afgesloten door eene kant 3 d. breed. Een wit zijden voering
die aan den buitenrand eveneens uitgepunt, een stroohalm
breed onder de parasol uitkomt, en twee wit zijden kwasten,
die van de bovenste punt van den ivoren stok afhangen, vol-
tooien het garnituur van de parasol.
Afb. No. 35. Parasol met chenille geborduurd. Elk vak
van deze parasol van licht grijze taf, is versierd met een straal-
vormig figuur van fijne zwarte chenille, die er langs de voor-
geteekende lijnen van de figuur met kleine dwarsteekjes op
wordt genaaid. Deze figuren worden rondom den buitenrand van de parasol afgesloten door eene gladde rij ketting- en eene
tweede rij wijde festonneersteken, met dezelfde zijde uitge-
voerd. Wit marcellinen voering; stok van zwart gevernisd
gesneden hout, met stalen knoopen versierd; aan de bovenste
punt van den stok een zwart zijden koord met twee korte volle
kwasten.
De parasol Afb. No. 36 bestaat uit witte taf met eene roze
zijden voering, en is gegarneerd met uitgepunte volants van
dezelfde stof, elk 5 d. breed die er zoo zijn opgezet dat zij een
weinig over elkaar heenvallen en aan de bovenste punt van de
parasol door een soortgelijken volant van de stof als eene rozet
geschikt, worden afgesloten. Stok van gevernisd eikenhout
ingelegd met ivoor.
De parasol eindelijk door de afb. No. 37 voorgesteld be-veelt zich door iets bijzonder elegants aan. Zij is vervaardigd
van zware licht paarse taf en met witte zijde gevoerd; de breede
guipure met grelots van waspaarlen versierd, die er een wei-
nig boven den buitenrand op is gezet, maakt op deze parasol
een bijzonder fraai effect; dit wordt nog verhoogd door het
garnituur van kwasten, eveneens uit breede guipure gevormd en naar de afbeelding No. 37 geschikt. Stok van gedraaid
eikenhout.
Tak bladeren, nagebootst kantwerk.
Afbeelding No. 38.
In een der vorige nummers hebben wij onze lezeressen reeds
bekend gemaakt met de vervaardiging van een geliefkoosde garneering uit bloemen en bladeren van nagemaakte kant be-
staande. Thans geven wij er door afb. No. 38 weder een nieuw
patroon voor, en verwijzen wat de uitvoering betreft naar de
beschrijving op bladz. 74 en 75 over het kantwerken te vin-
den; wij vermelden echter nog, dat de eene helft van het blad
van deze afb. van fijn neteldoek, de andere helft van fijne tulle vervaardigd is, terwijl men door het cardonneeren van
de middelader de beide stoffen met elkander verbindt. De tulle
wordt volgens Afb. No. 33 op bladz. 76, met fijn garen door-
regen, de kleine moesjes in de andere helft van het blad zijn
dik geborduurd, de buitenranden van de bladeren gecordon-
neerd en met fijne picots omgeven, die men in een kant- of
manufactuurwinkel verkrijgen kan.
Beschrijving van de parijsche modeplaat.
Mantels en paletots.
Czarine. Mantel van wit veloutine, met gekleurd galon ―
zwart, ponceau en goud ― en kwasten in dit genre gegarneerd.
De rok heeft hetzelfde garnituur als de mantel. Hoed Lam-
balle van fantasiestroo, met een linten strik, met eene tulp en
met bladeren gegarneerd. Gebouillonneerd krippen intérieur, in
het midden eene tulp. Taffen strikbanden met geborduurde randen.
Breton. Paletot van geruit zomerlaken, witte grond met zwart; zwart galon, stalen knoopen. Hoed princesse van rijststroo, gegarneerd met wit moiré antique; bovenop den hoed eene breede blonde en eene witte roos, op zijde een marabout; intérieur van geplooide krip, met smal lint er tusschen; eene
smalle blonde barbe.
Marie Antoinette. Deze zijden paletot is van achteren
open en heeft eene ceintuur met écharpes, en een rijk garnituur
van zwarte guipure en passement. Hoed Dora d’Istria in den fanchonvorm, van melkwit fantasiestroo. Het lint, glad over den hoed gelegd, is bedekt met een slinger gebladerte zonder bloe-
men. Binnen in bestaat het garnituur van achteren en van vo-ren uit dezelfde bladeren. Eene lange tullen voile is onder aan
den hoed vastgemaakt.
