toer. Zwarte zijde. 1 v. st. in elken steek van den vor. toer. De beide laatste
toeren van deze rij puntjes werkt men ook (echter omhoogstaande) tot afslui-
ting in den 1sten toer van den rand, verder in den rooden toer v. st. bov. den
rand, waarbij men na 4 st. telkens 4 steken overslaat. Dan haalt men door
den 3den toer van den bovenrand kruisgewijze een rood zijden koord 66 d.
lang, waarvan de einden met een met zijde voersponnen balletje vereenigd
worden; op die plaats, waar de koorden uitkomen, worden de reeds vermelde
zijden kwastjes aangebracht. Het mandje moet nu nog vervaardigd worden,
waarvoor men echter ook een mandje van stroo, ivoor, hout of iets dergelijks nemen kan.
Volgens ons model buigt men met behulp van eene kleine buigtang voor het bovengedeelte
van het mandje van het met gele zijde omwoelde ijzerdraad 20 lussen in den vorm van afb. No. 11, voorts voor den voet 18 lussen naar afb. No. 12. De beide einden van de gebogen
ijzerdraden worden door ze met de zijde te omwoelen zoodanig aan elkander verbonden, dat
de lussen zich tot een kring vormen. Men verbindt beide kringen, door ze met de nauw
ste ronding aan elkander te naaien; deze naad wordt nog door eene omwinding van zijde,
verder door een toer v. st. bedekt, die vooraf op een opzetz. van kett.st. dat
de vereischte lengte heeft, gewerkt wordt. Voor den bodem naait men aan de
onderzijde volgens afb. No. 13 een met gele zijde omwerkten knoop in. Het
mandje verkrijgt aan den bovenrand een goudkoord 16 d. wijd, dat men aan
elke lus verbindt; hieraan wordt het beursje in het mandje geplaatst, bevestigd.
overslaande), men haalt de naald uit het laatst gevormde st., steekt
in het 1ste van de 3 st., neemt de hiervoor afgelatene lus weder op en
haalt nu de beide op de naald zijnde lussen te zamen. Na elken pa-
troontoer volgt een toer v. st. Van den 2den tot den 6den pat.toer ver-
springen de moezen aan beide zijden van de moes van den 1sten pat.
toer telkens 1 steek vooruit. De 7de pat.toer is weder als de eerste. Men herhaalt dan van den 2den tot den 7den pat.toer nog tweemaal,
werkt nog 3 toeren v. st. en sluit vervolgens den rand met een toer
moezen af, die teruggaande van de linker naar de rechterzijde, even-als die van den ondersten rand wordt uitgevoerd. Het patroon van het deksel, dat van dezelfde grootte als de bodem gewerkt en even als deze begonnen wordt, begint men met den 4den toer. Men haakt
hiervoor den 1sten pat.toer, als volgt: afwisselend 7 v. st., een moes,
2de pat.toer. Telkens na 5 v. st., 2 moezen door 1 v. st. gescheiden,
die gedurig aan beide zijden van de moes van den 1sten pat.toer moe-
ten komen. 3de pat.toer als de 1ste. Door het vereischt wordende
meerderen om de ronding te vergrooten, worden de afstanden van de
figuren van het patroon, aan de dwarszijden van het deksel natuurlijk
grooter, hetgeen ook betrekking heeft op het gepunte figuur moezen
dat op de 2 toeren v. st. volgt, die evenals de 7 eerste toeren van den
rand gewerkt worden. Aan den laatsten toer van het deksel, waar
men later een toer moezen in haakt, sluit zich de rand van het
deksel aan, die uit 9 toeren zonder meerderen bestaat, waarin zich
van den 3den tot den 8sten toer telkens op 11 steken afstand van elk-
ander de figuren van de 3 eerste patroontoeren van het deksel herha-
len. Aan den laatsten
toer van dezen rand
naait men van voren in het midden, verder aan beide dwars-
zijden een gehaakt knoopsgatbandje, de hiervoor behoorende
knoopen (houten vormen met grijs garen overspannen) wor-
den later op den rand van de mand aangebracht. Het hand-vatsel dat van boven in het midden van het deksel wordt be-
vestigd is 20 d. lang, het bestaat uit 10 toeren, in de 6 mid-
delste worden de figuren van den rand van het deksel gewerkt,
de buitenrand wordt door een toer moezen omgeven.
