De Gracieuse 16 May 1866 | Page 3

met het fluweelen lint, dat

men er op de bovenzijde zoo-

danig opnaait, dat de schelpjes

of puntjes van het entre-

deux er onder uit komen. De

buitenrand van den kraag wordt

gezoomd, om den onderrand zet

men de breede, om het uitsnijdsel

van den hals en langs de voorzijden

de smalle kant en bedekt telkens

het aanzetten met een fluweelen lintje.

Fig. 23 geeft het knippatroon van de

manchette, welke bij den kraag “Semi-

ramis” behoort, en door de afb. No. 17

wordt voorgesteld. Men knipt de man-

chette uit dubbel fijn linnen en garneert

haar volgens de aanwijzing, gedeeltelijk op

het knippatroon gegeven en met behulp der

afbeelding met entre-deux, kant en flu-

weelen lint. Eindelijk merken wij nog aan dat

zoowel het entre-deux als de kant zeer goed

door haakwerk kan worden nagebootst. Hiervoor

gaven wij herhaalde malen voorbeelden in de Gra-

cieuse, nog onlangs op bladz. 66 en 79.

Manchette met guipure ruiten.

Afbeelding No. 18.

Het garnituur van deze manchette van dubbel fijn linnen,

bestaat uit twee einden entre-deux elk 11 d. lang, 2½ d.

breed en aan de einden puntig bijgeknipt. Deze sluiten twee

ruiten van afnemende grootte in, waarmede de manchette in

het midden versierd is; rondom de ruiten bevindt zich een, een

weinig ingerimpeld kantje 1 d. breed. Dit laatste wordt met een

smal schuin batisten reepje op de stof bevestigd, hoewel men het er

ook met festonneersteken aan kan zetten. De manchette krijgt aan

den rand van onderen eene kant 2 d. breed een weinig ingerimpeld;

met deze zelfde kant kan men eveneens den bovenrand versieren.

Wijde jaquette voor dames.

Afb. No. 19. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.

No. VII, Fig. 31―34.

Het model van dit jaquetje, dat zich door een zeer

eenvoudig fatsoen onderscheidt, is vervaardigd van lilas en wit gestreept zomerflu-

weel, en zoowel voor een eenvoudig costuum in huis, als bij een wandeltoilet ge-

schikt. Het garnituur rondom den buitenrand van de jaquette is gevormd van ronde

wit parelmoeren knoopen en rijen kettingsteken van witte koordzijde. Voor dit mo-

del kan men bovendien tricot, dubbele stof, laken of fluweel

nemen; dunnere stoffen, zooals cachemir, batist de laine enz. moeten echter gevoerd worden. Uit een lap 106 d. lang

en 130 d. breed, knipt men naar elk der fig. 31 en 33 twee gedeelten, naar fig. 32 een gedeelte langs de dunne lijn in het

midden aaneen, voor elke mouw daarentegen naar fig. 34 twee stukken, waarvan het onderste den juisten vorm ver-

krijgt, door de afwijkende lijnen te volgen. Eerst voorziet men

den voorkant van elk voorstuk aan de binnen-

zijde met een reep der bovenstof, waarvan de

breedte aan het uitsnijdsel van den hals 15 d.

