Tapisserie patroon voor een rand aan tapijtjes, fauteuils enz.
Afb. No. 14. Gaas ― de grofte naar verkiezing ― en naar evenredigheid zephir-
castor- of tapijtwol, in de kleuren bij de verklaring der teekens opgegeven.
De afb. No. 14 geeft een patroon dat zeer goed voldoet en als rand voor verschil-
lende kleedjes, tapijtjes, fauteuils en andere stoelen kan gebruikt worden. Naarmate het voorwerp waarvoor men den rand aanwendt kan men het
gaas grover of fijner nemen en het patroon met den kruis-, den smyrna-
schen- of velourssteek uitvoeren. Hoewel wij er de verklaring der teekens
hebben bijgevoegd willen wij hieromtrent aan niemand onzer lezeressen
de wet stellen, het karakter van het patroon vereischt echter wel eene le-
vendige maar toch harmonische samenstelling der kleuren. De eerste en
laatste rij ruitjes aan beide zijden van het patroon geeft juist het midden
van de figuur aan.
Kragen en manchetten voor heeren hemden.
Afb. No. 15―20.
Aan elke huisvrouw die bij het vervaardigen van het grootste gedeelte
der kleedingstukken voor de leden der familie een werkzaam aandeel
neemt, zal het zeker niet ongevallig zijn, dat wij de hiernevens-
gaande modellen van kraagjes met de daarbij behoorende manchet-
ten aanbieden, daar de fatsoenen zeer gezocht en bijzonder zijn
aantebevelen. Het een en ander is vervaardigd van fijn wit linnen
en zoodanig ingericht, dat de kragen en manchetten aan het over-
hemd kunnen worden vastgeknoopt. Zij zijn met opgestikte schuine
reepen versierd en worden ge-
deeltelijk omgeslagen, gedeel-telijk omhoogstaande gedra-
gen.
Heerenkraagje “Ga-
ribaldi.”
Afb. No. 15. Knippatr. voorz.
v. h. Supplem. No. III. Fig. 11 en 12.
Rondom den buitenrand van dit
kraagje is een schuine reep 2 d. br. op-
gestikt, het bestaat uit het gedeelte van
den kraag Fig. 11 en van het boordje
Fig. 12 die elk dubbel en aaneen wor-
den geknipt; de dunne
lijn op het knippatroon
geeft het midden aan, ter-
wijl men voor de boven-
ste laag der stof fijn linnen en voor
de onderste shirting neemt. Nu rijgt
men langs den kraag een schuinen
reep van bovengenoemde breedte,
aan de hoeken van den kraag legt
men een plooitje in den reep om al-zoo de punten te vormen. De drie
lagen van de stof worden dan aan den
buitenrand op elkaar genaaid
en het werk zoodanig omgekeerd dat al de inslagen naar binnen liggen,
waarna op de rechter zijde langs de voorgeteekende lijnen de rijen
stiksteken worden uitgevoerd. Het tot dusverre voltooide kraagje
zet men nu volgens de overeenstemmende letters op de knippa-
tronen tusschen de twee gedeelten van het boordje. Dit laatste
wordt even als het kraagje aan de eene lange zijde en aan de
twee dwarskanten aan elkander genaaid en doorgestikt en
zoowel van voren als van achteren in het midden naar
aanwijzing op het knippatroon met knoopsgaten om het
kraagje aan het overhemd te kunnen bevestigen, voor-
zien.
Heerenkraagje “Prince Eugène.”
Afb. No. 16. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. IV.
Fig. 13 en 14.
De bovengenoemde kraag heeft een breederen om-
slag als de voorgaande, de vorm van het boordje is
ook gewijzigd, hij is bovendien met twee smalle
schuine reepen versierd, die er zijn opgestikt, maar
wordt anders juist op dezelfde wijze als de kraag “Garibaldi” vervaardigd. Fig. 13 geeft de helft van den kraag, Fig. 14 de helft van het boordje waarin
evenzoo knoopsgaten worden gemaakt.
Heerenkraagje “Mexicain.”
Afb. No. 17. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. V.
Fig. 15 en 16.
De bewerking van dit omhoogstaand kraagje is even een-
voudig en geschiedt juist op dezelfde wijze als die van den
kraag “Garibaldi.” Men knipt den kraag naar Fig. 15, het
boordje naar Fig. 16 dubbel en aaneen; voor de bovenste laag
neemt men fijn linnen, voor de onderste shirting. De buitenrand
krijgt zooals wij dit op het knippatroon hebben voorgeteekend een
schuinen reep, in het boordje maakt men de noodige knoopsgaten.
Dubbele manchette.
Afb. No. 18. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. VI. Fig. 17―19.
