De Gracieuse 16 August 1865 | Page 6

ken aan de voorkanten een reep van de bovenstof en aan het linker

voorstuk een dubbelen reep die er onder uit komt, verder de noodige

knoopen en knoopsgaten ― deze laatsten zijn aan ons model in over-

eenstemming met het garnituur met bruine zijde gewerkt ― en ein-

delijk zoo als wij dit op het knippatroon hebben aangegeven de pattes

die eerst met veterband, met knoopen en knoopsgaten zijn voorzien;

deze namelijk de pattes worden tot aan den rand van onderen gelijk-

matig in grootte toenemende voortgezet (zie de afbeelding). Hierna

verbindt men de twee gedeelten van den rug van achteren in het mid-

den en den rug met de voorstukken van A tot aan den rand van onde-

ren, op den schouder van C tot D en zet tegen den rand van onderen

een reep voering of bovenstof 6 d. breed; op dezen rand kan men er

een dik koord of in overeenstemming met het overige garnituur een

belegsel van pattes of een smal strookje opleggen. De mouw wordt van

E tot F en van G tot H aan elkaar genaaid en met de voorgeteekende

pattes gegarneerd. Eene langere patte loopt langs den rand van on-

deren over het geheele gedeelte van den bovenkant van de mouw en

reikt er met de punt over heen. Daarna rimpelt men de mouw aan

den bovenkant in en zet haar in het armsgat waarbij H op dezelfde

letter van het voorstuk moet vallen. Eindelijk wordt de pelerine ver-

vaardigd of zoo als wij hierboven aanmerkten op de taille met het

garnituur eene pelerine nage-

bootst, en de ceintuur uit een

reep der stof 6 d. breed met voe-

ring en garnituur voorzien, sa-

mengesteld; deze wordt aan de

linkerzijde van de taille met haken en

oogen gesloten waarna men er een strik

met breede einden als van eene écharpe

ophecht.

Gehaakte rozet voor een over-

trek van een toiletkussen.

Afb. No. 36. Haakgaren No. 50 of 60.

In het midden van de rozet beginnen-

de, zet men 15 steken op en verbindt

deze tot eene rondte.

1ste toer. 25 v. st. in de ronding.

2de toer. Gedurig door den geheelen steek stekende, werkt men eerst 2 v. st. in de 2 volg. st. * 32 kett., 5 v. st. in de 5 volg. st. van den vor. Toer. Van * af nog 4 maal verh. Bij de

laatste herh. Haakt men in plaats van 5 slechts

4 v. st., men laat dus den laatsten st. voor den

eersten kett.-boog onbewerkt.

3de toer. * 7 kett., 1 st. in den 9den steek van

den naasten kett.b., zoodat er hiervan 8 steken zijn over-geslagen; 3 kett., 1 st. in den vierden daaropvolg. steek (3 st. oversl.), 3 kett., 1 st. in den derden st. (2 st. oversl.),

3 kett., 1 st. in den volg. st., 3 kett., 1 st. in den derden

st., 3 kett., 1 st. in den vierden st., 7 kett., 3 v. st. in de

3 middelste van de 5 volg. v. st. van den vor. Toer. Van *

af nog 4 maal herh. Bij de laatste herh. komen de 3 v. st.

op de 3 laatste van de 4 v. st. van den vor. toer.

4de toer. Op elk van de 7 volg. kett. 1 h. v. st.; op elk

van de 6 afzonderlijke st. van dit rozetblad haakt men 1 v.

st., in de 5 daar tusschenligg. openingen, 1 st., 3 groote

st., 1 st., (een groot st. wordt gevormd, door dat men voor

het laatste doorh. van het st. eerst een kett. haakt) om tot

het volg. blad over te gaan werkt men 6 kett., 1 v. st. op

het eerste st. van het 2de rozetblad, 3 st. in de volg. ope-

ning, 6 kett., men haalt de op de naald zijnde lus door den middelsten st. van het laatste st.puntje van het voorg. blad, haakt 9 kett., voltooit het begonnen st.puntje met nog 2 st. en zet dan den toer op de reeds begonnen wijze voort. Na den 6den kett., die aan het einde van den toer

het laatste met het eerste blad verbindt, haakt men

4 v. st. op de eerste v. st. en de 3 daaropvolg. st. van het eerste st.puntje, 6 kett., men haalt de lus door den middelsten st. van het laatste puntje van het voorg. blad, werkt dan 9 kett., vervolgens h. v. st. van den top van het eerste, tot aan den

top van het volgende st.puntje.