bedraagt, maar naar den onderrand tot op 7 d. smal toeloopt. Nu

maakt men zooals dit op fig. 31 is aangewezen, in het rechter voorstuk

knoopsgaten en voorziet de beide voorstukken, in overeenstemming

hiermede met knoopen. De rug en de voorstukken worden nu volgens

de gelijkluidende cijfers met elkaar verbonden, de inslagen van de na-

den plat uit elkaar gelegd en glad op de jaquette vastgezoomd. Men

slaat den buitenrand van de jaquette 1½ d. breed naar binnen om, en

voert op de bovenzijde van de stof ½ d. van den buitenrand af ééne rij,

en 1 d. verder eene tweede rij kettingsteken uit. De kraag eerst van

achteren in het midden aan elkaar genaaid, wordt gevoerd, men legt

om den buitenrand de rijen stiksteken en zet hem dan volgens de gelijk-

luidende cijfers aan het uitsnijdsel van den hals van de jaquette. De re-

vers worden langs de gepunte lijn op fig. 31 naar buiten omgeslagen en

aan de hoeken met eenige steken op de jaquette vastgehecht. Indien

men de jaquette geheel wil dichtmaken, dan voorziet men de voorstuk-

ken tot aan den hals met knoopen en knoopsgaten. De beide gedeelten

van de mouw worden van 21 tot 22 en van 23 tot 24 aan elkaar ge-

naaid, de onderrand van de mouw wordt met rijen kettingsteken, verder aan de binnenzijde met een reep der

bovenstof of taf 5 d. breed, en volgens de afb. met een knoop voorzien. Men zet de aldus voltooide mouw in

het armsgat, 24 van de mouw moet op 24 van het voorstuk vallen.

Zomer-

kaper

“Loreley.”

Afb. No. 20.

Knippatr.,

keerz. van het

Supplem. No.

VIII, Fig.

35 en 36.

Garnituur voor een

witten rok.

Afbeelding No. 14.

Het garnituur dat de afb. No.

14 op de helft van de oorspronke-

lijke grootte te zien geeft, bestaat

aan ons model uit lapjes batist, elk

17 d. breed en 5½ d. hoog, boogvor-

mig geknipt en fijn geplooid; zij lig-

gen met twee rijen verzet en met de

rechte randen tegen elkaar, en worden te

zamen verbonden door smalle opgestikte

schuine reepen 2½ d. breed, waar zich

weder een breed geborduurd entre-deux

aansluit. Hetzelfde entre-deux met de

schuine reepen loopt eveneens rondom de

gebogen lijn van het geplooide gedeelte, hier-

mede wordt het garnituur aan de eene zijde op

den rok gezet, terwijl het rondom den buiten-

rand met een batisten strookje 4 d. breed met

smalle stolpplooien voorzien, wordt afgesloten.

Costuum voor meisjes van 10―12 jaar.

Afb. No. 15. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.

No. VI, Fig. 26 tot 30.

Het costuum van de kleine dame op onze gravure, bestaat

uit een rok met een nauwsluitenden paletot van reebruin mo-

hair. De rok is geheel en al met stijf gaas gevoerd, de lengte

hangt natuurlijk van de grootte der figuur af; ons model is be-

halve een omslag voor den zoom 5 d. breed, 74 d. lang en 350 d.

wijd. Van boven zijn in den rok zeven diepe stolpplooien gelegd,

de eerste wordt daarna aan een boord gezet; het garnituur dat 9 d.

boven den onderkant op den rok is gelegd, bestaat uit reepen elk 16

d. lang en aan beide einden puntig bijgeknipt, van zwart zijden galon

2 d. breed, waarin met goudgele zijde moezen zijn gewerkt. Hetzelfde

galon, maar iets smaller, loopt om de reepen heen, terwijl de figuren van

het patroon er tevens mede zijn vervaardigd.

Hetzelfde garnituur komt ook op den paletot

voor, die van voren tot aan den schoot met baken

en oogen dichtgemaakt, en om de taille met eene

ceintuur gesloten wordt. In plaats van dit belegsel

kan men ook zijden of wollen galon, waarop hetzij

metalen of wel glazen kralen zijn genaaid, gebruiken. Men knipt voor den paletot

uit bovenstof en van voering naar elk der fig. 26 tot 29 twee gedeelten, voor elke mouw naar fig. 30 twee stukken, waarbij men voor het onderste gedeelte op de

