voorstukken een reep taf heeft gezet, dan worden de verschillende gedeelten
volgens de gelijkluidende cijfers aan elkaar genaaid, waarbij de rug die aan
den schoot onder de zijpanden valt, aan den verkeerden kant er tegen wordt
gezoomd. De onderrand van den paletot en de split die tusschen het voorstuk
en het zijpand van 18 af open blijft, wordt smal gezoomd en aan den ver-
keerden kant met een schuinen reep taf, bovenop
met de drie rijen soutache en met franje voor-
zien. Hierna zet men den kraag, die alvo-
rens is gegarneerd, op den paletot, be-
dekt dezen naad met een schuin reepje
taf, en naait daarna de mouw vol-
gens de overeenstemmende cijfers
in het armsgat, de mouw moet
eerst van 25 tot 26 toe genaaid en met de gegarneerde revers worden
voorzien. Behalve de knoopen die er volgens de afb. op worden ge-
zet, voorziet men den paletot aan de voorste hoeken van het uitsnijd-sel van den hals met haken en
oogen.
Paletot “bourgeois”
voor meisjes van 10―12
jaar.
Afb. No. 29.
Aan dezen paletot komt het sierlijke garnituur bij-
zonder gunstig uit. Ons model, vervaardigd van licht lilasgrijs zomerflu-
weel, is met schuine ree-
pen 5 d. breed van nog lichtere taf in de rondte, op de mouwen en van vo-
ren, zóó dat er een vier-
kante insnijding door wordt nagebootst, gegar-
neerd. Langs de zijranden
van deze schuine reepen
loopt zwart zijden soutache, dat ook volgens de afb. op den paletot is gelegd.
Uit hetzelfde soutache zijn mede de rondloopende figuren gevormd, die elk
in het midden met een eikelgrelot van passementwerk voorzien, en op de
mouwen, aan de bovenste en onderste hoeken van de voorstukken en ook aan
beide zijden van de patten die over de zakjes vallen, voorkomen. Het garni-
tuur wordt met kleine gitten knoopjes voltooid. Het fatsoen van dezen pale-
tot komt overeen met dat onder afb. No. 27 en 28 gegeven.
Paletot met eene pelerine voor kinderen van 2―4 jaar.
Afb. No. 30 en 31. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. III, Fig. 11―18.
Een vierjarig knaapje heeft op dezen sierlijken paletot evenveel recht, als
zijn zusje dat een weinig jonger is. Het model van lichtgrijs zomerfluweel is
slechts met rijen stiksteken met grijze zijde en vlakke zwart gitten knoopen
versierd; het is echter buitengewoon ongemeen door de ronde pele-
rine, daarenboven nog met een klein kraagje in den vorm van eene patte
versierd. Bij het vervaardigen van dezen paletot, moet men naar elk der fig. 11, 12, 13, 14 en 16 twee gelijke gedeelten, naar fig. 15 voor
elke mouw twee stukken, naar elk der fig. 17 en 18 echter (de kraag en
de pelerine) een stuk aaneen knippen en daarbij aan al de stukken op een
tamelijk breeden inslag voor de naden rekenen. Nu maakt men in elk
voorstuk zooals wij dit hebben voorgeteekend, eene insnijding voor het
zakje, naait daarvoor tegen den bovenrand van de insnijding aan de binnenzijde een lap, van onderen afgerond van de noodige grootte, die
natuurlijk ook rondom den buitenrand op het voorstuk wordt vastge-
hecht, zet verder aan den ondersten afgeknipten rand van de insnij-ding de patte voor het zakje fig. 14, in de rondte tweemaal doorgestikt,
waarbij men deze eerst met kruis en punt op dezelfde teekens op het
voorstuk, en vervolgens nadat de revers langs de lijn voor de vouw is
omgeslagen, ook langs de rechte dwarszijden en door middel van den
voorgeteekenden knoop, van onderen in het midden vasthecht. Hierna
wordt aan elk voorstuk tegen den rand van voren een schuine reep der
stof ongeveer 3 d. breed, die aan de beide langs zijden met de bovenstof
wordt doorgestikt gezet, en ook met knoopen en knoopsgaten voorzien. Nu verbindt men den rug, de zijpanden en voorstukken volgens de
overeenstemmende cijfers met een stiknaad, waarbij het eene gedeelte ongeveer ½ d.
onder het andere moet ko-
men, zoodat de eene afge-knipte rand van het eene ge-deelte naar binnen ingeslagen
op de rechter zijde vóór de
uit drie aan elkaar verbonden reepen, welke even als die van den reeds alge-
meen bekenden bandeau grec op het kapsel liggen. Aan deze koorden waar-
van de einden met een opengewerkt metalen plaatje met grelots versierd, bij
elkaar worden gehouden, sluiten zich drie andere reepen of einden koord van
afnemende lengte aan en hangen even als een collier los om den hals (zie de
afb). De bestanddeelen voor zulk een bandeau kan
men geheel naar goedvinden kiezen: men
draagt vlechten van fijn gekleurd zijden
koord, kettingjes inzonderheid van
caontchoue, dat het git betoo-
verend fraai nabootst, verder snoe-
ren kralen of dik zijden of meta-
len koord. Uit dit laatste bestaat
ook de hierbovenvermelde ban-
deau, No. 23 geeft een gedeelte in natuurlijk grootte te zien.
