ren aan het uitsnijdsel van den hals met ha-
ken en oogen voorzien.
Twee gehaakten rozetten ter
garneering van lingeriën.
Afbeelding No. 30 en 31.
Beide rozetten kunnen ter garneering voor de kragen en manchetten onder afb. No. 21―24 gegeven, gebezigd worden. Wij
bevelen onze lezeressen hiervoor vooral eene
nauwkeurige bewerking, als ook fijn garen
aan, om het karakter van guipure getrouw
weêr te geven.
Rozet. Afbeelding No. 30.
Eene ronding van 8 kett. vormt het begin.
1ste toer. 8 elk door 3 kett. geschei-
den st. in de ronding. Het eerste st. bestaat uit 3 kett.
2de toer. * 1 v. st., 3 st., 1 v. st. in den 1sten kett.boog van den vorigen
toer, dan 10 kett., de 7 laatste hiervan worden met 1 h. v. st. tot eene
rondte verbonden. Men haakt § 3 kett., 3 st., 3 kett., 1 v. st. in de ron-
ding, van § af nog 2 maal herhalen, met 3 h. v. st. welke nog op de 3 over-
gebleven van de 10 kett. gehaakt worden, gaat men tot
den volgenden kett.boog van den vorigen toer over en her-
haalt van * af nog 7 maal, zoodat er in het geheel 8 blad-
figuren, elk uit 3 blaadjes bestaande, gewerkt zijn. Aan
den steel van het laatste blad wordt de draad bevestigd.
Den 3den toer begint men met den op nieuw aangelegden
draad van boven in het midden van een bladfiguur met 1 v. st. en haakt afwisselend 10 kett., 1 v. st. De laatste moet gedurig van boven in het midden van een bladfiguur
komen.
4de toer. In elken kett.boog van den vorigen toer haakt
men 20 v. st.
Rozet. Afbeelding No. 31.
8 kett. worden tot eene ronding verbonden. In dezen
haakt men als 1ste toer 12 v. st.
2de toer. * 18 kett. Door 1 h. v. st. worden deze tot
eene lus gevormd. Men haakt in deze lus eerst 3 v. st., dan
7 elk uit 4 kett. bestaande picots, die elk door 2 in de lus
gehaakte v. st. gescheiden zijn; dan 3 v. st. in de lus.
Met 2 of 3 h. v. st. in de v. st. van den vorigen toer gaat men tot de volgende lus over, echter werkt men niet
als naar gewoonte naar de linker, maar naar de rechter (terugwaarts)
zijde verder voort, waardoor de te vormen blaadjes een weinig op el-
kander liggen. Men herhaalt van * af nog 5 maal, zoodat de toer in het geheel 6 bladeren telt. Na het laatste blad bevestigt men den draad en
hecht hem voor den
3den toer weder aan, terwijl men in den middelsten van de 7 picots
van een blad 1 v. st. haakt. Dan volgen er 9 kett., 1 st. met driemaal
omslaan, waarmede men de beide onderste picots van twee naast elkan-
der liggende bladeren te zamen neemt, 9 kett. Van * af herhaalt men
den geheelen toer.
4de toer. In elken kett.boog 9 v. st., die om de 3 steken door een uit 4 kett. bestaanden picot gescheiden worden. 4 kett. vormen ook in elke
holte van den boog een picot.
Neteldoeksche jaquette met blouse.
Afbeelding No. 32. Knippatroon van de jaquette, voorzijde van het Supplement No. II, Fig. 8―10.
Het jaquetje en de blouse van de jonge dame op de hiernevensgaande gravure zijn van fijn wit neteldoek
vervaardigd en bevelen zich door de smaakvolle en elegante wijze waarmede zij zijn opgemaakt bijzonder
aan. Het garnituur van het jaquetje bestaat uit een rijk patroon van bladeren en grieksche figuren, ge-
vormd uit schuine reepen van fijn batist die er zijn opgenaaid, goed afsteken en krachtig uitkomen op de
doorzichtige stof. Bovendien is het jaquetje dat geen mouwen heeft met een ruche van uitgetand roze lint
versierd. Voor dit model zijn dunne stoffen zoo als ba-
tist, tulle of grenadine bijzonder geschikt, hoewel men ook dunne zwarte, ja zelfs eene meer stevige stof zou kunnen nemen. Ook kan het patroon dat met schuine
reepen moet worden uitgevoerd ― als men de naaima-
chine gebruikt, dan levert dit volstrekt geen zwarigheid
op ― ook wel naar gelang van de stof door wit of zwart
soutache, door rijen kettingsteken, fluweel lint, zijden
veterband, galon of een turk-
schen rand worden weêrgegeven. De ruche kan ook uit dezelfde stof
van het jaquetje of van taffen lint
in eene afstekende kleur bestaan.
