Afb. No. 18. Vorm empire calotte. De bodem van den hoed bestaat uit witte tulle,
geborduurd met fijne ponceau chenille; pas, strikbanden en bavolet van ponceau taf.
Boven den bavolet een veder ponceau en wit, eene roose binnen in den hoed.
Afb. No. 19. Fatsoen als het vorige. Bodem van witte tulle met kleine vliegen met
goudbruine zijde er op geborduurd. Pas, bavolet en strikbanden van groene taf.
Van achteren in het midden van den bavolet eenige laag afhangende grassprieten,
waarop zich een kapel wiegt.
Blouse à carrés.
Afbeelding No. 20.
Voor het garnituur van deze batisten blouse is guipure entre-deux en soort-
gelijke kant 1½ d. breed gebruikt.
De eerste is op de voorstukken,
die met plooien 1½ d. breed zijn voor-
zien, met rijen punten gelegd en wel
aan beide zijden van den zoom aan den
voorkant, die door guipure wordt af-
gesloten. Onder het entre-deux
wordt de stof weggeknipt. De batisten
kraag is in de rondte met een entre-deux versierd, waar zich aan den
buitenkant een smalle zoom met een guipure kant aansluit.
De manchette op dezelfde wijze gegarneerd, is wijd genoeg
om er met gemakt de hang doorheen te kunnen steken, en
aan eene nauwe elleboogsmouw gezet. Het fatsoen van
deze blouse is hetzelfde als dat van de blouse “à biais.”
Blouse à biais.
Afb. No. 21. Knippatr., voorz. v. h. Supplem.
No. V, Fig. 24―29.
In deze blouse van fijn nansoek zijn doorgaande plooien ¾ d. breed gelegd; het garnituur
aan beide zijden van den linnen zoom aan den voorkant, bestaat uit breed guipure en-
tre-deux, aan de eene zijde met een guipure kantje afgesloten, afgewisseld met
reepen fijn linnen in eene dubbele laag. De kraag en de manchette zijn hiermede in
overeenstemming gegarneerd. Bij het vervaardigen van de blouse legt men voor
den rug en voor de zijstukken, in een lap van de noodige grootte, plooien in
de lengte, knipt den naar fig. 25 den rug in het midden langs de dunne
lijn aaneen, naar fig. 24 de beide voorstukken, waarbij men echter
niet op de voorgeteekende lijnen voor het opleggen van het garni-
tuur behoeft te letten. Het laatste wordt voor elk voorstuk afzon-
derlijk vervaardigd, zooals dit op het knippatroon en op de af-
beelding is aangegeven. De reep garnituur voor het rechter
voorstuk, dat over het andere heenslaat, wordt aan den
voorkant van den zoom gezet en met knoopsgaten, het
linker daarentegen met de noodige knoopen voorzien.
De fig. 24 en 25 worden van 44 tot 45 en van 46
tot 47 aan elkaar genaaid. Men rimpelt den on-
derrand van de blouse tot op de noodige wijd-
te in, en zet haar dan tusschen een boord
van dubbele stof 4 d. breed. Men knipt
den kraag naar fig. 27 aaneen, uit
guipure entre-deux, linnen en
een linnen zoom die er afzonder-
lijk aan wordt gezet, waarbij
men in den laatsten om den
vorm van den kraag te
verkrijgen, in elken
hoek een plooi legt. Als
men om den buitenrand
van den zoom een guipure
kant heeft genaaid, dan zet
men den kraag aan een boordje
naar fig. 26 uit dubbele stof en in
het midden aaneen geknipt, en met
een knoop en knoopsgat voorzien, en
hiermede volgens de overeenstemmende
cijfers aan het uitsnijdsel van den hals van de
blouse. Elke mouw wordt naar fig. 28 langs het
midden aaneengesneden, van 50 tot 51 en van 53
tot 54 toegenaaid en de split gezoomd. Daarna zet
men den onderrand die eerst is ingerimpeld, volgens
de overeenstemmende cijfers aan de manchette, die naar
fig. 29 geknipt, met knoopen en knoopslussen voorzien
wordt, waarna men om den buitenrand en ook aan den dwars-
kant die bovenop ligt, eene kant zet.
Coiffure pompejane. Afbeelding No. 22―24.
Ook deze zeer ongemeene bandeau is aan de antieken ontleend. De ban-
deau pompejane, ook
Bénoiton genaamd,
bestaat vooreerst
Gehaakte kant. Afbeelding No. 9.
Deze sierlijke kant bestaat uit 3 toeren, waarvoor de vereischte lengte wordt opge-
zet. ― 1ste toer. * 1 v. st. (vaste steek), 5 kett. (kettingsteken), waarmede men 2 ste-
ken van het opzetsel overslaat. Van * af herhalen. ― 2de toer. * 1 groot stokje (met
tweemaal omslaan) in den middelsten van de eerste 5 kett. van den vorigen toer.
