van het door-
loopende patroon
vindt men op de
Fig. 26 en 27 van het
Supplem. bij dit nummer
eene teekening, terwijl de
Afb. No. 32 (helft van het
ronde gedeelte van den zak ge-
heel uitgeslagen) de schikking van
het borduurwerk te zien geeft. Heeft
men dit voltooid dan naait men de boven-
stof en de voering van de buitenranden te-
gen elkaar en boort deze met een groen taffen
lintje 1 d. breed. Verder worden er in de rondte
ongeveer 1 d. van den buitenrand van den zaf af en
elk met 1½ d. tusschentuimte vetergaten ingemaakt
en door deze twee groen taffen linten gestoken om den
zak te kunnen toehalen. Eindelijk is de zak aan twee kanten
met kleine pattes ongeveer 3 d. lang en 1½ d. breed van groene
taf voorzien (zie Afb. No. 32), waarvan de bovenste laag der
stof met een kruisnaad of met den vischgraatsteek van bruine zijde
wordt versierd.
Gehaakte doek.
Afb. No. 33 en 34. 2½ lood roode, 2½ lood grijs perlé, ½ lood witte,
¾ lood zwarte zephirwol.
Deze doek reikt met zijne punten tot aan de taille; de fond is van roode wol met
den gewonen tunischen haaksteek gewerkt, de breede rand die den geheelen fond om-
geeft daarentegen van grijze perlé, zwarte en witte wol, gedeeltelijk met den gewonen
tunischen, gedeeltelijk met den golfsteek gewerkt. Afb. No. 33 stelt het geheele, hoogst smaakvolle model voor, terwijl afb. No. 34 een gedeelte van den rand, de helft van de oorspronkelijke grootte te zien geeft. De bewerking van den golfsteek beschrijven wij heden bij het “kinderlaarsje” volgens afb. No. 42 voorgesteld, en herinneren slechts hierbij, dat de bij den golfsteek voorkomende patroontoer in den gewonen tu-
nischen steek gewerkt wordt, en dat eerstgenoemde zich eerst door het opnemen van
de steken van den eersten toer van den daaropvolgenden patroontoer vormt. Men begint
de vervaardiging van den doek van onderen aan den rand, echter boven de beide zwarte
stokjestoeren; zet met de zwarte wol 251 steken op, en haakt daarop den eersten pa-troontoer met dezelfde wol in den gewonen tunischen steek; bij den tweeden patroon-
moeite van het haken te besparen een lapje gele taf namen. Eer men echter het
overtrek op den cartonnen reep vasthecht, moet men er aan beide zijden in de
breedte eene kleine ronde opening inmaken. Daarna naait men het overtrek met
dichte steken, overal even ver van den buitenrand af, op den cartonnen
reep en overspant dezen (men vergelijke de afbeelding) met zilveren veter-
band dat met de spits van elke punt op het carton wordt bevestigd. Hierop
neemt men een eind ijzerdraad ongeveer 10 d. lang, omwoelt het dicht
met gele zijde, vormt van het eene eind een handvatsel, zooals men
dit op de afb. ziet voorgesteld en steekt dan het andere eind lood-
recht door de twee openingen van den cartonnen reep die zich vlak
over elkaar bevinden; deze gaten moeten er ook in het overtrek
met een priem ingeboord of als het gehaakt is door eenige steken
op die plaats over te slaan, gevormd worden. De punten van dit
eind ijzerdraad dat dient om het ellemaatje op te winden, voorziet
men van een klein knopje van zwart zegellak, en maakt aan het
ijzerdraad dat zich binnen in de trommel bevindt het zwart zijden
lint waarop de maat van de el is afgedeeld vast. Men kan de lijnen en
cijfers òf zeer fijn borduren òf er die met roode of witte kleurstof
op afteekenen. Verder wordt over de beide open zijden van den cartonnen
reep een cirkelronde
lap van zeer dun wit
leder 6 d. in door-
snede gespannen; in
een dezer gedeelten
maakt men van te voren eene insnij-ding zoo breed als het ling voor het
ellemaatje dat er door heen gestoken
wordt, die even als een knoopsgat wordt
gefestonneerd. Aan het eind van het lint
dat er buiten blijft naait of plakt men een
eindje ijzerdraad 4 d. lang; men omwoelt
dit met gele zijde en voorziet het aan elke punt met een knop van zwart zegellak. Eindelijk maakt men nog twee ringen
van reepen carton elk 17 d. lang en ¾ d.
breed, legt er een gepunt randje met
vaste steken van witte en roode
zijde gehaakte zoo als de af-
beelding dit aantoont
omheen, plakt er aan
de binnenzijde wit
geglansd papier te-
gen aan en schuift eindelijk deze ringen op de trommel, dat de rand van onde-
ren en van boven er mede versierd is.
