De Gracieuse 16 April 1865 | Page 3

[16 April 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 75

stiknaad aan elkaar vast zet. Al de buitenranden van den paletot worden nu geboord, en met

uitzondering van het uitsnijdsel van den hals ook doorgestikt. Het omhoogstaande kraagje

moet men naar Fig. 42 zoo wel uit de bovenstof als uit voering aaneen knippen, de dunne

lijn geeft het midden aan, daarna wordt het geboord, bovenop nog eens doorgestikt en

vervolgens met punt en ster op de zelfde teekens van de voorstukken en den rug op den paletot

gezet. Voor elke mouw worden naar Fig. 43 twee stukken geknipt waarbij men op de

afwijkende lijnen voor het uitsnijden van het onderste gedeelte van de mouw moet letten

waarna de twee gedeelten aaneen worden genaaid van G tot H en van J tot K. zij wordt nu

van onderen geboord, en dan ster op ster en punt op punt de pattes er opgezet, welke men

eerst naar Fig. 44 uit de stof geknipt en daarna geboord heeft. in het onderste gedeelten van

de mouw worden van boven aan den rand twee plooijen gelegd, door de twee kruisen op het

daartusschen inliggende punt te hechten, waarna de mouw met M op M van het voorstuk

in het armsgat wordt gezet. Nu moeten wij nog de beschrijving van het garnituur geven.

Voor elk der pattes aan de voorzijde waarvan het aanzetten en de breedte aan de bovenzijde

als ook de rigting door twee gelijkloopende lijnen op Fig. 40 is aangeduid, heeft men een reep

der stof 52 d. lang noodig, die naar onderen tot eene breedte van 8 d. toeneemt en daar

in drie uitgesneden punten even als de pattes op de mouw, eindigt. Nadat men de pattes

rondom geboord en doorgestikt en naar aanwijzing van Afb. 12 met grelots en knoopen ver-

sierd heeft, naait men ze op de voorstukken tot aan de insnijding van de punten vast.

De geplooide draperie welke het aanzetten van de pattes bedekt en over de schouders

heen wordt gelegd bestaat uit 2 reepen stof elk 80 d. lang, die tot op het geplooide ge-

deelte elk 8 d. breed zijn, maar verder als loshangende écharpes tot op eene breedte van

11 d. uitloopen. Zij worden van onderen even als de écharpes aan de voorzijde elk in drie

punten uitgesneden en met grelots versierd. Nadat het belegsel in de rondte is geboord en

doorgestikt, legt men in elk der einden die voor de draperie bestemd zijn twee plooijen en

vormt die zoodanig tot 4 d. breede reepen dat het boordsel slechts naar de zijde van den schou-

der zigtbaar blijft, waarna het garnituur volgens de op Fig. 40 en 41 voorgeteekende gladde

lijn op den paletot wordt gelegd. Op het midden van den rug waar de lijnen tot elkaar toeloo-

pen komen de geplooide reepen kruiselings over elkaar heen en wroden door een lus van de

stof vervaardigd, 9 d. lang en 6 d. breed, vastgehouden. Om aan de voorkanten van de voor-

stukken meer stevigheid te geven kan men er een uitgepunten reep der stof 6 d. breed te-

genzetten. Ten einden den paletot te kunnen sluiten wordt hij van boven aan den hals

met haken en oogen voorzien.

Paletot voor meisjes van 2—4 jaar.

Afb. No. 13. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. X. Fig. 45—51.

Voor het vervaardigen van dezen kleinen, sierlijken paletot leveren dunne zomer-

stoffen zooals batist de laine, flannel, dames laken enz. de meest doelmatige be-

standdeelen op. Het model dat de Afb. te zien geeft is genomen uit de eerstgenoemde

stof in eene geelachtig bruine kleur (écru); het garnituur uit een taffen boordseltje

en uit hooge met zijde van dezelfde kleur als de stof oversponnen knoo-

pen. Datgene wat echter aan dezen paletot iets zeer eigenaardigs en

oorspronkelijks verleent, bestaat in de boogsgewijze versiering langs de naden

en ook in het fatsoen van het kraagje dat eveneens met diepe schelpen is

uitgesneden. Door twee lussen, met knoopen ver-

sierd, wordt de paletot aan de voorzijde gesloten. Om dit

model te vervaardigen heeft

men 67 d. stof 130 d. breed, noodig waaruit men eerst den rug

naar Fig. 47 aaneenknippen en daarbij de dunne lijn die het mid-

den aangeeft op de dubbel toegevouwen stof moet leggen. Naar de

overige knippatronen moet men elk twee gelijke deelen snijden.

