Tunische haaksteek met borduurwerk voor sluimerrollen, kus-
sens, enz.
Afbeelding No. 8. Zephirwol zwart en groen, gele filozelle, fijne zwarte naaizijde.
De uit gekleurde strepen aan elkander gezette afb. No. 8, met den tunischen haak-
steek gewerkt en smaakvol met nieuw borduurwerk versierd, maakt zulk een uitste-
kend effect, dat voor vele onzer lezeressen het voor ons liggende bij het vervaardigen
van sluimerrollen, kussens enz. zeer welkom wezen zal. Aan ons model zijn de
strepen afwisselend groen en zwart; de breedste groene streep heeft in het mid-
den schuine vierkante ruiten, die met witte wol gehaakt en later gedeeltelijk
met den smyrnaschen, gedeeltelijk met den kruissteek met zwarte wol,
gele filozelle en zwarte naaizijde overgewerkt worden. Het borduur-
werk op de smalle zwarte streep is insgelijks met den smyrnaschen
steek, echter alleen met gele zijde bewerkt. voor de breede streep
zet men met de groene wol 24 kettingsteken op en haakt 4 pa-
troontoeren geheel recht.
In het midden van den 1sten van den 5den patroontoer
begint men met de witte wol, neemt den 12den en 13den
steek met witte wol op en laat den draad tot voortzet-
ting van het patroon op die plaats hangen; de witte
steken moeten zoo als van zelf spreekt in den te-
ruggaanden toer weder met de witte wol wor-
den afgehaakt. Nu telkens 2 van dezelfde pa-
troontoeren gewerkt te hebben, vermeerderen
zich tot den 11den patroontoer de witte steken
met 2 steken aan elke zijde, zoodat de 11de en
12de patroontoer 14 witte steken telt. Van den 13den
patroontoer af, neemt men het getal witte steken weder op
dezelfde wijze af, zoodat de ruit bij den 18den patroon-
toer weder met 2 witte steken wordt afgesloten, die te ge-
lijkertijd het begin voor de volgende ruit vormen. Nadat de
streep de genoegzame lengte verkregen heeft, sluit men haar
weder met 4 groene patroontoeren af, zoo als zij begonnen is en
voert er daarna het borduurwerk op uit: de smyrnasche steken (dat is
de dubbele kruissteek) van gele zijde, over 2 haaksteken in de hoogte en
breedte gewerkt, omgeven de ruiten langs de buitenzijde. Volgens aanwij-
zing van afb. No. 8 werkt men op den witten grond met zwarte wol regel-
matig verzet even zulke steken en vult dan de tusschenruimte, met eenvoudige
kruissteken van zwarte naaizijde, die over een haaksteek gewerkt worden en iets
kantachtigs weergeven. De smalle strepen die 14 steken breed zijn, worden geheel
van zwarte wol gehaakt en na voltooiing hiervan volgens de afbeelding met gele zijde
geborduurd. Heeft men het genoegzame getal strepen vervaardigd, dan haakt men eene
groene en eene zwarte streep met gele zijde met vaste steken op de rechte zijde aan elkander,
daar men de beide tegenover elkander liggende kantsteken
te zamen haakt.
Werktaschje met
kralen gebreid.
Afb. No. 9 en 10. Patroon voor de doffen,
keerz. v. h. Suppl. No. XV, Fig. 38. Zwarte
taf, blauwe koordzijde, korte zwarte gitten,
zwart gedraaid zijden koord, zwarte kwas-
ten, zwart taffen lint 2½ Ned. d. breed.
Het model, dat ons door afb.
No. 9 wordt voorgesteld, be-
staat hoofdzakelijk uit een
zeer fraai breiwerk van
blauwe koordzijde met
zwarte gitten, die den zak aan beide zijden voor het
grootste gedeelte bedekt. Het effect hiervan wordt nog verhoogd door de doffen van
zwarte zijde, die het breiwerk omgeven; de zak, waarvan het bovengedeelte insge-
lijks uit zwarte taf bestaat, wordt rondom met een zwart zijden koord omgeven,
en van onderen met lussen van koord als ook met kwasten gegarneerd. Om dit
werktaschje te vervaardigen, begint men eerst het breiwerk uit te voeren en wel
van boven aan den rechten rand, daar men met de blauwe zijde, waar men eerst de
gitten aanrijgt (die zoo mogelijk moeten worden uitgezocht) 62 steken los
opzet.
1ste toer. 1 steek afh., * 2 verdraaid (dat is: men steekt hiervoor van voren naar
achteren, en wel van de rechte naar de verkeerde zijde door den steek), 1 kraal
aanschuiven. Van * af herhalen.
