Voor de bewerking van het gevlochten koord verwijzen
wij naar bladz. 83 en 104 van de Gracieuse. Nadat al de
gedeelten op deze wijze zijn gegarneerd, naait men de
twee dwarszijden van het gedeelte van den strik aan
elkaar en vormt die tot een strik door in het midden twee
kleine plooien te leggen. De slippen die aan den boven-
kant van de dwarszijde mede een plooi krijgen worden
tegen de verkeerde zijde van den strik gehecht. Door een
vierkanten knoop met de stof van den strik overtrokken
en met gevlochten koord, kralen en twee kwasten ver-
sierd, wordt de knoop op den strik nagebootst.
Alphabet en een hoek voor zakdoeken.
Fransch borduurwerk. Afbeelding No. 40.
Wij bevelen deze sierlijke letters als naamcijfers op
zakdoeken en op sommige andere voorwerpen tot het lin-
nengoed behoorende aan, zij moeten echter door eene eenigs-
zins geoefende hand en met fijn katoen worden uitgevoerd. De
letters worden dik geborduurd, de ruimte tusschen de omtrekken
waar men niet overheen moet steken wordt eerst goed met wat dikker katoen opgevuld. De dunne steeltjes en
takjes kan men zoowel met steelsteken als met kleine stiksteken weêrgeven. Bovendien kan men de letters be-
halve met fransch borduurwerk ook met zwarte zijde of met gekleurd garen werken. Wij geven op
de afbeelding een paar letters van het alphabet in een hoek voor een zakdoek ― gedeeltelijk met
den point russe gedeeltelijk met den platten en den stiksteek uitgevoerd ― te zien. Onder de
schuinliggende vakken der vaandels moet men zoo als men dit op de afbeelding kan waarnemen
een lapje dun batist of eene andere stof leggen, dat het effect van het borduurwerk
uitnemend verhoogt.
Doos voor overhemden.
Afb. No. 41 en 42. Knip- en borduurpatr. voorz. v. h. Sup. No. IX, Fig. 22.
Het begin van het reissaizoen ligt wel is waar reeds langs achter ons, maar toch
is de zomer nog niet zoo ver verstreken of er worden dagelijks nog koffers gepakt
om een uitstapje te gaan maken en daarom zal me-
nigeen misschien partij kun-
nen trekken van het hierne-vensgaande model en wel
voornamelijk omdat het met weinig tijd en moeite kan worden uitgevoerd. De af-
beelding geeft eene platte doos te zien
die bestemd is om op reis de overhem-
den te bevatten. Zij bestaat uit twee af-
zonderlijke deksels van stevig bordpa-pier, die men naar Fig. 22 ― de helft
van een deksel ― vervaardigt. De twee
deksels worden beide met wit perkaal
of wat nog beter is met linnen overtrok-
ken, bovendien voorziet men het eene
dat als bodem dient aan de vier zijden
met linnen kleppen die in de rondte met gekleurde taf worden geboord en zoo
groot moeten zijn om, als zij zijn toege-
slagen ongeveer een dozijn toegevouwen overhemden genoegzaam te bedekken. Afb. No. 42 stelt de
onderste vlakte van de doos met de uitgeslagen kleppen verkleind voor. De beide deksels zijn aan
den buitenkant nog met een tweede overtrek bekleed dat uit laken, reps, cachemir in de eene of an-
dere kleur of ook wel uit het zoogenaamde amerikaansche leder bestaan kan en van boven op het
deksel met borduurwerk versierd wordt.
Het buitenste overtrek van ons model is blauwgroen cachemir, het borduurwerk waar-
van men op Fig. 22 de helft van het patroon vindt is met zijden soutache van eene
meer donkere nuance uitgevoerd; tusschen elke twee naast elkaar loopende rijen
soutache is een dun goudkoordje met kleine dwarssteekjes van zwarte koordzijde
gehecht dat een zeer lief effect maakt. In het middenvak van het borduurwerk
wordt het naamcijfer van den eigenaar met gouddraad of met zijde gewerkt.
