het dichtmaken van den rok, dat van achteren aan
de linkerzijde geschiedt. Tegen
den onderrand van ons model
is aan de binnenzijde een gazen
voering ongeveer 60 tot 70 d.
hoog gezet, verder een reep
lustre 10 d. breed, waarmede
tegelijk een fluweelen boord-
seltje wordt vastgehecht. Aan
de bovenzijde van den rok wor-
den de plooien er volgens aan-wijzing op de knippatronen in
gelegd, door elk kruis op het punt met dezelfde letter getee-
kend te hechten. De plooi aan den achterkant moet tevens de split van den rok verbergen, en de afgeknipte rand van het
achterste gedeelte van den rok
te dien einde aan den linker-
kant van D af naar binnen
worden omgevouwen; de
achterste zijbaan moet
er echter van ster
tot punt D glad
onder komen. Voor de taille die met eene dunne voering
wordt voor-
zien, worden
hieruit en uit de bovenstof naar
elk der fig. 6 en
8, als ook 9 tot 11 twee gelijke
gedeelten ge-
knipt; fig. 7, den rug, knipt men langs de dunne
lijn in het midden
aaneen. Nu wor-
breed geboord, en hierover weder met een doorloopenden rand van smal wit
zijden galon versierd. De kaper wordt onder de kin vastgestrikt met twee
taffen linten elk 30 d. lang en 2 d. breed. Men knipt uit cachemir en uit lus-
trine of neteldoek voor voering, naar elk der fig. 35 en 36 een gedeelte aan-
een, langs de dunne lijn op het knippatroon; bij fig. 35 den bodem, moet de
stof in het midden schuin worden toegevouwen. Eerst voert men zooals wij
dit gedeeltelijk op fig. 36 hebben voorgeteekend, alleen op de bovenstof den
rand uit, die langs den voorkant van den bodem en om den
buitenrand van de pelerine heenloopt, en naar verkiezing
zoowel met wit als gekleurd soutache, met stroo- of
turksch galon of ook met zijde met den kettingsteek uitge-
voerd kan worden. Nu wordt de bovenstof op de voering
geregen, men rimpelt den onderrand van den bodem van
25 tot 26 in, en verbindt hem dan volgens de overeen-
stemmende cijfers op de knippatronen, met den kraag. De
inslagen van de naden worden aan de binnenzijde met een
schuin reepje voering bedekt. Eindelijk boort men den ge-
heelen buitenrand van de kaper, de bodem met den kraag op elkaar met een schuinen reep van gekleurd pluche,
cotton silk, satijn, taf of iets dergelijks, en zet aan de
voorste hoeken van den bodem en van den kraag aan de
binnenzijde strikbanden.
Neteldoeksche jaquette voor meisjes
van 10―12 jaar.
Afb. No. 21. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. IX,
Fig. 37―41.
Dit jaquetje van wit neteldoek, wel geschikt het sierlijke
zomercostuum van zeer jong meisjes te voltooien, beveelt
zich bijzonder aan door de eenvoudige maar smaakvolle
wijze waarop het is gegarneerd. Het garnituur bestaat uit
reepen van dezelfde stof, hierop is door opgestikte schuine
reepen fijn batist een grieksch patroon gevormd. Al de ne-
teldoeksche reepen uitgenomen die aan den onderrand van
de jaquette, eindigen elk in eene patte in den vorm van een
blad; er is roze taffen lint ondergelegd, dat van de patte af
nog 5―6 d. lang voortloopt, en volgens de afb. op de ja-
quette is gehecht. Deze laatste wordt van voren, met een
koordlus en een kleinen knoop met roze taf overtrokken,
dichtgemaakt. Om dit jaquetje na te maken, knipt men
uit neteldoek of fijn batist naar fig. 37 en 38 twee gedeel-
ten, naar fig. 39 een gedeelte langs de dunne lijn in het
midden aaneen, voor elke mouw echter naar fig. 40 een
gedeelte, waarbij men op de lijn voor het uitsnijden van het bovenste gedeelte moet letten. Als men in de beide
voorstukken de borstplooien heeft genaaid, dan zet men
de fig. 37, 38 en 39 volgens de
overeenstemmende cijfers aan
elkaar, en legt in den bui-
tenrand van de jaquette
een smal zoompje. El-