De 2de toer wordt, daar men het werk omkeert, geheel averechts en zonder kra-
len gebreid.
Op deze wijze gaat men voort, deze 2 toeren telkens afwisselende, totdat er in
het geheel 74 toeren zijn, die 37 rijen kralen tellen moeten. Dan worden er in ver-
band met het breiwerk aan den onderrand de punten aan gevormd; men breit in den 1sten toer voor de 1ste punt volgens de aangegeven wijze 10 kralen in en keert
het werk voor den 2den toer om, dien men zoover het patroon reikt averechts breit.
Voor den volgenden, den 3den toer, worden slechts 8 kralen gebezigd, daar men
de eerste en laatste kraal van den 1sten toer als een verdraaiden steek overbreit. Er volgen nu ― elk door een
toer aver. gescheiden ― nog 2 toeren met 8 kralen, dan 3 toeren elk met 6 kralen, en zoo voort, zoodat na elke 3 toeren kralen het getal telkens door 2 verminderd wordt. In elken toer wordt gedurig aan het begin een steek geminderd, daar men 2 steken te zamen breit. Na den laatsten toer met 2 kralen van deze punt, breit
men nog 1 toer aver. over en kant dan rechts af. De 2de en 3de punt wordt, nadat men den draad dicht aan de eerste punt weder op nieuw heeft aange-hecht en mede ingebreid, op de-zelfde wijze vervaardigd. Zijn de twee gedeelten voltooid, dan voorziet men ze van eene dunne zwart taffen voering (natuur-lijk op de verkeerde zijde, de kralen moeten aan de rechte zijde voorkomen, waarvoor men niet te stijf moet breien); dan recht men voor den bovenzak een strook zwaarder taf 48 N.d. lang en 18 d. breed in, daar men eerst aan den bovenrand een zoom van 6 d. legt, daar-na 2 d. boven dezen zoom een schuif naait, en deze strook aan de beide dwarszijden verbindt. Daarna wordt het breiwerk zoo-danig op den zak gehecht, dat het er aan beide zijden 3½ d. oversteekt. Aan deze overste-kende randen sluiten zich de doffen aan; men knipt deze ins-gelijks van zwarte taf naar fig. 38 in hen geheel, de dunne lijn geeft het midden aan, haalt ze langs de gestipte als ook langs de middellijn van genoemde fig. in en naait ze met de dwarszij-den aan de uitstekende zijden van de boventasch, en met de lange zijden onder het gebreide
146 DE GRACIEUSE. [16 Augustus 1865. 3e Jaargang.]
gedeelte vast. Eindelijk voorziet men de tasch volgens de afbeelding met koord en kwasten, en
haalt door de van boven aangebrachte schuif in tegenovergestelde richting twee taffen linten
van 2½ d. breed, waarvan de einden tot een strik gevormd worden.
Gehaakt tusschenzetsel.
Afbeelding No. 11. Haakgaren No. 60.
Dit fraaie en zeer gemakkelijk te vervaardigen tusschenzetsel wordt heen
en weder gewerkt, waarbij men met de te haken kett. gedurig hetzelfde
getal steken overslaat, daar elke toer een gelijk aantal steken moet
bedragen. Men zet hiervoor 25 steken op.
1ste toer. 2 st., 3 kett., 15 st., 3 kett., 2 st., (3 kett. Aan het
begin van elken toer vormen het eerste st.).
2de toer. 2 st., 3 kett., 4 st., 3 kett., 1 st., 3 kett., 4 st.,
3 kett., 2 st.
3de toer. 2 st., 3 kett., 2 st., 3 kett., 1 st., 3 kett.,
1 st., 3 kett., 2 st., 3 kett., 2 st.
4de toer. Als de 2de toer.
Van den 1sten tot den 4den toer wordt gedurig
herhaald totdat het tusschenzetsel de vereischte
lengte verkregen heeft.
Gehaakt tusschenzetsel.
Afbeelding No. 12. Haakgaren No. 60.
Uit 7 toeren bestaat dit tusschenzetsel dat in
de lengte gewerkt wordt; men maakt dus het
opzetsel naar de vereischt wordende lengte.
1ste toer. * 5 v. st. in de 5 eerste steken van het op-
zetsel, 11 kett., waarmede men 8 steken overslaat. Van
* af tot aan het einde van den toer herhalen.
2de toer. Afwisselend 1 st., 3 kett., met den kett. slaat men
3 steken van den vorigen toer over. (Het st. moet op den
1sten v. st. van den vorigen toer komen).
In regelmatige afwisseling van deze beide toeren haakt men met
behulp van de afbeelding voort, totdat het tusschenzetsel de aangege-
ven of gewenschte breedte verkregen heeft. In den laatsten toer van het
tusschenzetsel worden de 5 v. st. telkens door 8 kett. gescheiden.
