ker schouder slechts aan het eind met een knoop versierd, wordt bevestigd. Den anderen knoop
die er bij behoort, zet men op de juiste plaats op de schouderplooi.
Schelleband. Application en kralen mozaïek.
Afb. No. 38―41. Knippatr. van een lambrequin, voorz. v. h. Supplem. No. VII,
Fig. 33―36. Groote zwarte en kristallen rijgkralen, kleine stalen en gouden kralen,
de eerste geslepen, groote ronde zwarte kralen, waspaarlen, langere en kortere witte
kralen (spiegel-kralen), laken of cachemir zwart en wit en in verschillende heldere
kleuren, een weinig roode florawol, een weinig papierstramien en watten, vlak gewelf-
de houten knoopen van verschillende grootte.
Ofschoon geheel door de vrouwenhand vervaardigd, onderscheidt deze schelleband
zich nogtans door iets zeer degelijks, waardoor hij zelfs in den elegantsten salon niet
misplaatst schijnt te zien, namelijk, als de grondstof met de geheele omgeving in har-
monie is. Het model, waarvan de schikking der kleuren zeer goed gekozen is, bestaat
uit zwarte en witte kralen koorden, waar men een kralen stokje tusschen bevestigt, en
hieraan de lambrequins in applicationwerk met een kwast versierd. Deze schelleband is
bijzonder ongemeen door de antieke koppen, binnen in het medaillon aangebracht, als
ook door de kubiekvormige knoppen, die van onderen den schelleband als ook elke zijde
v. den kralenstok afsluiten, hetgeen er iets zeer eigendommelijks aan geeft. Men begint
bij de uitvoering met de koorden, en werkt in het reeds bekende kralen-mozaïek afwis-
selend een koord geheel met zwarte en een geheel met kristallen kralen, die later beiden
om elkander gewoeld worden. Afb. No. 24 geeft een gedeelte van zulk een enkel koord
in oorspr. grootte te zien; bij het begin rijgt men 6 kralen aan, sluit deze tot eene ron-
ding, door den draad weder door de eerste kraal te halen, rijgt 1 kraal aan, haalt den draad door ― de volgende kr. overslaande ― de tweede daaropvolgende kr. (de 3de
van de 6 kralen die men het eerst heeft aangeregen) en zoo voort, waardoor natuurlijk
in de rondte telkens 3 kr. een weinig vooruit, de daartusschen liggende meer bin-
nenwaarts komen. Als men 4 zulke koorden van gelijke lengte, namelijk 2 met zwarte en 2 met kristallen
kralen vervaardigd heeft en telkens de twee verschillende kleuren om elkander gewonden, dan is het moeilijk-
ste werk verricht. Wil men zich evenwel deze moeite besparen, dan kan dit kralen koord door een ander,
bijv. een koord van zwarte en witte zijde of ook van goud, zooals afb. No. 23 voor-
stelt, vervaren worden. Nu begint men aan de uitvoering van het lambrequin, waar-
van Fig. 33 de helft van het fatsoen geeft. Naar dit knipt men natuurlijk langs de lijn
in het midden aaneen, eerst het hoofdgedeelte volgens de oorspr. maat uit rood laken,
vervolgens het tweede, kleinere ovaal, langs de gladde lijn die het naast aan den bui-
tensten omtrek ligt, van blauw, het binnenste, middelste medaillon van wit
laken. Het laatste versiert men met een van de beide koppen onder No. 39 en
40 gegeven, die, zooals No. 38 aantoont, in het lambrequin worden afgewis-
seld. Voor die gedeelten, die op afb. No. 39 en 40 in de donkerste kleur voor-
komen, is op het model zwart fluweel genomen, voor die op de donkerste vol-
gende blauw, voor het lichtste rood fluweel. De aangezichten worden door
vleeschkleurig laken nagebootst, de gelaatstrekken met fijne zwarte zijde
met den steelsteek er op uitgevoerd; de oogen vormt men door een lapje wit la-
ken en eene zwarte kraal. Voor het haar van afb. No. 39 neemt men een stuk
lichtbruin laken en teekent de lokken met een weinig donkerder kleur zijde, met
den steelsteek gewerkt, er op af. Het zwarte gewaad op dezelfde afb. wordt met
den point russe met witte zijde gewerkt, versierd, dat op afb. No. 40 daar-entegen met festonneersteken van witte zijde omgeven. Voor de verdere versie-
ring van het hoofd bezigt men gouden ― geslepen stalen ― en groote waspaarlen
die op de afb. duidelijk te onderscheiden zijn. Nadat men het tot dusverre vol-
tooid medaillon op het blauw laken gedeelte en dit weder op het roode, op de
hiervoor bestemde plaats heeft geplakt, legt men om elk der beide eerste een goud
veterband, dat er met zwarte zijde en kristallen kralen op wordt genaaid. Het
hoofdgedeelte
van rood laken
wordt door een
wit zijden koord
omgeven, waar-
over een rij wij-
de festonneerst. wordt uitge-
voerd; men
werkt deze met zwarte zijde en naait
bij elken st. eene kristal-
len kraal me-
de aan. Aan het
aldus voltooide
lambrequin zet men van ond.