Nu worden de verschillende stukken volgens overeenstemmende

letters op de knippatronen met elkaar verbonden; de met schelpen

uitgesneden zijkanten van de rug en voorstukken worden geboord

en de zijstukken welke er tot op de gladde lijnen op Fig. 45 en 47 overheen moeten komen langs deze lijnen vastgestikt. Van ster

tot aan het dubbele punt blijft de naad tusschen het voorstuk en het zijpand open als split voor het naar binnen hangende zakje,

dit laatste wordt even als al zulke soort van zakjes aan de eene

zijde van boven rond ge-knipt en is aan ons model 10 d. diep en 5 d. breed. Als men de twee halve ge-deelten van den kraag van achteren in het midden

aan elkaar heeft gezet en met een zijden voering voorzien, moet men

hem boren, er langs de lijn op Fig. 48 een stiknaad langs leggen en dan met R en S op dezelfde letters aan het uitsnijdsel van den hals

op den paletot zetten. Voor de mouw wordt eerst het bovenste ge-

deelte aan het tusschenstuk, dat naar Fig. 50 wordt geknipt,

gezet, eerst moet men den geschulpten omtrek boren en dan

op het tusschenstuk waar het overheen moet komen langs de gladde lijn op Fig. 49 stikken. Nadat het aldus zamengestelde bovenste gedeelte van de mouw vol-gens de gelijkluidende letters met het onderste gedeelte is verbonden, en nadat zij van onderen aan den rand geboord en aan de binnenzijde met een taffen belegsel 3 d. breed is voorzien, zet men haar in het armsgat. Eerst moet men echter van boven aan den rand van het onder-ste gedeelte zoo als wij dit op het knippatroon aangeven, de beide kruisen op het daartusschen liggende punt hech-ten, waardoor eene dubbele plooi ontstaat. De mouw

moet met Y op Y in het zijpand sluiten.

In de rondte langs de buitenranden wordt de pa-

letot insgelijks geboord en met een stiknaad versierd. Nu zet men op

het regter voorstuk volgens aanwij-zing van het knippatroon en van de afbeelding de lussen die met zijde gevoerd, geboord, met een rij stik-steken en met knoopen zijn versierd, terwijl eindelijk op elke punt van de schelpen op de naden aan der hierbo-ven opgegeven knoopen wordt gezet.

Paletot voor knaapjes van

3-5 jaar.

Afb. No. 14. Knippatr.

voorz. v. h. Suppl.

No. II. Fig. 6-9.

Het model van dezen

kleinen paletot is ver-

vaardigd uit zeer dun

fluweel van eene licht-

grijze kleur. Hij is ver-

sierd met ronde stalen

knoopen, waarmede de

paletot van voren geslo-

ten wordt en op de mou-

wen schijnbaar de lus-

sen worden vastgehou-

den. Voor het ver-

vaardigen van den pa-

letot heeft men 67 d.

stof 130 d. breed noo-

dig. Eerst moet men

naar de knippatronen

van den hals loopt een belegsel zonder franje. De rok die los blijft,

en aan een boord wordt gezet, is slechts van boven aan den naad van

achteren schuin toegeknipt, terwijl overigens al de andere naden regt zijn gesneden. De rok heeft van voren en van achteren eene plooi 17 d. breed en

aan de zijden eenvoudige twee aan twee op elkaar liggende plooijen.

Mantel voor meisjes van 7—9 jaar.

Afbeelding No. 9 en 10. Knippatroon, keerz. v. h. Supplem.

No. VIII, Fig. 38 en 39.

Het garnituur van dezen mantel bestaat, zoo als men op de afbeeldin-gen zien kan, uit schuine reepen dier er aan de voorzijde in den vorm van

pattes zijn opgelegd en van achteren twee loshangende écharpes te zien ge-

ven. De reepen worden van de stof van den mantel genomen, met gaas ge-

voerd, en met een smal reepje taf geboord. Van onderen aan de schuin bijgeknipte

einden, zijn zij met wollen balletjes van dezelfde kleur als het boordsel gegarneerd, hoewel men heirvoor ook passementwerk of kralen grelots nemen kan. Voor het

vervaardigen van dezen mantel, — ons model is van licht bruin fluweel, met bruin

taf geboord — heeft men 120 d. stof 130 d. breed noodig. Fig. 38 geeft het voorstuk;

in het patroon hebben wij weder een omslag moeten leggen; dit moet eerst afzon-derlijk overgenomen, en daarna aan het patroon vastgehecht worden; naar Fig. 39

wordt de rug aaneen geknipt, waarbij men de dunne lijn, langs de dubbel toegevou-wen stof legt. Nu moet men eerst in beide zijden van den rug 3 plooijen leggen,

door telkens de met dezelfde cijfers aangeduide kruisen van de gepunte lijnen, op

de met dezelfde cijfers geteekende punten van de gladde lijnen te leggen en de

plooijen langs die lijnen vast te naaijen. Daarna wordt de schouderplooi naar aan-wijzing op Fig. 38 van ster aan ster tot het dubbele punt vastgenaaid en de rug met

de voorstukken volgens de overeenstemmende letters verbonden, waarbij men tus-

schen elken naad een in een reepje taf ingeregen koordje voegt. De buitenrand van den mantel wordt met een smal reepje taf geboord, aan de voorzijde zet men er

