De Gracieuse 16 April 1865 | Page 2

Het bovenste gedeelte van ons model bestaat uit rood, het onderste uit zwart

laken, dit laatste is boven op den voet met een reep leder met vetergaten, waar-

door een rood koord met roode kwasten is gestoken, versierd, zoodat zij, ook in den vorm, vele van een toegeregen laars heeft. Voor deze slopkous, welke op

zijde met ronde stalen knoopen wordt digt gemaakt zijn bukskin of laken de doelmatigste stoffen. Op Fig. 36 vindt men het knippatroon zoowel voor het roode als voor het zwarte gedeelte. De slopkous moet, voor de binnen-zijde naar de omtrekken van Fig. 36 die den geheelen vorm geven, worden geknipt; voor de

buitenzijde slechts tot aan de dunne gladde lijn, waar langs de rij knoopen is

voorgeteekend. Het overslag dat hier bij behoort, wordt nu naar Fig. 37 mede

uit roode en zwarte stof geknipt, met perkaal van dezelfde kleur als de bovenstof

gevoerd en met knoopsgaten met roode en zwarte zijde gewerkt, voorzien. Hierna

zet men volgens de overeenstemmende letters eerst de deelen van dezelfde kleur

aan elkaar, waarbij men de stukken langs den naad over elkaar heen legt, en ze

dan aan de bovenzijde op elkander vaststikt. Daarna stikt men het onderste zwarte gedeelte op het bovenste roode langs de voorgeteekende lijnen en voorziet volgens

de aanwijzing op de knippatronen het eene gedeelte van de slopkous dat voor de

stevigheid met een reep voering van dezelfde kleur als de bovenstof wordt voor-

zien, met knoopen. Van onderen aan den rand wordt eveneens tot aan het over-

slag een reep voering gezet, en er aan de bovenzijde op vast gestikt. Men moet

de beide zijkanten die open blijven — het bovenste gedeelte met rood, het on-

derste met zwart zijden lint 1 d. breed — boren. Volgens de Afb. en naar Fig. 36 en 37 loopen

langs den naad aan de bovenzijde van den voet van het onderste zwarte gedeelte, reepen gelakt leder, hierin worden eerst koperen gaatjes of oogjes geslagen, vervolgens worden zij met dikke roode zijde langs de op de knippatronen voorgeteekende lijnen op de slopkous gestikt en met rood soutache aan elkaar geregen. Dit garnituur wordt met twee kleine roode zijden kwasten voltooid, die van voren onder aan de punt van het gestikte randje zijn vastgemaakt. Aan den bovenkant van de slopkous is buitenop een smal rood zijden elastiek bandje genaaid, waardoor zij rekbaar blijft, van onderen wordt er naar aanwijzing van Fig. 36 en 37 de souspied aangezet, die uit een riem van zwart gelakt le-

der 3 d. breed, bestaat.

Bal-necessaire.

Afb. No. 6. 15 d. gekleurd taffen lint, 5½ d. breed; gekleurde koordzijde, een stukje carton.

“Nu nog eene balnecessaire?” zullen verscheidene van onze lezeressen vragen, “het saizoen voor de

wintervermakelijkheden is immers verstreken, in het voorjaar worden er geen bals meer gegeven; voor

dezen winter is het dus te laat.” Maar loopt men dan ook in Mei of Junij geen gevaar om een win-

kelhaak in het barège kleedje te krijgen, steekt er niet soms hier of daar een venijnige spijker uit

het een of ander voorwerp, wordt er ook dan niet bij wijlen de poot van een stoel op uw’ japon gezet. En zou het niet goed zijn als de dames bij deze “kleine verdrietelijkheden

in het menschelijke leven,” steeds met zulk eene soort van necessaire gewapend waren?