Hiermede is het haakwerk voltooid. Men naait nu van
binnen in den rand van de mand zoowel van onderen
als van boven een balein en geeft dan den bodem
en den rand een cartonnen tusschenvoering,
laatstgenoemde moet 3 d. boven den rand
uitsteken (daar hij onder den rand van het
deksel moet komen) en wordt insgelijks
met leder bekleed. Vervolgens naait
men de lederen voering overeen-
komstig de grootte van de mand
gesneden er in, na vooraf
den rand met banden en
taschjes van verschil-
lende grootte gereed gemaakt en op den bodem een taffen
zak 80 d. wijd en 40 d. lang te hebben genaaid, die tot dicht
schuiven moet ingericht worden. Het deksel met carton
voorzien, verkrijgt eene voering van dezelfde stof als de zak
waar watten onder gelegd worden, daar het tot spelden
kussen moet dienen, de rand wordt met leder ge-
voerd. Het deksel en de mand worden door twee
reepjes leder aan elkander verbonden, die het
scharnier vormen. Het spreekt van zelf dat het
binnenwerk van ons model ook voor een
mandje van stroo gevlochten, genomen
kan worden.
Twee vignetten voor
zakdoeken.
Fransch borduursel. Afb.
No. 6 en 7.
Fijn borduurkatoen
en eene zorgvul-
dige uitvoering
zijn voor de
patronen
van de afb. No. 6 en 7 een hoofd-
vereischte;
zij worden
dik, met fransch borduurwerk en
met den platten steek gewerkt. De
omtrek van de hoofdletter van af-
beelding No. 6 wordt met den steelsteek gewerkt, dan borduurt
men tusschen de omtrekken de
overige letters dik met een spleet
en vult de nog over geblevene
ruimte met kleine stiksteken. Door dit laatste komen
de letters zeer goed voor. Het opengewerkte patroon
van Afb. No. 7 wordt hetzij met kantsteken of door application van tulle vervaardigd, waarin het eerste
dan gemakkelijker is uit te voeren; de grondstof wordt
er onder uitgeknipt.
100 DE GRACIEUSE. [16 Mei 1866. 4e Jaargang.]
Voor elk van de vierbladerige bloemen zet men * 6 kett. op, de 3
laatste hiervan overslaande haakt men in de 3 nog overige kett., eerst
1 groot stokje (met vijfmaal doorhalen), dan 1 kl. st. (met driemaal
doorhalen) en 1 h. v. st. Dit vormt een blaadje van de bloem; elk
volgend blaadje moet zich aan de rechter zijde van het voorgaande aansluiten; men herhaalt dus nog 3 maal van * af en werkt eenige
kett. om tot de volgende bloem over te gaan, die men echter bij het
opnaaien onder de bloem verbergt. De stelen en ranken worden ins-
gelijks met kett., gedeeltelijk met de bloemen en bladeren aaneen,
deels afzonderlijk gewerkt. Men schikt het haakwerk volgens aanwij-
zing van de afbeelding tot een geheel op de tulle en naait er de figuren
op de verkeerde zijde met fijn garen op vast. De tulle wordt aan den
buitenrand langs de klaverbladeren afgeknipt.
Borduurpatroon voor een gymnastiek schoen.
Afbeelding No. 9.
Deze schoen kan naar welgevallen en overeenkomstig het jaarge-
tijde van laken, reps, fluweel of, zooals het oorspronkelijke, voor
de zomerkleeding van een gymnastikus, van grijs (ongebleekt) linnen
vervaardigd worden. In het laatste geval is het patroon van afb. No.
9 met wit en rood borduurkatoen en zwarte zijde uitgevoerd en wel
met het eerst genoemde met den platten steek de tak eikels, de vaan-
dels worden met den kettingsteek geborduurd, het vak dat zich licht
voordoet wordt van wit linnen genomen; de stok en de punt van het
vaandel, als ook de
gymnastiek spreuk
zijn met zwarte zijde met den steel- en platten steek gewerkt.
De grootte van den schoen moet zooals van zelf spreekt, over-
eenkomstig den voet genomen worden.
Gehaakte speelbeurs.
Afbeelding No. 10―13. Fijne koordzijde, ponceau, goud-
geel, zwart, wit, verder verscheidene bonte kleu-
ren, vier rood zijden kwasten elk 4 d. lang, met
geel en zwart omwonden kwasten, ijzerdraad enz.