ke mouw wordt vol-
gens aanwijzing
op de afb. in
de rondte
met twee opgestikte
schuine reepen voor-
zien, men naait haar
van 34 en 35 en van
36 tot 37 aan elkaar, legt rondom den onder-rand van de mouw een
schuinen reep, zet er
voor het garnituur aan
de buitenzijde eene va-
lencienne 2 d. breed en
een weinig ingerimpeld
aan. De reepen garni-
tuur voor de jaquette
worden naar fig. 41 vervaardigd, door de schuine reep eerst langs de dunne gladde lijn op fig. 41, dan langs de grieksche figuren aan beide
zijden op den neteldoekschen reep vast te stikken. Nu knipt men de stof
tusschen de vierkanten die aan de eene zijde open zijn uit; tusschen de
patte in den vorm van een blad, als ook tusschen de ge-
sloten vierkanten blijft de stof ongeschonden. De lengte
van het garnituur om den hals
moet naar het fatsoen van het
jaquetje genomen worden, het loopt boven de plaats waar het laatste wordt dichtgemaakt, in
eene loshangende patte uit; een gelijke reep begint onder
den laatsten en zet zich rond-
om den buitenrand van de ja-
quette voort. De reep garni-
tuur op den schouder is, de patte medegerekend, 23 d. lang en wordt er zóó dat hij den
schoudernaad bedekt van
ster tot punt opgezet. Het
patroon kan eveneens
met veterband of met
een reepje gefeston-
neerd neteldoek wor-
den uitgevoerd; men
zou ook voor dit gar-
nituur entre-
deux met gekleurd lint er onder, kun-
nen nemen.
Paletot
“Isabelle.”
Afb. No. 22 en 23. Knippatr., voorz. v.
h. Suppl. No. II,
Fig. 15―20.
Wij bevelen dezen paletot zoowel om
den uitnemend lie-
102 DE GRACIEUSE. [16 Mei 1866. 4e Jaargang.]
ven vorm als om het fraaie garnituur bijzonder aan onze jeugdige
lezeressen. Ons model is vervaardigd van lichtgrijs poult de soie,
met grelotfranje en schuine reepen van de stof, waarop kleine gesle-
pen glazen knoopjes zijn genaaid, versierd; een zeer lief en bijzonder
ongemeen effect maken echter de geplooide écharpes van de stof, waarmede de rug gegarneerd is; zij zijn op de hoogte van de taille
eens om elkaar geslagen, en blijven van daar af met einden met
franje versierd, los neerhangen. Om dit model na te maken wor-
den naar elk der fig. 15 tot 19 twee gelijke gedeelten geknipt,
evenzoo naar fig. 20 telkens twee gedeelten, waarbij men
op de voorgeteekende afwijkende lijn voor het onderste
gedeelte van de mouw moet letten. Als men in de
voorstukken de borstplooi heeft genaaid, dan zet
men eerst de twee gedeelten van den rug van
achteren in het midden aan elkaar, verbindt
dezen dan met de zijpanden en voorstukken
en voorziet den voorkant tot aan de taille
met eenige haken en oogen. Nu wordt de
paletot rondom den buitenrand en op den
verbindingsnaad van het voor- en rugzij-
pand gegarneerd met een schuinen reep
der stof ongeveer 3 d. br., die aan beide
zijden met een reepje zonder inlegkoord,
een stroohalm breed geboord en met
kleine gitten knoopjes er op vastgehecht
wordt. Tegen den buitenrand is aan de binnenzijde een schuine reep 5 d. breed,
van wit marcelline gezet, waarmede te
gelijkertijd de afgeknipte rand van de stof
wordt bedekt. Als
men volgens de
overeenstemmen-
de cijfers, het kraagje naar fig. 19 uit dubbele
No. 18. Manchette met guipure ruiten.
No. 15. Costuum voor meisjes van 10―12 jaar.
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 26―30.
No. 17. Manchette behoorende bij den kraag
“Semiramis.”
Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. IV, Fig. 23.
No. 16. Kraag “Semiramis.”
Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. IV, Fig. 22.
No. 20. Zomerkaper “Loreley.”
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VIII, Fig. 55 en 56.
No. 19. Wijde jaquette voor dames.
Knippatr. keerz. van het Supplem. No. VII, Fig. 31―34.