Wil men deze necessaire vervaardigen dan moet men eerst naar de Afb. in oorspr.

grootte, van groene of van eene andere kleur van taf of wel uit een lapje taffen

lint als het de vereischte breedte heeft, twee gedeelten in den vorm van een hart

knippen, de buitenranden met koordzijde van dezelfde kleur als het taf festonneeren, en er aan elke zijde de aderen met steelsteken op uitvoeren. Nu worden twee stukken van dezelfde grootte uit carton of dik papier geknipt, en de twee ge-

deelten taf er met kleine steekjes omheen genaaid waarbij men slechts in de buitenste lus van den festonneersteek steekt, tot aan de twee

spelden die, zoo als men dit op de Afb. zien kan er van boven

aan de ronding van den rand een weinig uit steken. Binnen in

steekt men aan elken kant eene naainaald, met een ingestoken en

omheen gewonden draad, terwijl de buitenzijde van de necessaire met spelden wordt gegarneerd, die zich met de punten tusschen de twee stukken carton, tot berging van eene schaar, de grootte naar evenredigheid van de

necessaire bestemd, bevinden moeten.

Vorm van een nieuwerwetschen

hoed.

Afb. No. 7. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.

No. XI. Fig. 52 en 53.

Voor de kleine bibi-hoeden niet grooter dan de gewone mutsjes,

welke in tegenstelling van de voor-malige hemelhooge hoeden, in dit

saizoen op den voor-grond treden, heft men behalve de tulle en de kanten, behalve

bloemen, ve-deren, insec-ten, vogels en

— lucht,

waarmede zij

zijn opgemaakt,

ook een eigendom-

melijken vorm noodig,

waarvan wij onzen abonnées

het knippatroon en de Afb. aan-

bieden, dat aan vele dames welke

gaarne zelven haren hoed willen vervaar-

digen, zeker zeer aangenaam zal zijn. wil

men naar het model dat wij hiernevens ge-

ven een stroohoed maken, dan zou een hoed van het

vorige saizoen, ligt met behulp van het knippatroon te

veranderen zijn. Voor het vervaardigen van een hoed uit

de een of andere stof knipt men naar Fig. 52 en 53 welke de helft

van het fatsoen geven uit zwarte en witte tulle de pas en den bol elk afzon-derlijk aaneen, waarbij men de dunne lijn van het knippatroon langs de

74 DE GRACIEUSE. [16 April 1865. 3e Jaargang.]

No. 4. Gedeelte van een gehaakten antimacassar.

No. 3. Gedeekte v. h. garnituur voor de cache-

miren blouse. Oorspr. grootte.

dubbel toegevouwen stof legt; daarna worden deze stukken a aan a en b aan b

aan elkaar gezet, en de buitenranden met een eind dun ijzerdraad voorzien, ver-

der moet men, hoewel wij veronderstellen dat dit vrij algemeen bekend zal zijn,

in de pas en in den bol zoowel in de lengte als in de breedte voor de stevigheid

nog verschillende einden ijzerdraad aanbrengen. Aan beide zijden van de pas,

wordt op de plaats met punt aangeduid nog een eind ijzerdraad vastgemaakt,

waarvan de lengte van den omvang van den chignon of van het kapsel afhangt.

In het eerstvolgende nummer zullen wij verschillende garnituren voor dit model,

en ook enige interieurs geven, heden willen wij nog slechts aanmerken dat men

onder de punt aan de achterzijde van den vorm een tullen bodem aanbrengt, of

haar met eene franje van vederen, een diadeem van bloemen met afhangende

grassprietjes, met stroo en kralen grelots, of iets dergelijks garneert.

Kleedje “Kassandra.”

Afb. No. 8. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. V. Fig. 18—25.

Wij willen het gracieuse garneersel van dezen japon volstrekt niet als bijzaak

beschouwen, maar toch dadelijk doen opmerken dat het geheel onafhankelijk van den vorm van het kleedje is, en naar verkiezing veel eenvoudiger of zelfs geheel

anders kan worden gekozen. Ons model is genomen van wit alpaka. Het beleg-

sel uit schuine reepen van zwarte taf bestaande, bootst op den rok een tuniek

na, die met een hoekige punt schuin weg is gesneden en waarvan de rand van onderen met een vo-

lant van de stof van het kleedje 5 d. breed is afgesloten. De reepen taf op den rok zijn daargaande

6 d. breed en van boven aan den rand met een smal randje stroo bezet, langs de schuin afgeknipte zijden van de tuniek bevindt zich ook nog onder de taffen reep eene zijden franje 4½ d. breed met

grelots van kralen en stroo versierd. De ruimte tusschen de twee belegsels die naar de taille oploo-

pen, bedraagt van onderen aan den rand van den rok 138 d. aan de bovenste der dwarsloopende

reepen 48, van boven aan het lijf 2 d. Op den schoot van de taille vindt men den vorm en de

schikking van het garneersel van den rok terug, uitgenomen de dwarsloopende reepen. Van voren op de taille bootst het belegsel eene vierkante pelerine na en loopt van achteren om het armsgat heen.