aan de punt een
platten kwast
van lussen van
zwarte en witte
kralen, waar-
van de lankwer-
pige knop met
roode florawol
omwoelden met
glaskralen
overspannen is,
en van boven
door eene ronde
zwarte kraal
wordt afgeslo-
ten. Van boven
wordt het lam-
brequin aan een
stokje (hout of
mouw van 71―72 en van 73 tot 74 aan elkaar verbinden, den onderrand zoomen en zóó dat zij
met 74 op 74 van het voorstuk valt, in het armsgat naaien. Eindelijk wordt het garnituur van
ruches rondom den onderkant van de mouw, verder rondom den buitenrand van den paletot
en van de capuchon gezet, zoo dat de ruches met den gepunten rand ongeveer 1 d. over den
buitenkant heen komen. Om den paletot te kunnen dicht maken zet men aan de hoeken van het
uitsnijdsel van den hals haken en oogen, of ook daar, even als van achteren in het mid-
den van de capuchon, koorden met kwasten.
Paletot “Macdonald” voor meisjes van 12―14 jaar.
Afb. No. 34 en 35. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VIII, Fig. 37―41.
Deze paletot van zwarte taf, onderscheidt zich door het zeer elegant garnituur. Het
bestaat, zooals de afb. dit aantooont, uit zwart zijden soutache waarin kralen zijn ge-
werkt, soortgelijk galon en een smal strookje van de stof van den paletot. Bovendien is de laatste (zie de afb. No. 34) met lankwerpige knoopen met galon, en met een
randje zwarte kralen omgeven, versierd; aan die van het rechter voorstuk sluiten zich
dikke zijden koorden aan, die los hangende aan de linker zijde worden vastgeknoopt.
Om zulk een paletot uit de bovengenoemde stof, of ook van batist de laine, zo-merfluweel enz., te vervaardigen, heeft men 300 d. stof 62 d. breed noodig. Hieruit knipt men naar elk der fig. 37―40 twee ged., en voor elke mouw fig. 41 twee stuk-
ken, waarvan het onderste den juisten vorm verkrijgt, door de afwijkende lijnen te
volgen. Eerst wordt in het voor-zijpand fig. 38 langs de dubbele lijn eene insnijding
gemaakt voor het zakje, waarna men tegen de afgeknipte randen een naar binnen han-
gend zakje 12 d. lang en van onderen afgerond zet; daarna worden de twee gedeelten
van den rug, van het uitsnijdsel van den hals af tot aan den rand van onderen, verder
ook elk der overige gedeelten, volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar verbon-
den en tegen den buitenrand van den paletot aan de verkeerde zijde, een reep zwart
lustrine ongeveer 3 d. breed gelegd. Om den paletot te kunnen dicht maken, voorziet
men het rechter voorstuk aan den rand van voren, van den hals af tot op 26 d. lang, met haken, het linker
met de noodige lussen, en ook met een reep die er onder uit komt, ongeveer 6 d. lang en van onderen afge-
rond. Het uitsnijdsel van den hals wordt geboord. Men moet elke mouw van 9 tot 10 en van 11 tot 12 aan
elkaar naaien, aan den binnenkant zet men tegen den onderrand een reep lustrine, en
voegt de mouw daarna met 12 aan 12 van het voorstuk in het armsgat. Men kan het
garnituur volgens de afb. en zooals dit gedeeltelijk op de knippatronen is voorgetee-
kend op den paletot leggen. In plaats van galon kan men ook een smalle vlecht van
schuine reepen taf nemen. Men moet de lankwerpige knoopen volgens afb. No. 34 in
eene eenigszins schuine richting van den schouder naar den voorkant, in het
midden liggende op de voorstukken naaien. Den bovensten knoop hecht men
15 d. van den voorkant en 8 d. van den schoudernaad af vast, elk der beide
andere knoopen 6 d. lager. Het koord dat zich aan den bovensten knoop aan-
sluit is, de lus 7 d. lang mede gerekend 58 d. lang, de beide andere tel-
kens 6 d. korter.
