met het fluweelen lint, dat
men er op de bovenzijde zoo-
danig opnaait, dat de schelpjes
of puntjes van het entre-
deux er onder uit komen. De
buitenrand van den kraag wordt
gezoomd, om den onderrand zet
men de breede, om het uitsnijdsel
van den hals en langs de voorzijden
de smalle kant en bedekt telkens
het aanzetten met een fluweelen lintje.
Fig. 23 geeft het knippatroon van de
manchette, welke bij den kraag “Semi-
ramis” behoort, en door de afb. No. 17
wordt voorgesteld. Men knipt de man-
chette uit dubbel fijn linnen en garneert
haar volgens de aanwijzing, gedeeltelijk op
het knippatroon gegeven en met behulp der
afbeelding met entre-deux, kant en flu-
weelen lint. Eindelijk merken wij nog aan dat
zoowel het entre-deux als de kant zeer goed
door haakwerk kan worden nagebootst. Hiervoor
gaven wij herhaalde malen voorbeelden in de Gra-
cieuse, nog onlangs op bladz. 66 en 79.
Manchette met guipure ruiten.
Afbeelding No. 18.
Het garnituur van deze manchette van dubbel fijn linnen,
bestaat uit twee einden entre-deux elk 11 d. lang, 2½ d.
breed en aan de einden puntig bijgeknipt. Deze sluiten twee
ruiten van afnemende grootte in, waarmede de manchette in
het midden versierd is; rondom de ruiten bevindt zich een, een
weinig ingerimpeld kantje 1 d. breed. Dit laatste wordt met een
smal schuin batisten reepje op de stof bevestigd, hoewel men het er
ook met festonneersteken aan kan zetten. De manchette krijgt aan
den rand van onderen eene kant 2 d. breed een weinig ingerimpeld;
met deze zelfde kant kan men eveneens den bovenrand versieren.
Wijde jaquette voor dames.
Afb. No. 19. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.
No. VII, Fig. 31―34.
Het model van dit jaquetje, dat zich door een zeer
eenvoudig fatsoen onderscheidt, is vervaardigd van lilas en wit gestreept zomerflu-
weel, en zoowel voor een eenvoudig costuum in huis, als bij een wandeltoilet ge-
schikt. Het garnituur rondom den buitenrand van de jaquette is gevormd van ronde
wit parelmoeren knoopen en rijen kettingsteken van witte koordzijde. Voor dit mo-
del kan men bovendien tricot, dubbele stof, laken of fluweel
nemen; dunnere stoffen, zooals cachemir, batist de laine enz. moeten echter gevoerd worden. Uit een lap 106 d. lang
en 130 d. breed, knipt men naar elk der fig. 31 en 33 twee gedeelten, naar fig. 32 een gedeelte langs de dunne lijn in het
midden aaneen, voor elke mouw daarentegen naar fig. 34 twee stukken, waarvan het onderste den juisten vorm ver-
krijgt, door de afwijkende lijnen te volgen. Eerst voorziet men
den voorkant van elk voorstuk aan de binnen-
zijde met een reep der bovenstof, waarvan de
breedte aan het uitsnijdsel van den hals 15 d.