voorgeteekende afwijkende lijnen moet letten, en de mouw alzoo den juisten vorm

verkrijgt. Als de gedeelten bovenstof en voering die bijeen

behooren, zeer glad en nauwkeurig op elkaar zijn geregen,

dan voorziet men de voorstukken met haken en oogen en

verbindt eerst de twee gedeelten van den rug van 1 tot 2

(van 2 tot onder aan den rand blijft een split open); de stof

van het rechter gedeelte van den schoot, die van 2 af over

het linker komt, wordt van 2 tot punt vastgenaaid. Hierop

verbindt men ook de overige gedeelten volgens de overeenstemmende cijfers op de

knippatronen aan elkaar, zet rondom den buitenrand van den paletot tegen de binnenzijde een schuinen reep der bovenstof 4 d. breed, en boort het uitsnijdsel van den hals met een ingeregen koordje. De beide halve mouwen worden van 11 tot 12 en van 13 tot 14 aan elkaar ge-

naaid. Aan de binnenzijde voorziet men den onderrand van de mouw

met een reep der bovenstof 5 d. breed, en zet haar daarna in het arms-

gat, waarbij men in het onderste gedeelte naar aanwijzing op fig. 30 een plooi legt, door kruis op punt te hechten; 14 van de mouw moet op 14 van het voorstuk vallen. Het garnituur dat in de rondte op den

paletot, op de mouw en op den schoudernaad is gelegd, hebben wij ge-deeltelijk op fig. 26 en 30 voorgeteekend; met behulp der afbeelding

zal men het gemakkelijk kunnen voortzetten en uitvoeren.

Kraag en manchette “Semiramis.

Afb. No. 16 en 17. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. IV,

Fig. 22 en 23.

Reeds in een der laatste nummers van de Gracieuse, dat een rijke

keus van nieuwmodische lingeriën bevatte, hebben wij onze lezeressen

verhaald, dat groote kragen in den vorm van een fichu in den jongsten

tijd door de mode worden begunstigd. Zij worden voornamelijk door meer bejaarde dames gedragen, en zijn

in de voornaamste modemagazijnen in verschillende fatsoenen te verkrijgen. Het model waarvan wij de afb.

en het knippatroon aanbieden, is naar den thans heerschenden smaak vervaardigd van fijn neteldoek, Cluny

entre-deux,

Cluny kante en smal zwart

fluweelen lint.

Het knippatr.

fig. 22 geeft de helft van den kraag die

uit fijn netel-

doek of nan-

soek in het midden aan-

een wordt ge-

knipt. Langs de lijnen op het knipptr.

Voorgetee

kend, naait men er op de

bovenzijde het entre-deux op, dat aan

ons model aan

beide zijden

[16 Mei 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 101

No. 13. Bodem voor het

mandje van ijzerdraad,

voor het gehaakte

speelbeursje.

No. 11. Bewerking van het

ijzerdraad, voor het boven-

ste gedeelte van het mandje

voor het speelbeursje.

No. 10. Gehaakt speelbeursje. Oorspronkelijke grootte.

die op het ne

teldoek liggen

kleine schelp

jes heeft,

daarna knipt

men de stof in

het midden

onder het en

tre-deux

door, vouwt haar aan beide

zijden evenals

voor een zoom

tweemaal om

en naait de stof op deze

wijze met een

voorsteekje

vast. De zoom

wordt bedekt

No. 14. Garnituur voor een witte rok. Helft van de oorspronkelijke grootte.

Bij de toebe

reidselen voor de reis, mogen onze lezeres

sen de luchtige

zomerkaper

niet vergeten, die, daar zij

het hoofd en

tevens de

schouders be

dekt, bij het wachten op

het bad, in

den tuin of in het rijtuig, voortreffelijk voor wind en

avondkoelte

beschut. De kaper, waar

van wij de af

beelding be

nevens het

knippatroon

geven, is ver

vaardigd van wit cachemir,

met wit lus

trine gevoerd, verder in de rondte met een reep blauw pluche 2½ d.

No. 9. Borduurpatroonvoor een gymnastiekschoen.

No. 12. Bewerking van

het ijzerdraad voor het

onderste gedeelte van

het mandje voor het

beursje. Bij afb. No. 10.