Burnous met écharpes voor meisjes van 9 tot 11 jaar.
Afb. No. 36 en 37. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―5.
Deze burnous van licht grijs lama is wat het fatsoen betreft wel zeer eenvou-
dig, maar verkrijgt toch iets zeer ongemeens door het garnituur; het bestaat
vooreerst uit twee écharpes van de stof, van verschillende lengte, op de schou-
ders vastgehecht, verder uit twee patten met kwasten versierd, eveneens van de
stof van den burnous, die over de armsgaten heen vallen. Als men den burnous
aandoet dan slaat men de langste écharpe, op den rechter schouder vastge-
maakt door een reep van de stof die er op is geknoopt, van voren om den hals tot
aan den linker schouder, waar de écharpe met een reep met een knoop voorzien
wordt vastge-houden, zoo-
dat de beide écharpes van dezen schou-der af op den rug neervallen
(zie de afb. No.
37). Zoowel
de burnous
als elk der écharpes zijn
met een reep
lilas taf 1 d.
breed geboord,
in het midden is dit randje wederom met licht grijs zij-
den soutache versierd. Aan elk der einden van de échar-
pes bevinden zich bovendien
twee grijs zij-
den kwasten 12
d. lang, welke even als die op de patten op de
mouwen, onder
het knopje met
lilas zijde om-
woeld zijn. Bij het vervaardi-
gen van dezen burnous knipt men uit de ge-
kozen stof:
lama, tricot, flanel, of voor het warmere jaargetijde cachemir, taf, piqué of
iets dergelijks, naar elk der fig. 1 en 5 een gedeelte aaneen langs de dunne lijn
in het midden, (aan fig. 1 moet men vooraf de omslagen hechten), verder naar
elk der fig. 2, 3 en 4 twee stukken. Eerst wordt in het gedeelte van den bur-
nous fig. 1 de voorgeteekende schouderplooi genaaid, daarna maakt men langs
de dubbele lijn aldaar aangegeven, aan elke zijde eene insnijding voor den arm,
en boort deze split als ook den buitenrand van den burnous met een schuinen
reep taf 1½ d. br., waarop langs het midden grijs soutache wordt gelegd. In elk
der patten fig. 2, met hetzelfde boordsel en met kwasten voorzien, legt men
van boven aan de dwarszijde eene plooi door kruis op punt te hechten, en naait
ze dan zóó dat 1, 2 en 3 op dezelfde teekens van fig. 1 vallen, en langs de aldaar
voorgeteekende lijnen op den burnous. De bovenste dwarszijden van de patten
worden bedekt door de reepen of lussen fig. 3, die even als de eersten geboord,
aan beide einden met knoopen met taf overtrokken versierd, en volgens de over-
eenstemmende cijfers op de knippatronen, op den burnous worden genaaid. Aan het uitsnijdsel van den hals legt men door de beide kruisen op het punt te hech-
ten eene dubbele plooi en zet er dan den kraag, vooraf geboord, op, waarbij 6 en 7 van de bei-de gedeelten op elkaar moeten vallen. De inslagen van de naden worden aan den verkeerden
kant, met een schuin reepje dat men er tegen naait bedekt, aan de hoeken van voren aan den
kraag zet men haken en oogen. De écharpes moeten nu nog worden vervaardigd; voor die op
den linker schouder heeft men een reep stof 66 d. lang en van onderen 36 d. br., die naar bo-
ven tot op 19 d. toeloopt, noodig; voor de écharpe op den rechter schouder een reep even
breed en 91 d. lang. De beide lange zijden van elk der écharpes worden van den rand van onde-
ren af 20 d. hoog aan elkaar genaaid, en daarna behalve van boven aan de dwarszijde geboord
en aan den rand van onderen met kwasten voorzien. De écharpes worden van boven aan de dwarszijde, door er eenige plooien in te leggen, tot op 4 d. breedte gebracht, aan de langste
écharpe worden deze plooien ongeveer 48 d. lang, telkens met 8 d. tusschenruimte vastge-
naaid. Hierna hecht men elke écharpe op de schouderplooi, en bevestigt er dan de lus fig. 24, eerst geboord en met twee knoopen voorzien op, die op den rechter schouder wordt vastge-naaid, terwijl dezelfde lus, maar aan het eene einde met een knoopsgat voorzien, op den lin-