Het garneersel op de mouw in den vorm van een revers wordt evenzoo door het belegsel weergege-

ven, waarvan de taffen reepen op de taille, de mouwen en den schoot rijkelijk 3 d. breed zijn. Van

voren wordt het lijf met zwarte kogelvormige knoopen gesloten. De ceintuur en ook de rozet die van boven het aaneensluiten bedekt bestaat uit zwarte taf, in het midden van de rozet is een vierkanten

knoop van stroo aangebragt.

Van elk der knippatronen, Fig. 18—25 moet men 2 stukken knippen, behalve van den rug Fig.

21, die men in het midden aaneen snijdt, bij de voorstukken rekent men aan de voorkanten op een

omslag 3 d. breed. Voor de voering kan men hetzij geheel en al taf, of wel voor het

lijf shirting, voor de gedeelten van den schoot geglansd cassa nemen waarop men van

binnen aan den buitenrand echter nog een reep taf zet. Bij het aaneenvoegen van het

lijf, moet men eerst in Fig. 18 de borstplooijen van punt tot ster naaijen en daarna

Fig. 18 en 19 van J tot K; Fig. 20 en 21 van L tot M; Fig. 19 en 20

van N tot O; Fig. 22 en 23 van P tot Q; Fig. 21 en 23 van M tot R; Fig.

18 en 22 van punt tot kruis aaneen zetten. Bij alle naden moeten de drie ge-

deelten van de stof op elkaar genaaid en met het vierde (de voering) de naad worden overgenaaid, zoodat de inslagen bedekt zijn. Hierna zet men den schoot

van M tot punt aan het lijf en den rug en de voorstukken op

den schouder van S tot T aan elkaar. In den breeden zoom van het regter voorstuk maakt men naar aanwijzing op Fig. 18 knoopsgaten en zet op het linker gedeelte knoopen. De schoot wordt aan den buitenrand op de voering vastgenaaid, daarna zet

men er langs den rand van onderen tot aan den hoek op Fig. 22 den volant op, die eerst met gaas gevoerd

3½ d. breed en met kleine plooitjes voorzien is. Het aanzetsel van den volant wordt bedekt met een taffen reep, die er van onderen los op ligt en er van boven

langs en met het randje stroo op wordt

vastgenaaid. Aan de schuin toegeknipte zij-

den van voren aan den schoot, wordt de

franje eveneens onder den taffen reep aange-zet. Nadat men de twee gedeelten van de

mouw Fig. 24 en 25 van U tot

V, en van X tot W aan elkaar

heeft genaaid, legt men er naar aanwijzing van het knippatr. het

garneersel in den vorm van een revers op, dat zich onder het belegsel aan den rand van onde-ren verliest en vandaar

tot van ach-teren aan den

hoek eene

franje 1½ d.

breed krijgt.

Bij het inzetten

van de mouw in het

armsgat, moet men in

het onderste gedeelte van

de eerste volgens aanwijzing

op het knippatr. Fig. 25 twee

plooijen leggen door de voorgeteeken-

de kruisen op het punt vast te hechten.

De naad X moet op den naad J van vo-

ren in het lijf sluiten. Nadat de mouwen er zijn

ingenaaid, legt men het garnituur op de taille zoo

als dit op Fig. 18 en 21 is voorgeteekend. Zoo ver het

belegsel op de mouw komt, wordt het er ook van onderen op

vastgenaaid. De franje reikt slechts tot den naad van achteren in de mouw, en bootst op deze wijze eene epaulet na. Rondom het uitsnijdsel