In plaats van soutache kan men het patroon ook met den kettingsteek
weêrgeven. De bovenkant van de doos en het bovenste gedeelte van
het onderste deksel is met eene ruche die in het midden geplooid en
er met een dun goudkoordje wordt opgenaaid versierd. Bovendien
kan men van binnen in het bovenste deksel een afzonderlijk
taschje ― de grootte naar verkiezing ― in twee vakken af-
gedeeld, aanbrengen, ter berging van handschoenen en
zakdoeken; hiervoor kan men eene dunne zijden stof
nemen, deze dun watteeren en met het een of andere
parfum vullen, waardoor het tevens als sachet
dient. Eindelijk doen wij nog opmerken dat
men bij het aanzetten van de ruche te-
vens aan den buitenkant van elk deksel
einden lint elk 50 d. lang vasthecht;
dit lint moet hetzelfde zijn dat men
voor de ruche en voor het boren
heeft gebruikt en in overeen-
stemming met het overtrek;
hierin legt men strikken,
zoodat op deze wijze
zie afbeelding No.
41 de doos wordt
dicht ge-
maakt.
8ste toer. Afwisselend 1 v. st., 5 kett., waarmede men 2 stek. van den vorigen toer overslaat. ― 9de en 11de toer. In den middelsten steek van elken boog van den vor. toer 1 v. st., gedurig met 5 kett.
er tusschen. ― 10de toer. In den middelsten steek van elken boog van
den vor. toer 1 dubb. st., met 5 kett. er tusschen. (voor het
dubb. st. wordt 2 maal omgeslagen.) ― 12de toer. Als de vor. toer, doch men haakt in plaats van 5 slechts 3
kett. ― 13de en 17de toer. Afwisselend 1 st., 1 kett., met
den laatsten slaat men 1 steek over. ― 14de toer. Afwis-
selend 4 v. st., 5 kett., met den laatsten slaat men 2 st.
van den vorigen toer over. ― 15de toer. In den middel-
sten steek van elken kett.boog van den vor. toer 1 v. st., met 8 kett. er tusschen. ― 16de toer. In de 4 middelste st. van elken kett.boog in elk 1 v. st., na den 4den v. st. gedurig 3 kett. ― 18de toer. Deze wordt evenals de vor.
met stokjes door 1 kett. gescheiden gehaakt, echter wor-
den er tegelijkertijd de buitenste groote bogen aange-
werkt, die de garneering van de rozet uitmaken. 14 st.
elk door 1 kett. gescheiden, en wel elk st. op het st. van
den vor. toer; 11 kett., men haalt den 11den kett. door
het 4de van deze 14 st., van het laatste af terug tellende, en werkt dan een ster als de ster van den 6den toer,
daar men op de 5 naast aanliggende kett. de eerste punt van de ster uitvoert, de 4 volg. alleen staande, de
laatste op de nog overige 5 van de 11 kett. vormt en daarna 1 v. st. in het laatste st. van dezen toer
haakt. Dan werkt men nog 1 kett. en nog 4 door 1 kett. gescheiden st., 9 kett., 1 st. van boven in
de naast aanliggende onbewerkte punt van de ster (teruggaande), 11 kett., 1 v. st. in de volg. punt,
11 kett., 1 v. st. in de nu volg. punt, 11 kett., 1 st. in de laatste onbewerkte punt, 9 kett., 1 h. v.