5de toer. 12 kett., waarvan de 3 eerste als st. ge-

rekend worden, * 1 v. st. van boven in het middel-

ste st.puntje van het blad; 9 kett., 1 st. van boven

in het volg. puntje, 9 kett., 1 st. in den middelsten steek van de uit 9 kett. bestaanden boog van den

vor. toer, 9 kett., 1 st. van boven in het eerste on-

bewerkte st.puntje van den vor. toer, 9 kett. Van *

af herh. aan het einde van den toer verbindt men

den laatsten kett.b. aan het uit 3 kett. best. st.

6de toer. 5 h. v. st. tot aan het midden van den

eersten kett.boog van den vor. toer, dan begint de kring

sterren die in verband gehaakt wordt. 1 st. uit 3 kett. be-

staande, 14 kett., de laatste hiervan oversl. werkt men in de 5 volg. teruggaande: 1 v. st., 1 h. st., 3 st. (dit vormt 1 puntje van de ster), 6 kett., de laatste hiervan oversl. werkt men

op de 5 overige terug: 1 v. st., 1 h. st., 3 st. (het tweede

puntje van de ster). Nadat men nog 3 puntjes op deze wijze gewerkt heeft, voltooit men de ster door de 6de punt, daar

men op de zich aansluitende kett. van de eerste punt 3 st., 1 h. st. en 2 v. st. haakt; er blijven nu nog 2 kett. tot aan het

eerste st. van den toer over, * 7 kett., 1 st. in den

middelsten steek van den volg. kett.boog van den

vor. toer, 14 kett., men haalt den laatsten door den derden steek van de zooeven uit 7 kett. bestaanden boog van dezen toer, en wel van het laatste st.

terugwaarts geteld; op de 5 naast aanliggende van de 14 kett. werkt men 1 v. st., 1 h. st., 3 st. (de

eerste punt van de ster), 6 kett., waarvan men den

laatsten van boven door de naast aanligg. onbewerkte

punt van de voorg. ster haalt, en dan de tweede punt

van de zooeven begonnen ster voltooid; de 4 volg. punten

werkt men even als bij de eerste ster en herh. daarna van * tot

aan het einde van den toer, alwaar men de tegenover elkander ligg.

punten van de laatste en de eerste verbindt en na het werken van de laatste

punt den draad bevestigt.

7de toer. Men verbindt den draad aan de eerste onbewerkte punt van

eene ster. * 8 kett., 1 v. st. van boven in de volg. punt van dezelfde ster,

8 kett., 1 v. st. in de eerste onbew. Punt van de volg ster. Van * af herh.

Gehaakte kant.

Afb. No. 33. Haakgaren No. 100.

Deze kant van fijn garen ge-haakt, is ter versiering van linnen

goed zeer aan te bevelen. Men zet hier-

voor de vereischte lengte op.

1ste toer. Afwisselend 1 st., 1 kett.,

met het laatste slaat men 1 steek van het

opzetsel over.

2de toer. 1 v. st. om de kett. van den

vorigen toer, 7 kett., waarmede men 3 st. dus 5 steken overslaat, 1 v. st. * 17 kett.; de 9 laatste hiervan worden door 1 h. v. st. tot eene ronding gesloten. Nu werkt men 11 kett., dan 7 elk door 11 kett. ge-scheiden v. st. in de ronding; na den laat-sten v. st. volgen 5 kett., die met 1 h. v.

st. aan den 4den van de 17 kett. verbonden worden, 3 kett.,

hiermede worden weder 3 st. overgeslagen, 3 v. st. op den vo-rigen toer elk door 7 kett. en 3 stokjes tusschenruimte ge-

scheiden. Van * af herhalen.

3de toer. 1 v. st. in den 1sten kett.boog van

den vorigen toer. * in elk der 7 kett.lussen van den vorigen toer 1 v. st., gedurig met 4 kett.

er tusschen, 1 v. st. in den uit 7 kett. bestaanden boog, die zich naast de laatste lus bevindt; 5 kett., 1 v. st. in

den volgenden boog. Van * af herhalen.