Voor de tweede maal doorhalen van het groote stokje haakt men nog 1 gewoon st.
in denzelfden kett., haalt dit st. met den volgenden op de naald zijnden steek te za-
men en werkt dan ook het gr. st. af, 2 kett. Van * af herhalen. ― 3de toer. In elken
steek van den vorigen toer 1 v. st., tusschen elke 2 v. st., 5 kett., die een klein
oogje vormen.
Gehaakte kant.
Afb. No. 10.
Men begint deze kant met de onderste
rij puntjes, die men op de volgende wijze
uitvoert: 1ste toer. * 6 kett., de laatste hiervan overslaande; in de vijf overige:
1 v. st., 1 h. st., 2 st., 1 dubb. st. Van *
af herhalen, totdat de rij puntjes de ge-
noegzame lengte voor de kant verkregen
heeft. ― 2de toer. Teruggaande langs de
rechter zijde van de rij puntjes: in elke insnijding van de punt
1 h. v. st., gedurig 7 kett. er tusschen. ― 3de toer. 1 h. v. st.
in den eersten kett.boog van den vorigen toer, * 7 kett., 1 h.
v. st. in den volgenden boog, 1 blaadje (dat is: 4 kett.,
waarvan men de twee laatste, dus den vierden en derden
steek, overslaat en in den volgenden tweeden 1 st.
haakt; dit st. werkt men evenwel niet geheel af,
maar houdt eene lus daarvan als tweede lus op de
naald, haakt 1 st. in den eersten van de 4
kett., eer men deze echter met de volgende lus te zamen haakt, werkt men nog 1 kett. en
voltooit dan het blaadje met tweemaal doorhalen, telkens 2 lussen te zamen hakende),
nog 1 blaadje, 1 h. v. st. in den volgenden boog van den vorigen toer, 7 kett., 1 h. v.
st. in den volgenden boog. Van * af herhalen. ― 4de toer. 1 h. v. st. in den eersten
h. v. st. van den vorigen toer, 7 kett., 1 h. v. st. in den eersten boog van den vo-
rigen toer, * 8 kett., op de 4 laatste hiervan haakt men 1 blaadje, 1 h. v. st.
tusschen de 2 blaadjes van den vorigen toer, nog 1 blaadje, 4 kett., 1 h. v.
st. in den volgenden boog van den vorigen toer, 7 kett., 1 h. v. st. in den
volgenden boog. Van * af herhalen. ― 5de toer. Gedurig afwisselend:
1 h. v. st., 7 kett., de h. v. st. volgens de duidelijke aanwijzing van
de afbeelding verdeeld. ― 6de toer. In elken boog van den vori-
gen toer 1 h. v. st., gedurig met 5 kett. er tusschen.
Gehaakte antimacasser.
Afbeelding No. 11―15.
Daar wij in dit nummer reeds zoo veel hebben
opgenomen, zijn wij genoodzaakt, de beschrij-
ving van dit kleed heden achterwege te laten.
Wij zullen het dus aan het hoofd van het
volgende nummer geven.
Zomerhoeden.
Afbeelding No. 16―19.
Wij hebben deze hoeden
voornamelijk om de lie-
ve garneersels laten
uitteekenen; de be-
kende fatsoenen fan-
chon en empire val-
len altijd nog het meest in
den smaak, en verschillen
slechts in grootte. Zoo bestaat
bijv. de vorm fanchon dikwijls al-
leen uit een pas 5―6 d. breed, de
vorm empire eveneens en met eenige flu-
weelen of linten lussen die den bodem ver-
vangen; de grootte door de gravuren aange-
duid wordt het meest genomen.
Afb. No. 16. Fanchonhoed van wit en bruin
gevlochten stroo met een boordsel en een bavolet van
lichtbruine taf, de laatste is geplooid, er loopt eene
zwarte kant en eene rij kralen omheen, verder is de hoed
met cameën en bronzen kettingjes versierd. Een soortgelijk
intérieur. Bruin en wit gestreepte taffen strikbanden.
Afb. No. 17. Wit krippen fanchonhoed met guirlanden van
licht roze klokken versierd; aan de eene zijde een veelkleurig vogel-
tje, met uitgespreide vleugels. De pas, de bavolet en de strikbanden
zijn van roze taf, de eerste
is in het midden fijn ge-
plooid.
[16 April 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 83
De beschrijving der afbeeldingen No. 11―15 zullen wij uit plaatsgebrek in de volgende aflevering geven.
No. 12 en 13.
Rozetten voor den gehaakten antimacasser.
Bij afb. No.11. Oorspr. grootte.
No. 11. Gehaakte anti-
macasser. Verkleind.
No. 15. Gedeelte van den rand voor den ge-
haakten antimacasser. Bij afb. No. 11.
Oorspronkelijke grootte.
No. 14. Rozet voor den gehaakten antimacasser.
Bij afb. No. 11. Oorspr. grootte.
No. 9. Gehaakte kant.
No. 10. Gehaakte kant.
Afb. No. 12.
Afb. No. 13.