Het hiernevensgaande model bestaat uit twee manchetten van verschillenden
[16 Augustus 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 147
vorm, welke door een boordje aaneen zijn verbonden, zoodat de rechte randen tegen
elkaar aanliggen. Hierdoor kan men naar verkiezing hetzij het hoekige of wel het af-
geronde gedeelte naar de hand gekeerd, dragen. Bij het vervaardigen van deze man-
chette knipt men naar de Fig. 17―19 drie stukken dubbel en aaneen, de dunne lijn op
het knippatr. geeft het midden aan. Dan hecht men den schuinen reep die tot garnituur
dient even als bij den kraag, volgens de op het knippatr. aangegeven
breedte op de manchette, en naait de driedubbele lagen der stof aan
den buitenrand aan elkaar. De schuine reep wordt mede zooals wij dit
hebben voorgeteekend met twee rijen stiksteken op de manchette be-
vestigd nadat zij is omgekeerd, zoodat de inslagen van de naden naar
binnen liggen. Dan verbindt men de Fig. 17 en 19 aan de bovenstof van
het boordje door dit volgens de overeenstemmende letters op de knip-
patronen op de rechter zijde op de gedeelten van de manchette te stik-
ken. De voering van het boordje wordt er aan de verkeerde zijde tegen
genaaid, waarmede zij tevens de inslagen van de naden bedekt. De man-
chette wordt met dubbele knoopen gesloten, waartoe men in de
Fig. 18 en 19 de voorgeteekende knoopsgaten maakt.
Omgeslagen manchette.
Afb. No. 19. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. VII. Fig. 20.
Deze manchette met een breeden omslag wordt aaneen, na-
melijk de manchette en het boord aan elkaar vast, uit een stuk
en van dubbele stof gesneden. Men knipt deze manchette niet
slechts in het midden maar ook aan den bovenkant van het knip-
patr. Fig. 20 aaneen, waarbij men de stof niet alleen langs den
draad maar ook aan de dwarszijde toevouwt. De twee
lagen van de stof worden aan
de dwarszijden met een ach-
tersteeknaad met elkaar ver-
bonden, omgekeerd, en niet alleen dicht langs de naar binnen liggende inslagen maar ook langs de lijn op het knippat. voorgeteekend,
doorgestikt. De randen aan den lan-
gen kant die nog open zijn geble-ven, slaat men smal naar binnen om, en stikt die mede dicht langs
den buitenr. op elkaar. De knoops-
gaten in het boordje die op dezelfde plaats en met hetzelfde getal op het
andere gedeelte van het knippatr. moe-ten worden overge-
bracht, dienen om de man-chette om de hand dicht te maken, hiervoor gebruikt
men zooals van zelf spreekt
dubbele knoopen. Daaren-boven krijgt de manchette aan dat gedeelte dat langs de lijn voor de vouw op het
knippatroon is omgeslagen aan de eene zijde twee knoopsgaten aan de an-
dere slechts een knoopsgat, ten einde aldus de manchette door middel
van een dubbelen knoop min of meer sluitend te kunnen dichtmaken.
Eenvoudige afgeronde manchette.
Afb. No. 20. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. VIII. Fig. 21.
Deze eenvoudige, aan de kanten afgeronde manchette wordt
dubbel en aaneen geknipt; de dunne lijn op het knippatr.
geeft het midden aan. Zij wordt op dezelfde wijze ver-
vaardigd als de manchette No. 19 waarvan wij hierbo-
ven de beschrijving hebben gegeven. De voorgetee-
kende knoopsgaten dienen gedeeltelijk om de man-
chette te kunnen dicht maken, gedeeltelijk om haar
aan het overhemd te bevestigen.
Kraag en mouwen met valencienne.
Afb. No. 21 en 22. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.
No. XVIII. Fig. 42 en 43.
Deze kraag met de daarbij behoorende manchette
bestaat uit fijn linnen, tusschenzetsels en valencienne, het garnituur is op eene zeer bijzondere wijze opge-
maakt en beantwoordt geheel aan den thans heer-
schenden smaak. De figuren van kant die er afzon-
derlijk zijn ingenaaid, waarmede de in schelpen, in
den vorm van pattes uitgesneden gedeelten zijn ver-
sierd, geven aan dezen kraag en aan de manchetten
iets zeer eigendommelijks. Men moet den kraag naar
Fig. 42 aaneen uit dubbele stof geheel uit fijn linnen,
of linnen voor de bovenste en batist voor de onderste laag
knippen. De buitenranden van den kraag hecht men op el-
kaar door, zooals wij dit op het knippatroon hebben voorgetee-
kend, een kanten tusschenzetsel een stroohalm breed langs de
randen te legen, en het er langs den binnenkant aan de lijn met
steelsteken op vasttenaaien (te cordonneeren) waarbij men in de
drie dubbele stof steekt, en er zich een soort van zoompje vertoont.
Aan de andere zijde van dit entre-deux wordt eene valencienne 1½ d.
breed een weinig ingerimpeld gezet of liever er aan gefestonneerd. Onder
het entre-deux en de kant wordt de kant voorzichtig weggeknipt. Nu
brengt men met behulp van de afbeelding de versiering in de schelpen aan. Aan
No. 15. Gehaakt lampekleedje met borduurwerk.
No. 11. Gehaakt tusschenzetsel.
Verklaring der teekens: zwart, licht-, donker ponceau, kersebruin, licht-, donker blauwachtig groen, licht-, middelsoort-, donker bruinachtig grijs, goudgeel, wit, lichtgrijs, donker blauwachtig lilas, licht karmozijn.
No. 14. Tapisseriepatroon voor een rand aan kleedjes, fauteuils enz.
No. 12. Gehaakt tusschenzetsel.
No. 10. Gedeelte v. h. brei-
werk met kralen v. h. werk-
taschje. Oorspr. groote.
No. 4. Borduurwerk in mo-
zaïek op gaas van vierkante
lapjes laken. (Zie afb. No. 3)
No. 9. Werktaschje met kralen gebreid. Verkleind. Knippatr.
v. h. garnituur der doffen, keerz. v. h. Suppl. No. XV. Fig. 38.