bedraagt, maar naar den onderrand tot op 7 d. smal toeloopt. Nu
maakt men zooals dit op fig. 31 is aangewezen, in het rechter voorstuk
knoopsgaten en voorziet de beide voorstukken, in overeenstemming
hiermede met knoopen. De rug en de voorstukken worden nu volgens
de gelijkluidende cijfers met elkaar verbonden, de inslagen van de na-
den plat uit elkaar gelegd en glad op de jaquette vastgezoomd. Men
slaat den buitenrand van de jaquette 1½ d. breed naar binnen om, en
voert op de bovenzijde van de stof ½ d. van den buitenrand af ééne rij,
en 1 d. verder eene tweede rij kettingsteken uit. De kraag eerst van
achteren in het midden aan elkaar genaaid, wordt gevoerd, men legt
om den buitenrand de rijen stiksteken en zet hem dan volgens de gelijk-
luidende cijfers aan het uitsnijdsel van den hals van de jaquette. De re-
vers worden langs de gepunte lijn op fig. 31 naar buiten omgeslagen en
aan de hoeken met eenige steken op de jaquette vastgehecht. Indien
men de jaquette geheel wil dichtmaken, dan voorziet men de voorstuk-
ken tot aan den hals met knoopen en knoopsgaten. De beide gedeelten
van de mouw worden van 21 tot 22 en van 23 tot 24 aan elkaar ge-
naaid, de onderrand van de mouw wordt met rijen kettingsteken, verder aan de binnenzijde met een reep der
bovenstof of taf 5 d. breed, en volgens de afb. met een knoop voorzien. Men zet de aldus voltooide mouw in
het armsgat, 24 van de mouw moet op 24 van het voorstuk vallen.
Zomer-
kaper
“Loreley.”
Afb. No. 20.
Knippatr.,
keerz. van het
Supplem. No.
VIII, Fig.
35 en 36.
Garnituur voor een
witten rok.
Afbeelding No. 14.
Het garnituur dat de afb. No.
14 op de helft van de oorspronke-
lijke grootte te zien geeft, bestaat
aan ons model uit lapjes batist, elk
17 d. breed en 5½ d. hoog, boogvor-
mig geknipt en fijn geplooid; zij lig-
gen met twee rijen verzet en met de
rechte randen tegen elkaar, en worden te
zamen verbonden door smalle opgestikte
schuine reepen 2½ d. breed, waar zich
weder een breed geborduurd entre-deux
aansluit. Hetzelfde entre-deux met de
schuine reepen loopt eveneens rondom de
gebogen lijn van het geplooide gedeelte, hier-
mede wordt het garnituur aan de eene zijde op
den rok gezet, terwijl het rondom den buiten-
rand met een batisten strookje 4 d. breed met
smalle stolpplooien voorzien, wordt afgesloten.
Costuum voor meisjes van 10―12 jaar.
Afb. No. 15. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.
No. VI, Fig. 26 tot 30.
Het costuum van de kleine dame op onze gravure, bestaat
uit een rok met een nauwsluitenden paletot van reebruin mo-
hair. De rok is geheel en al met stijf gaas gevoerd, de lengte
hangt natuurlijk van de grootte der figuur af; ons model is be-
halve een omslag voor den zoom 5 d. breed, 74 d. lang en 350 d.
wijd. Van boven zijn in den rok zeven diepe stolpplooien gelegd,
de eerste wordt daarna aan een boord gezet; het garnituur dat 9 d.
boven den onderkant op den rok is gelegd, bestaat uit reepen elk 16
d. lang en aan beide einden puntig bijgeknipt, van zwart zijden galon
2 d. breed, waarin met goudgele zijde moezen zijn gewerkt. Hetzelfde
galon, maar iets smaller, loopt om de reepen heen, terwijl de figuren van
het patroon er tevens mede zijn vervaardigd.