Voor het vervaardigen der kra-
lenslingers zou de afb. No. 24 en de daarbij behoorende be-
schrijving op bladz. 86 tot leid-
draad kunnen dienen.
Paletot voor meisjes
van 6―8 jaar.
Afb. No. 25 en 26. Knippatr.,
voorz. v. h. Suppl. No. II,
Fig. 6―10.
Door het garnituur ―
hoe eenvoudig ook ―
krijgt dit model iets
bijzonder elegants en
sierlijks. Het eerste
bestaat uit een
schuinen reep van
de stof van den pa-
letot (ons model is
vervaardigd van
lichtgrijs zomer-
bukskin), deze
schuine reepen zijn
aan beide zijden smal geboord met taf van dezelfde kleur en langs het midden
met kleine geslepen gitten knoopen versierd. Met dit belegsel wordt van ach-teren op den paletot een schoot met punten uitgesneden, nagebootst. Om dit
model te vervaardigen, moet men behalve den kraag die naar fig. 9 aaneen
wordt geknipt, naar elk der fig. 6 to 8 twee gelijke stukken snijden, verder
naar fig. 10 voor elke mouw twee gedeelten, de onderste langs de afwijkende lijnen, waardoor zij den juisten vorm verkrijgt. Nu naait men in elk der
voorstukken de borstplooi, zet tegen den voorkant van de eerste een reep
taf ongeveer 4 d. breed en voorziet ze met de noodige knoopen en knoopsga-
ten. Als de gedeelten volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar zijn
verbonden, dan legt men er, zooals dit op de knippatronen is voorgeteekend,
het bovenvermelde garnituur op; de reep stof dien men er voor noodig heeft,
wordt hetzij naar denzelfden vorm geknipt, langs de lijnen op de knippatr.
voorgeteekend, ― (hier en daar hebben wij deze echter niet kunnen laten
doorloopen) ―, of men knipt ze schuin in eene rechte lijn, (in het laatste ge-
val worden de hoeken door plooitjes gevormd), boort ze aan beide zijden, en
naait ze eindelijk aan de eene lange, de bovenste zijde vast. Het spreekt van
zelf dat men in plaats van den reep stof ook iets anders, bijv. veterband,
taffen of fluweelen lint of iets dergelijks kan nemen. De kleine kraag krijgt
om den buitenrand mede een reep garnituur, en wordt dan volgende de over-
eenstemmende cijfers aan den paletot gezet, de inslag van den naad met
een smal reepje taf bedekt. Vervolgens boort men den paletot in de
rondte met een smal reepje taf, even als den reep garnituur; verder den
onderrand van de mouw, die eerst volgens de overeenstemmende cijfers
aan elkaar gezet en met garnituur is voorzien, waarna de mouw zóó dat
19 op 19 van het voorstuk valt, in het armsgat wordt genaaid.
Paletot “bourbon” voor meisjes van 13―15 jaar.
Afb. No. 27 en 28. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. IX,
Fig. 42―48.
Zoowel aan de stof als aan het garnituur van ons model komt de ver-eeniging van zwart met wit, heden ten dage zoozeer door de mode be-
gunstigd voor. Verder is het zeer ongemeene garneersel op
de afb. duidelijk zichtbaar. Wij merken slechts aan dat aan ons model de kraag, de re-
vers op de mouwen, en de pat-
ten van de zakjes uit zwarte taf bestaan, en van de drie
84 DE GRACIEUSE. [16 April 1866. 4e Jaargang.]
No. 23. Koord van gouddraad.
Bij afb. No. 22. Oorspr. grootte.
No. 16. Fanchonhoed van wit en bruin gevlochten stroo.
No. 21. Blouse “à biais.”
Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. V, Fig. 24―29.
No. 20. Blouse “à carrés.”
No. 22. Coiffure pompjane.
No. 24. Koord van kralen mozaïek.
Bij afb. No. 22 en 37. Oorspr. grootte.
No. 19. Hoed (empire calotte) van witte tulle en groene taf.
No. 17. Wit krippen fanchon hoed.
No. 18. Hoed (empire calotte) van witte tulle en
ponceau taf.
rijen soutache die rondom den buitenrand van den paletot loopen de middel-
ste wit, elk der beide buitenste zwart, verder in den rand de rij slingers met
zwart, de rij bogen met wit soutache uitgevoerd, en de wit en zwarte zijden franje 2 d. breed is. De knoopen zijn van wit gegraveerd metaal en elk met een kring afzonderlijk opgenaaide kralen omgeven. Uitgenomen den kraag
naar fig. 46 aaneen geknipt, snijdt men naar elk der knippatronen twee ge-
lijke gedeelten, en wel zooals wij hierboven aanmerkten, de fig. 45, 46 en
48 van eene dubbele laag zwarte taf. Vervolgens naait men tegen de insnij-
ding, in de voorstukken langs de lijn aldaar voorgeteekend, een zakje van zwarte taf van de noodige grootte en zet er langs de gepunte lijn van 21 tot
22 den revers voor het zakje op. Als men daarna tegen den voorkant van de