Voor de speeltafel bestemd, rust deze kleine
beurs op een voet, op een soort van
mandje van fijn ijzerdraad met gele
zijde omwoeld. Ter vervaardiging
van deze beurs begint men aan den
bovenrand met roode zijde en
een opzetsel van 116 steken,
die men met 1 h. v. st. tot
eene rondte verbindt.
1ste toer. Afwisse-
lend 1 st., 1 kett., met den laatsten telkens 1 steek van het opzet-
sel overslaande. 2―6de toer als de 1ste toer, doch de st. worden
hierbij telkens om den kett. van den vorigen toer gewerkt.
De 7―10de toer bestaan in v. st., men haakt namelijk den
7den toer met roode, den 8sten met gele, den 9den met
zwarte, den 10den met witte zijde. Dan volgt de rand,
die insgelijks geheel met v. st. en 10 toeren breed
is uitgevoerd. Een hiervoor geschikt patroon,
dat kleine arabesken of bloemen voorstelt,
die zich op korte afstanden van elkander
telkens herhalen, zal men gemakkelijk
in een vroeger, bovendien nog in een
van de eerstvolgende nummers van
de “Gracieuse” vinden; het wordt
in bonte kleuren en witte zijde
de laatste voor de grond-
kleur, uitgevoerd. Om
de draden die bij het
verwisselen van de
kleuren aan de
verkeerde zijde
van den rand liggen te be-
dekken, voert
men laatstge-
noemde later met witte taf.
Daarna werkt
men weder 4 toeren v. st., den 1sten
met witte, den 2den met zwarte, den 3den met gele, den 4den met roode zijde. In de nu volgende 8
laatste toeren, die men afwisselend
1 kett., 1 st. haakt, mindert men door eenige keeren een kett. over
te slaan zoodanig af, dat de laatste
toer slechts 6 st. (zonder kett.)
heeft. in den toer v. st. onder den rand, werkt men den
volgenden toer puntjes naar beneden liggende, doch zoo-
danig, dat de rechterzijde van de steken boven op komt.
1ste toer van de rij puntjes. Roode zijde. * 2 st.
door 2 kett. gescheiden in den naast bijliggenden steek,
dan 4 steken overslaan, van * af herhalen. 2de toer. Gele
zijde. Om de 2 kett. van den vor. toer telkens 4 st., 1 v.
st. tusschen de beide st. die niet door kett. gescheiden zijn. 3de
No. 6. Hoek voor een zakdoek. Fransch borduursel.
No. 5. Reismandje met een gehaakt overtrek.
No. 7. Hoek voor een zakdoek. Fransch borduursel.
Tullenkleedje of antimacasser met
application van haakwerk.
Afb. No. 8. Tulle die goed gewasschen kan worden, haakgaren No. 40 en 50.
De voor ons liggende afbeelding toont een werk aan, bij hetwelk men met
eenvoudige middelen, een rijk effect verkrijgt. Het patroon dat op den tullen
grond reliefachtig voorkomt, bestaat uit afzonderlijke gehaakte figuren, waar-
van de uitvoering met eenigszins grof garen even gemakkelijk als schielijk
vordert. De klaverbladeren die den rand vormen, werkt men op de volgende
wijze: 18 kett. die men met 1 h. v. st. tot eene ronding verbindt, dan haakt
men: 2 v. st. in de ronding, * 2 kett., 1 h. v. st. in den eersten van de 2 kett., 2 v. st.
in de ronding, van * af nog 11 maal herhalen; 1 h. v. st. in den 1sten v. st. van dezen
toer. Hiermede is een van de drie gedeelten van het blad voltooid, voor elk van de beide
andere gedeelten werkt men 20 kett. als opzetsel, verbindt de 18 laatste hiervan tot eene
rondte en bewerkt ze even als het eerste gedeelte van het blad. Bij den h. v. st. die het
einde van het blad vormt, legt men evenwel den draad onder den steel van het blad en
werkt dan den h. v. st. Even als dit klaverblad worden ook de bladeren van den binnen-
rand uitgevoerd. Het onderscheid hierbij bestaat alleen, dat het middelste
plantje, dat de spits van het blad vormt een weinig laager als de overige
puntjes moet wezen. Men haakt voor dit puntje in plaats van twee, drie
kett., 1 h. v. st. in den tweeden hiervan, dan nog 1 kett.
No. 8. Tullen antimacasser met application van haakwerk.
Vierde gedeelte. Oorspronkelijke grootte.