Hetzelfde garnituur komt ook op den paletot
voor, die van voren tot aan den schoot met baken
en oogen dichtgemaakt, en om de taille met eene
ceintuur gesloten wordt. In plaats van dit belegsel
kan men ook zijden of wollen galon, waarop hetzij
metalen of wel glazen kralen zijn genaaid, gebruiken. Men knipt voor den paletot
uit bovenstof en van voering naar elk der fig. 26 tot 29 twee gedeelten, voor elke mouw naar fig. 30 twee stukken, waarbij men voor het onderste gedeelte op de
voorgeteekende afwijkende lijnen moet letten, en de mouw alzoo den juisten vorm
verkrijgt. Als de gedeelten bovenstof en voering die bijeen
behooren, zeer glad en nauwkeurig op elkaar zijn geregen,
dan voorziet men de voorstukken met haken en oogen en
verbindt eerst de twee gedeelten van den rug van 1 tot 2
(van 2 tot onder aan den rand blijft een split open); de stof
van het rechter gedeelte van den schoot, die van 2 af over
het linker komt, wordt van 2 tot punt vastgenaaid. Hierop
verbindt men ook de overige gedeelten volgens de overeenstemmende cijfers op de
knippatronen aan elkaar, zet rondom den buitenrand van den paletot tegen de binnenzijde een schuinen reep der bovenstof 4 d. breed, en boort het uitsnijdsel van den hals met een ingeregen koordje. De beide halve mouwen worden van 11 tot 12 en van 13 tot 14 aan elkaar ge-
naaid. Aan de binnenzijde voorziet men den onderrand van de mouw
met een reep der bovenstof 5 d. breed, en zet haar daarna in het arms-
gat, waarbij men in het onderste gedeelte naar aanwijzing op fig. 30 een plooi legt, door kruis op punt te hechten; 14 van de mouw moet op 14 van het voorstuk vallen. Het garnituur dat in de rondte op den
paletot, op de mouw en op den schoudernaad is gelegd, hebben wij ge-deeltelijk op fig. 26 en 30 voorgeteekend; met behulp der afbeelding
zal men het gemakkelijk kunnen voortzetten en uitvoeren.
Kraag en manchette “Semiramis.”
Afb. No. 16 en 17. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. IV,
Fig. 22 en 23.
Reeds in een der laatste nummers van de Gracieuse, dat een rijke
keus van nieuwmodische lingeriën bevatte, hebben wij onze lezeressen
verhaald, dat groote kragen in den vorm van een fichu in den jongsten
tijd door de mode worden begunstigd. Zij worden voornamelijk door meer bejaarde dames gedragen, en zijn
in de voornaamste modemagazijnen in verschillende fatsoenen te verkrijgen. Het model waarvan wij de afb.
en het knippatroon aanbieden, is naar den thans heerschenden smaak vervaardigd van fijn neteldoek, Cluny
entre-deux,
Cluny kante en smal zwart
fluweelen lint.
Het knippatr.
fig. 22 geeft de helft van den kraag die
uit fijn netel-
doek of nan-
soek in het midden aan-
een wordt ge-
knipt. Langs de lijnen op het knipptr.
Voorgetee
kend, naait men er op de
bovenzijde het entre-deux op, dat aan
ons model aan
beide zijden
[16 Mei 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 101
No. 13. Bodem voor het
mandje van ijzerdraad,
voor het gehaakte
speelbeursje.
No. 11. Bewerking van het
ijzerdraad, voor het boven-
ste gedeelte van het mandje
voor het speelbeursje.
No. 10. Gehaakt speelbeursje. Oorspronkelijke grootte.
die op het ne
teldoek liggen
kleine schelp
jes heeft,
daarna knipt
men de stof in
het midden
onder het en
tre-deux
door, vouwt haar aan beide
zijden evenals
voor een zoom
tweemaal om
en naait de stof op deze
wijze met een
voorsteekje
vast. De zoom
wordt bedekt
No. 14. Garnituur voor een witte rok. Helft van de oorspronkelijke grootte.
Bij de toebe
reidselen voor de reis, mogen onze lezeres
sen de luchtige
zomerkaper
niet vergeten, die, daar zij
het hoofd en
tevens de
schouders be
dekt, bij het wachten op
het bad, in
den tuin of in het rijtuig, voortreffelijk voor wind en
avondkoelte
beschut. De kaper, waar
van wij de af
beelding be
nevens het
knippatroon
geven, is ver
vaardigd van wit cachemir,
met wit lus
trine gevoerd, verder in de rondte met een reep blauw pluche 2½ d.
No. 9. Borduurpatroonvoor een gymnastiekschoen.
No. 12. Bewerking van
het ijzerdraad voor het
onderste gedeelte van
het mandje voor het
beursje. Bij afb. No. 10.