eenige haken en oogen aan. nu moeten de reepen van het garnituur nog op den mantel wor-

den gelegd, hiervoor is op Fig. 38 de plaats door twee gelijkloopende gladde lijnen aange-

duid, het moet op den rug over de plooijen heen in dezelfde rigting en tot aan den naad in

het midden van den rug doorloopen. Rondom het uitsnijdsel van den hals bootst het garni-tuur een klein kraagje na, loopt vervolgens in de aangewezen rigting voort en wordt van

boven gelijktijdig met het uitsnijdsel van den hals geboord. Van achteren wordten in het mid-

den van het garnituur, zoo als men dit op de afbeelding ziet voorgesteld twee écharpes elk

34 d. lang, die los neerhangen vastgehecht; van boven zijn zij 5 d. breed, en loopen naar

onderen tot eene breedte van 10 duim

toer, de einden worden puntig bijgeknipt, waarna men de écharpes met een smal reepje taf boort. Van boven wordt het aan-zetten met een grooten knoop met een lapje van de stof overtrokken, waaromheen een geplooid en met taf geboord strookje loopt, bedekt; de écharpes en ook de reepen van het garnituur aan de voorzijde van den mantel zijn aan de einden met wollen balletjes versierd. Deze worden er met een dun koordje, zoodat zij vrij neerhangen,

aan vastgehecht. Voor elk balletje heeft men twee rondjes carton noodig; die aan

ons model 2 d. in doorsnede hebben. van de vlakke ronding wordt van binnen zoo veel weg gesneden dat er nog een rand ongeveer ½ d. breed overblijft. Nu worden de twee reepen carton die vlak op elkaar liggen met wol omwoeld, altijd in de rondte even als toeren boven elkaar tot zoo lang dat de geheele opening gevuld is. Daarna knipt men de wol aan

den buitenkant tot op den laatsten draad door, steekt door de gevulde opening een dun zijden koordje van dezelfde kleur als de wol ongeveer 3 d. lang; haalt de reepen carton een weinig uit elkaar legt er een dikken draad garen tusschen

en knoopt dien nadat men hem 2—3 maal stijf om de wol tusschen de reepen carton heeft gewonden, toe. Daarna worden de reepen

doorgeknipt zoodat men ze er uit kan trekken, men knipt de draad-jes wol die een weinig mogten uit-steken gelijk af en hecht het bal-letje met de twee einden van het koordje dat er door heen is gesto-

ken aan het garnituur vast.

Paletot voor meisjes

van 5-7 jaar.

Afb. No. 11 en 12. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. IX.

Fig. 40—44.

Voor dezen eenvoudigen paletot die een zeer bevalligen vorm heft moet men van de een of andere woollen stof 138 d. breed,

133 d. lengte hebben. Om ons model, uit parelgrijs flanel vervaar-

digd, loopt voor het garnituur zoowel langs al de buitenranden

als om de pattes en de écharpes waarmede de paletot versierd is,

een smal wit taffen boordseltje. De inslag van dit boordsel wordt

er op de bovenzijde van den paletot nogmaals met 1 d. tusschen-ruimte met een stik- of kettingsteeknaad met koordzijde van

dezelfde kleur als de stof, op vastgehecht. Maar

hoe lief een wit boordseltje ook staan moge, zoo zou het bij veelvuldig gebruik van den paletot verstandig zijn om in plaats van zulk een teêre

kleur eene andere afstekende, echter altijd in har-monie met het geheel te kiezen. De afbeeldingen

geven verder de schikking van het garnituur aan de voor- en achterzijde te zien. het bestaat aan

de voorzijde zoo als de Afb. No. 11 dit voorstelt uit pattes die er opgezet, en met kogelvormige knoopen van de kleur van den paletot en met grelots zijn versierd. Aan het uitsnijdsel van den hals begint eene smalle draperie

welke over de schouders heen op den rug in twee over elkaar gekruiste

écharpes eindigen.

Bij het knippen van de voorstukken naar Fig. 40 moet men eerst den om-slag die zich op het patroon bevindt, afzonderlijk over-nemen en daarna aan het geheel vast-hechten, de rug wordt aaneen ge-knipt, en het pa-troon met de dunne lijn op de dubbel toegevouwen stof gelegd, waarna men de verschillende ge-deelten, volgens de overeenstemmende letters op de knip-patronen met een

No. 5. Slopkous “Zouave” voor kinderen van 5—7 jaar.

Verkleind. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VII, Fig. 36 en 37.

No. 8. Kleedje “Kassandra.” Voor- en achterzijde. Knippatr. vooz. v. h. Suppl. No. V. Fig. 18—25.

No. 6. Bal necessaire. Oorspr. grootte.

No. 7. Vorm van een nieuwerwetschen hoed.

Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XI. Fig. 52.