4de toer. In elken uit 4 kett. bestaanden boog van den vorigen toer werkt men 5 v. st., om de uit 5 kett. be-

staande bogen echter 7 v. st.

5de toer. Afwisselend 1 st., 1 picot, (dat is: 5 kett., 1

v. st. in den eersten van de 5 kett.), met dezen picot wordt

1 steek van den vorigen toer overgeslagen. Slechts de in-

snijding der punten wijkt van deze herhaling af. Volgens

de afbeelding haakt men namelijk na het 14de st. van de-zen toer 3 kett., 1 v. st. op den middelsten steek van de

insnijding van den boog, dan weder 3 kett. Zoo den ge-

heelen toer.

Négligé-kleedje “Distinguetta.”

Afb. No. 34 en 35. Knippatr. keerzijde v. h. Supplem.

No. X, Fig. 23―25.

Het eerste figuurtje op de modeplaat No. 34 geeft een

elegant model voor een morgen- of négligé-kleedje,

eene zoogenaamde robe flottante van wit ba-

tist te zien. Het is gegarneerd met geborduurde

tusschenzetsels en valencienne, waarmede aan de

taille als een afzonderlijk ingezet gedeelte in d. vorm

van een fichu wordt nagebootst, terwijl er langs de

voorzijde en aan de mouwen pattes van afnemende

grootte door gevormd worden; verder heeft het aan den rand van onderen een breeden volant. Daar

vele dames er echter tegen op zullen zien om zich

zulk een ochtendjapon voor dagelijksch gebruik

aan te schaffen ― zij zullen hem te rijk gegarneerd

vinden ― zoo hebben wij om aan dit bezwaar te

gemoet te komen naar dezelfde snede nog een meer

eenvoudige japon laten vervaardigen, meer prak-

tisch in het gerbuik, waarmede het tweede figuurtje

op de afb. gekleed is. Het wordt nu aan den per-

soonlijken smaak en aan den wensch van elk onzer abonnées af-

zonderlijk overgelaten om het kleedje op de een of andere wijze

naar de knippatronen die wij geven en met behulp van de af-

beeldingen te vervaardigen. De laatst beschrevene ― de een-

voudige ochtendjapon ― bestaat uit grijs mohair, en heeft in plaats van het ingezette gedeelte als fichu eene kleine pelerine en ook een ceintuur en écharpe; met de eerste wordt het

kleedje om de taille vastgehouden; van voren is het met pattes

van dezelfde stof van afnemende grootte versierd, die hetzij met

een bruinzijden galon en met bruin zijden knoopen

gegarneerd, of ook wel met een fijn gepijpt strookje van bruin taffen lint 1 d. breed versierd zijn. De

pelerine en de écharpe vertoonen hetzelfde garni-

tuur. Het kleedje wordt aan de voorzijde met knoo-pen met bruine taf overtrokken, gesloten. Als men

er geene afzonderlijke pelerine op wenscht te nemen, dan kan men deze nabootsen door langs de gladde lijn op het knippatroon aangegeven, galon en een smal

strookje er omheen te leggen. Het garnituur zelf kan

daarbij ook nog vereenvoudigd worden door de pattes in

plaats van met veterband of galon en het strookje met een

breed boordsel of met een ingeregen koordje 1 d. br. te voorzien.

De knippatronen fig. 23 en 25 geven de helft van het kleedje, den

romp echter niet in de geheele lengte; als men de omslagen van fig. 23 en

24 afzonderlijk overgenomen en aan het patroon heeft gehecht, dan moet

men bij het knippen de punt van de pijn in eene rechte richting volgen tot

dat men de vereischte lengte, naar de gestalte berekend, heeft. De mouw

wordt naar fig. 25 aaneen geknipt. Nu zet men tegen elk der voorstuk-

150 DE GRACIEUSE. [16 Augustus 1865. 3e Jaargang.]

No. 35. Helft ven eene gehaakte rozet voor lampekleedjes enz.

No. 37. Borduur-

patroon voor een

“collier

mignon.”

No. 39. Fluweelen

strik voor een

dasje met ge-

clochten koord.

Verkleind.

No. 38. Borduur-

patroon voor een

“collier

mignon.”