st., in het 8ste van de 14 st., van het eerste afgeteld, 1 h. v. st. in elk van de 2 volg. st. insgelijks
teruggaande. Op den hierdoor gevormden grooten kett.boog werkt men nu heen en weder de volg. toeren. ― 1ste toer van den boog. Afwisselend 1 kett., 1 st.,
met den kett. slaat men 1 steek over, zoodat de bogen 27 st. tellen. Na den laatsten
kett. haakt men nog 1 st. in het laatste van de 14 st. van den 18den toer, dan nog 2 door 1 kett. gescheiden st. als voortzetting van den 18den toer. ― 2de toer van
den boog. 1 kett., 1 st. in den eersten kett. van den vor. toer, dan afwisselend 5 kett., 1 st. met den kett. 3 st. oversl. Deze toer meot 15 st. tellen, na het laatste
hiervan haakt men weder te-
ruggaande 3 h. v. st. in den
18den toer. ― 3de toer van
den boog. 2 st. in den midd. st.van den eersten kettingst. boog van den vorigen toer, 3 kett., 2 st. n denzelfden steek, 1 kett.; deze uit 4 st en 3 kett.
bestaande figuur herhaalt men op elk van de 13 overige kett.bogen, haakt dan 1 st. in
het laatste st. van den 18den toer, dan we-
der 14 st. elk door 1 kett. gescheiden tot
voortzetting van den 18den toer en voert van daar af op de beschrevene wijze dan
volg. boog en zoo voortgaande de 10 andere
bogen uit. Aan het begin van den 3den toer
van elken boog verbindt men gedurig de eer-
ste uit 4 st. en 3 kett. bestaande figuur aan
de tegenoverliggende van den voorg. boog, terwijl men de middelste van de 3 kett.
door den middelsten kett. van de aangrenzende figuur haalt.
Borduurpatroon voor een “collier mignon.” Afbeelding No. 37 en 38.
Deze afbeeldingen kunnen als patronen ter versiering van zoogenaamde colliers de chiens of col-
liers mignons dienen. Men voert een der beide patronen met den platten steek met stalen kralen op een
eind gekleurd fluweellint 2 el lang en 1½ d. breed uit, door het lint in de geheele lengte met
het noodige aantal van zulke bouquetjes te versieren, telkens met eene tusschenruimte van
3½ d. Bovendien zet men aan elk der einden eene franje 1½ tot 2 d. lang van aangeregen
stalen kralen.
Fluweelen strik voor een dasje met gevlochten koord.
Paars fluweel, 10 kleine zwartzijden kwasten, dun zwart zijden koord,
glazen kralen, een lapje stijve zwarte tulle.
De mode heeft in den jongsten tijd aan zeer jonge dames, smalle
dasjes colliers de chien aangeboden, maar hierdoor zijn toch
de gracieuse strikken voor grootere dassen nog geenszins ver-
drongen. Deze worden naar den thans heerschenden smaak
met kralen, grelots, borduurwerk in zeer oorspronke-
lijke patronen met gevlochten koord enz. gegarneerd.
Voor het vervaardigen van dezen strik knipt men
voor de einden twee reepen van gekleurd fluweel of
gekleurde taf elk 11 d. lang en 7 d. breed die
van onderen puntig zijn bijgeknipt en naar
boven iets smaller toeloopen, voor den
strik zelf een reep van dezelfde stof 22
d. lang en 4 duim breed. Al deze
stukken worden eerst met stijve
tulle gevoerd, en daarna zoo
als de afbeelding dit aan-
toont met gevlochten
koord, zijden kwasten
2 d. lang en met af-
zonderlijk opge-
naaide glazen
kralen ver-
sierd.
[16 Augustus 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 151
No. 42. Patroon in application voor ronde stoelen, kleedjes, enz. Helft v. h. borduurpatr.
keerz. v. h. Supplem. No. XVI, Fig. 39.
No. 41. Doos v. overhemden. Verkl. Knip- en borduurpatr. Voorz. v. h. Sup. No. IX, Fig. 22.
No. 44. Reismuts voor heeren. Knippatr. keerz. v.
h. Suppl. No. XIII, Fig. 35 en 36.
No. 45. Foedraal voor de reismuts voor heeren. Helft v. d. oor-
spronkelijke grootte. Knippatr. keerz. v. h. Sup. No. XIV, Fig. 37.
No. 42. De geheele vlakte
v. d. doos voor overhem-
den van binnen gezien.
Verkleind.