Eer men de verschillende gedeel-
ten knipt, teekent men den om-
trek van fig. 8 die aaneen wordt
geknipt, ― de dunne lijn geeft
het midden aan ― op de gekozen stof af, brengt er het patroon op over, en voert dit op de eene of andere wijze uit. Hierna geeft men dit gegarneerde gedeelte den juisten vorm van het knippa-troon, verder knipt men naar fig. 9 twee stukken en verbindt deze laatsten aan fig. 8 met een ach-tersteeknaad van P tot Q en van R tot S. De buitenranden van het jaquetje en ook de armsgaten worden in de rondte met een schuinen reep die er wordt opge-stikt voorzien en daarna met een
ruche 3 d. breed bedekt. De blou-
se ― hiervoor kan het knippatr. van de blouse “Créole” blz. 109 van dezen jaargang dienen ― is aan ons model geheel glad en heeft om het uitsnijdsel van den hals, langs den zoom van voren en om de manchette een uitge-
tand garnituur dat ook uit schui-ne reepen bestaat, en door een gefestonneerd strookje vervangen zou kunnen worden, terwijl de
manchette fig. 10 op dezelfde wij-ze als het jaquetje geknipt en het patroon er uit uitgevoerd wordt. Wil men het met mouwen voor-zien, dan kan men hiervoor het knippatroon behoorende bij de blouse Créole gebruiken en er de
manchette No. 10 aanzetten.
van de kruisstokjes moeten op dezelfde wijze als bij den 2den toer afwisselend driemaal door 4 en driemaal door 3 kettingsteken vervaardigd worden. Eindelijk haakt men 1 h. v. st. in de bovenste lus van het eerste
kruisstokje.
5de toer. In elk st. van den vorigen toer 1 v. st., om de 2 kett. van elk kruisst. 2 v. st., in de openingen
tusschen de kruisst. 4 of 5 v. st.
6de toer. 1 kett., 1 picot, (dat is 4 kett. 1 h. v. st.
in den eersten hiervan), 1 kett., in den 4den steek van
den vorigen toer 1 v. st. Zoo den geheelen toer.
Medaillon. Afbeelding No. 27.
Voor dit medaillon zet men 16 steken op,
verbindt deze tot eene ronding, en haakt
als volgt:
1ste toer. 24 v. st. in de ronding.
2de toer. 12 kett., hierop haakt men teruggaande 17 of
18 v. st., dan 2 h. v. st. in de 2 volgende v. st. van den vo-rigen toer, 15 kett. De laatste hiervan wordt met 1 h. v. st. (waarbij men van de linker naar de rechter zijde, dus van
achteren naar voren, door het werk steekt) aan den 7den
v. st. van den vorigen boog, van den eerst gehaakten steek af geteld, bevestigd, zoodat heirdoor een langwerpige
boog gevormd is; om dezen kett.boog teruggaande 21 v. st., weder 2 h. v. st. in de 2 volgende steken van den vori-gen toer. Al de 14 te haken bogen worden op dezelfde wijze door kett. en v. st. gevormd, de tweede telt 18, de beide volgende (langste) elk 21 v. st. Bij het verbinden van den 3den boog slaat men 8, bij den 4den 9, dan 10 v. st. van den voorgaanden boog over. Daarna vermindert het getal kett. in de 3 volgende bogen telkens met 3, dus tot 12 kett., waarna het weder op dezelfde wijze tot 21 steken vermeerdert en de toer met den 14den boog eindigt, die 15
kett. tellen moet. Bij den 7 v. st. van dezen boog, ver-bindt men hem tegelijkertijd aan den eersten boog. Het spreekt van zelf dat de v. st. om de bogen verminderen en
vermeerderen, naarmate het getal van de kett.