86 DE GRACIEUSE. [16 April 1866. 4e Jaargang.]
No. 38. Gedeelte van een schelle-
band. Kralenmozaïek en applica-
tion. Verkleind. Knippatr. van een
lambrequin: voorz. v. h. Supplem.
No. VII, Fig. 33―36.
No. 39. Medaillon. Applicationwerk voor den schelleband.
Bij af. No. 38.
No. 41. Vierkante knop voor den schelleband.
Bij afb. No. 38, Oorspr. grootte.
-
balein) ongeveer 16 d. lang, bevestigd, dat oorspronkelijke ½ d. in doorsnede
moet hebben, en eerst met dik wit katoen, daarna met eene rij aangeregen kris-
tallen kralen gelijkmatig omwoeld moet worden. Vervolgens vervaardigt men
den vierkanten knop, dat vooral zeer nauwkeurig moet geschieden. De grond-
vorm van elken knop wordt uit grof papierstramien samengesteld. Met den
kleinsten vierkanten knop, die het dwarsstokje afsluit, beginnende, knipt men
voor elk naar Fig. 35 een gedeelte van genoemd papier, doch langs de middellijn
aaneen, zoodat het ged. vier punten verkrijgt; dan maakt men langs de gestipte
loodrechte lijn op fig. 35, eene insnijding in het papier van de holte van elke
punt af, maar slechts tot op de helft van de dikte van het papier, zoodat de vier
naar boven spits toeloopende vakken gemakkelijk omgebogen kunnen worden,
maar toch aaneen blijven. Daarna naait men van binnen in het midden van de
grootste opening van Fig. 35, die aldaar door de beide binnenste gladde lijnen is
afgesloten, witte kralen van overeenkomende grootte op, sluit deze van ond. en
van boven door zwarte kralen af, zooals afb. No. 41 door een van de grootste knop-
pen voorstelt, en naait dan de beide rechte lange zijden aan elkander, dezen naad
insgelijks door eene lange kraal bedekkende. Nu wordt naar fig. 36 insgelijks een
ged. van papierstramien vervaardigd, en de gestipte lijn tot op de helft van de dikte doorgesne-
den, waarna men de vier zijstukken ombuigt en aan de onderste hoeken aan elkander hecht; op
de bovenste ruitvormige vlakte bevestigt men een knoop, waarvan men de grootte overeenkom-
stig de doorsnede van de vlakte neemt. De houten vorm hiervoor vereischt moet aan de eene zijde
plat, aan de andere zijde een weinig gewelfd, en in het midden van een gat voorzien wezen, en
rondom met roode florawol worden omwoeld; de gewelfde zijde van den knoop wordt met straal-
vormige rijen kristallen kralen versierd, van onderen met kralen van gelijk grootte afgesloten,
van boven gezamenlijk door eene groote zwarte kraal, die te gelijkertijd van boven het gat
van den knoop bedekt. Met den draad die van deze groote kraal uitgaat, wordt de genoemde knop,
aan het papieren gedeelte Fig. 36 bevestigd, en dit dan aan het vierkant Fig. 35, waarvan de
opening in de rondte recht is afgesneden, geschoven, na vooraf de zijstukk. Van het vierkant met
dikke doch vloeibare arabische gom bestreken te hebben. Dan bevestigt men aan een einde van het met kralen omwoelde houten stokje eene platten, houten knoop, in het midden doorboord,
1 d. in doorsnede, legt er een weinig watten omheen en schuift nu het stokje met dezen knoop
tot aan de kralen omwinding in de andere opening van het vierkant, waarna men de punten aan
No. 40. Medaillon. Applicationwerk voor den schelleband.
Bij af. No. 38.