Gehaakt kleedje met borduurwerk.
Afbeelding No. 13. Grijs garen tusschen beide van grofte, touw, dun zijden koord
groen, rood, bruin en paars, 215 N. d. rood wollen band 3 d. breed, even zooveel
smaller rood wollen band.
Men kan dit eenvoudige en toch fraaie werk (afb.
No. 13) met verschillende
grondstoffen, overeenkomstig
het doel waarvoor men het wenscht te be-zigen vervaardigen. Het voor ons liggende kan zeer goed tot voorbeeld verstrekken, daar het even goed geschikt is om onder warme borden of schotels op tafel als voor
lampekleedjes gebruikt, en verkleind on-
der flesschen, met eleganter be-
kleeding ook voor vazen of
flacons op de toilettafel ge-
bezigd te worden. Ons
model, zooals de ge-
noemde afbeelding voorstelt, is een rond, met grijs ga-
ren over touw gehaakt kleedje van 21 d. in doorsnede, met een borduur-
werk van dun gekleurd zijden koord, in point russe versierd en langs den buitenrand met eene dubbele ruche van geplooid wollen band omgeven. Om dit kleedje te vervaardigen begint men in het midden met 8 v. st. die over
het touw gehaakt en daarna tot eene ronding gevormd worden, waarna het
eerstgenoemde stevig wordt aangehaald, opdat de steken vlak naast elkander
zouden komen. Men werkt nu voortdurend over het touw in de rondte voort,
terwijl men 1 of 2 v. st. in elken geheelen steek van den vorigen toer
haakt en zoo door het vereischt wordende meerderen de grootte naar welge-
vallen maken kan, echter zorg dragende dat het vlak blijve, daar het trek-
ken noch plooien mag. Na voltooiing van het haakwerk voert men er vol-
gens de afbeelding het borduurwerk met gekleurd zijden koord of zeer dikke
zijde met den point russe op uit, waarbij men echter de kleuren smaak-
vol naast elkander plaatst en de hoogte van de steken naar het hiervoor be-
stemde getal gehaakte toeren moet aftellen. De buitenrand van het kleedje
wordt eerst met eene aan eene zijde geplooide ruche van 3 d. breed wollen
band gegarneerd; eene een weinig smallere, in het midden geplooide ruche
bedekt het aanzetten van de eerste. Aan de achterzijde van het werk plakt
men een stuk carton van overeenkomende grootte, na het vooraf aan de
eene zijde met de een of andere stof bekleed te hebben. Een zoodanig borduurwerk, maakt ook een
zeer goed effect op een van stroo of van boomschors vervaardigd kleedje.
Voor flazon of kleedje onder een vaas raden wij aan het haakwerk met lichtkleurige filozelle, het borduurwerk met dunne chenille uit te voeren, en het verder met kleine witte knoopjes of hoorntjes
en stalen kralen te versieren. Voor de buitenste garneering neemt men alsdan ruches van taffen lint, of een vlecht van chenille, met kralen en hoorn-
tjes gegarneerd.
Sommige dames zijn gewoon om den vrijen tijd waarover zij kunnen beschikken, te besteden tot het maken van allerlei soort van handwerken, die dan later tot het een of ander weldadig doel verloot worden. De geabon-
neerden op de Gracieuse zullen
wel nimmer verlegen behoeven
te zijn wat te kiezen. Handwer-
ken waarbij verschillende kleu-ren te pas komen, zooals het kleedje dat wij hierboven be-
schreven, maken bij de tentoon-
stelling die meestal vooraf gaat,
eene aangename afwisseling met het eentoonige wit van haak-. Brei- en fransch borduurwerk.
Hoewel deze soort van loterijen
op groote schaal soms een ver-
rassend aanzienlijke som op-
brachten, zoo worden deze thans veelal in navolging van andere
natiën door het houden van ba-
zaars verdrongen. Het zou ons
niet moeilijk vallen om door cij-
fers aan te toonen welk eene vol-
doening de medewerksters ook
hierbij veelal mochten smaken, als zij hare pogingen met een goede uitkomst bekroond zagen.
No. 6. Hoek voor een zakdoek. Fransch borduurwerk.
No. 8. Tunische haaksteek met borduurwerk.
No. 7. Hoek voor een zakdoek. Fransch borduurwerk.
No. 3. Borduurwerk in mozaïek van
vierkante lapjes laken.
Verklaring der teekens: zwart, eerste (donkerste),
tweede, derde, vierde kleur bruin, groen,
blauw, lichtgeel, rood.
No. 5. Patroon voor het borduurwerk in mozaïek
van vierkante lapjes laken.