Caprice. Deze paletot in het genre orientale is gegarneerd met zijden passement met staal. Ponceau of lichtblauw zijden vestje,
russische ceintuur. Coiffure bij gekleed toilet. Diadeem van licht-
groene rozebladeren.
Mignonne. Costuum voor een jong meisje van gekleurd velou-tine met een garnituur van gitten. Hoed Alexandrine van ita-
liaansch stroo. Lage bodem. De rand is aan de eene zijde opgenomen
met eene breede fluweelen agrafe. Eene groote witte veder aan den eenen kant vastgehecht en rondom den hoed gelegd, hangt van
achteren af.
Duchesse. Zijden pardessus, rijk gegarneerd met zijden passe-
ment en met gitten. Franje van gitten spijltjes en balletjes. Hoed
Pamela, met marabouts. In het midden een garnituur en eene
dubbele keten van parelen. De strikbanden worden vastgemaakt met eene agrafe, waarop de voorletters of de wapens der eigenares zijn
geborduurd. Geplooid tullen intérieur met bloemen van parelen.
Gehaakte tak bloemen.
Nagebootst guipure.
Afbeelding No. 39. Haakgaren No. 120.
[16 Mei 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 105
Verklaring der teekens, kersebruin, parelgrijs, reebruin, licht stroo-
geel. De laatste kleur zijde. No. 32. Rand in tapisseriewerk.
Men zet voor den steel van de bloem en een van de beide bladeren die van boven den kelk vormen 36 steken op, haakt daarop terug den laatsten steek overslaande als 1ste toer: 1
h. v. st. (halven vasten steek), 1 v. st., 8 st. (stokjes), 1 v. st., 1 v. st. st., waarmede de dichte ader van het blad gevormd is;
op de opzetsteken hiervan, dus in de tegenovergestelde rich-ting van de st. werkt men den 2den toer: 1 kett., 1 pic., (deze bestaan uit 3 kett. en 1 h. v. st. in den 1sten van de 3 kett.), 1
h. st., in den 2den daaropvolgenden steek van de ader, * 1 pic. hiermede 1 steek overslaande, 1 st. Van * af nog 3 maal herhalen; dan 1 pic., 1 h. st., 1 pic., 1 h. st., beide h. st. in de punt van de ader; hiermede is de helft van een blad vol-
tooid, men werkt de tweede helft langs de andere zijde van de
ader op dezelfde wijze, dan 1 v. st. in den naast aanliggenden
opzetsteek aan het begin van de ader en men vervaardigt nu
op een op nieuw begonnen opzetsel van 13 steken, doch in
verbinding met het haakwerk een tweede blad, even als het
zoo even voltooide, evenwel moet men de 3 eerste picots tel-
kens met den middelsten van de 3 kett. aan den tegenoverlig-
genden pic. van het 1ste blad verbinden. Na 12 v. st. ― op de volgende voor den steel overgebleven steken uitgevoerd te hebben ― worden weder in verband 17 steken voor een van de beide grootste onderste bladeren opgezet, op dit op-
zetsel werkt men terug als 1ste toer: 1 h. v. st., 1 v. st., 3 h. st., 1 v. st., 1 h. v. st., * zet nogmaals 5 kett. op, daar op
terug 1 v. st., 2 h. st., 1 v. st. (waardoor twee kleine blaadjes gevormd zijn), overkruist de middelader met 1 h. v. st. op den volgenden steek hiervan, haakt men een zelfde blaadje als
het laatste, overkruist nogmaals de ader, haakt dan 2 h. v. st. langs de ader en herhaalt van * af nog tweemaal. Voor den 2den toer die in de rondte gewerkt wordt en deze blaadjes verbindt, werkt men: 5 kett., 1 h. v. st. in de punt van het laatst gehaakte blaadje, * 3 kett., 1 h. v. st. in de punt van het volgende blaadje, van * af nog 5 maal herhalen, 5 kett., 1 h. v. st. in den laatsten v. st. van de ader van het blaadje.