3de toer. Men verbindt den draad met 1 v. st. aan den 2den of 3den v. st. van een boog en haakt dan kleine bogen er omheen, die elk uit 1 kett., 1 picot en 1 kett. bestaan, en die door 1 v. st. zoo als de afbeelding aantoont aan de
groote bogen worden verbonden.
Wandelcostuum “Sevilla.”
Afbeelding No. 28 en 29. Knippatroon v. d. paletot, voorzijde v. h.
Supplement No. I, Fig. 1―7.
Onder de vele modellen van paletots en mantels voor het tegenwoor-dige saizoen komt het hiernevensgevoegde costuum ons zoo bijzonder
elegant en zoo lief voor, dat wij er onzen abonnées de afbeelding bene-
vens de knippatronen van aanbieden. Hoewel men volkomen vrij is in
de keuze van stof en kleur, zoo durven wij toch ons model dat bijzonder
fraai is, in alle opzichten tot voorbeeld aanbevelen. Het kleedje en de
paletot beide zijn uit wit alpacca met zeer kleine zwarte moesjes bezaaid vervaardigd, de buitenrand is met diep uitgesneden schelpen, met
zwart zijden veterband geboord voorzien en voor het overige met breede
schuine reepen van zwarte taf gegarneerd, die er met wit soutache op zijn vastgehecht. Een rok van wit mohair is tegelijk met den rok van
het kleedje aan het boord van het laatste gezet, aan den rand van onderen met eene geplooide strook 4 d.
breed versierd en daarboven met schuine reepen van zwart taf 3 d. breed op evenwijdigen afstand van elkaar,
die er eveneens met wit soutache op zijn vastgehecht, Fig. 1―7 geven de helft van den paletot, dien men over de taille van het kleedje of ook alleen over een vest of eene blouse dragen kan. Naar elk de knippatronen behalve naar fig. 5 moet men twee gelijke stuk-ken knippen, fig. 2 en 7 slechts uit zwarte taf (de stof van het be-legsel) en wit gaas of eene andere voeringstof; naar fig. 5 worden vier ― namelijk voor elke mouw twee stukken ― gesneden, de vorm voor het onderste is door de voorgeteekende lijnen op fig. 5 aangegeven. Nu naait men in de voorstukken de borstplooien van A tot B en van C aan C tot D en
zet op de eersten de patte voor het zakje fig. 2, dat alvorens met wit soutache is gegarneerd, met B aan B en kruis aan kruis. Verder wor-den de beide rugstukken in het midden, en de rug, de zijpanden en de voorstukken volgens de over-eenstemmende letters op de knip-patronen aan elkaar genaaid, waar-na men zoo als wij dit hebben voorgeteekend, de buitenrand in de rondte met zwart zijden veter-band 1½ d. breed boort en er de reepen van het garnituur met sou-tache versierd, oplegt. Nadat de twee gedeelten van elke mouw van L tot M en van N tot O aan elkaar zijn genaaid, zet men op deze de revers die eerste met zijden veter-band geboord en met het belegsel van een reep zwarte taf moet zijn voorzien; deze wordt aan den rand van onderen met M op M en N op N aan de mouw gezet, dan omge-slagen en er over heen gehaald en verder met ster aan ster en het dubbele punt op het dubbele punt er op vast genaaid. Nu legt men in het onderste gedeelte van de mouw eene plooi door kruis op punt te hechten en zet eindelijk de mouw in het armsgat, waarbij zij met O op O van het voorstuk vallen moet. Eindelijk wordt de epaulette naar fig. 7 insgelijks uit zwarte taf ge-knipt en met soutache gegarneerd, langs de gladde op de fig. 1 en 4 daartoe voorgeteekende lijn op de mouw genaaid, waarbij kruis op kruis van het voorstuk, punt op punt van het zijpand moet sluiten. Eindelijk wordt de paletot van vo-
[16 Augustus 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 149
No. 24 en 25. Négligé-kleedje “Distinguetta.” Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. X, Fig. 23―25.
No. 32. Neteldoeksche jaquette met blouse.
Knippatroon v. d. jaquette, voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 8―10.
No. 30. Gehaakt ster als garnituur voor
lingeriën.
No. 33. Gehaakte kant.
No. 31. Gehaakt ster als garnituur voor
lingeriën.