Tabakszak.
Afb. No. 31 en 32. Patroon, keerz. v. h. Suppl. No. VIII, Fig. 26 en 27. Blauw-
groene taf, fijn wit leder, licht bruin wollenreps, bruin zijden veterband
½ d. breed, bruine en bruin gevlamde koordzijde, groen taffen lint 1 d. br.
Uit de even sierlijke als oorspronkelijke wijze waarop deze tasch is
opgemaakt kan men al dadelijk hare bestemming afleiden. De zak
bestaat uit een cirkelronden lap van blauwgroene taf, onge-
veer 40 d. in doorsnede. Dit taffen gedeelte is met wit leder
gevoerd, en met een borduurwerk in application van licht
bruin reps versierd, waarmede zes groote tabaksbladeren
die in de rondte zijn geschikt, worden nagebootst.
Rondom de bladeren loopt een smal zijden veter-
bandje van eene eenigszins lichtere kleur, terwijl
de aderen met kettingsteken van bruine vlos-
zijde zijn weergegeven; doch de steel wordt
weder door het zijden veterband ge-
vormd. Tusschen de bladeren in, geeft
de groene fond een vak met kleine
bloemen en blaadjes te zien die
er met bruine zijde met den
platten steek op zijn ge-
werkt. Voor den vorm
van het groote blad
met de aderen en
de bloempjes
stof, zooals katoen, een zoogenaamd stofje (half katoen en half wol of zijde) enz. kan worden nagemaakt. Eerst knipt men naar het knippatr. Fig. 1, den romp
aaneen, waarbij men door de richting van de pijlen te volgen zoo lang voortgaat
totdat men de vereischte lengte heeft. Naar elk der Figuren 2, 4, en 5 knipt
men een gedeelte aaneen, Fig. 2 en 5 echter zoowel uit bovenstof als uit voe-
ring, Fig. 4 de stof dubbel genomen, waarvoor men die langs den egkant
toevouwt. De mouw die naar Fig. 3 aaneen wordt geknipt moet voor het
onderste gedeelte langs de lijn die wij daarvoor op het knippatr. aan-
geven worden uitgesneden. Aan den rand van onderen aan den romp
moet men een zoom 3 d. breed, in die van voren echter een smal
zoompje leggen. Hierop wordt de romp 1 d. breed van den bo-
venrand af van A tot B en van C tot D ingerimpeld en dan vol-
gens de overeenstemmende letters van Fig. 1 en 2 met een in-
geregen koordje tusschen de dubbele stof van het stuk genaaid,
dat aan den rand van boven met eenige haken en zijden lussen
om het te kunnen sluiten voorzien wordt. Nadat vervolgens de
mouw van E tot F toegenaaid en de split die van F af open blijf ge-
zoomd is, rimpelt men den rand van onderen aan de mouw in, en zet
er het boordje van de mouw Fig. 4 op waarbij G en H van de beide gedeel-
ten op elkaar moeten
sluiten. Het boordje van
de mouw wordt zoo als wij dit hebben voorgeteekend met twee knoopsgaten en twee knoopen voorzien. Nu wordt de aldus voltooide mouw met den naad E op E van het armsgat, erin gezet.
Als men de bovenstof en de voering van de pelerine
op elkaar heeft geregen en er de schouderplooi van kruis aan kruis tot punt in heeft genaaid, dan legt
men om den buitenrand van de pelerine eene ruche
van wollen band met plooitjes 2 d. breed voorzien
en hecht de eerste, zoo dat J en K op dezelfde let-ters van het uitsnijdsel van den hals vallen op het
kleedje. Deze twee gedeelten worden dan met een
ingeregen koordje geboord en zoo aan elkaar
verbonden. Voor de ceintuur neemt men een
reep 6 d. breed, en van de vereischt wor-
dende lengte zoowel van bovenstof als
van voering, knipt een der dwarskan-
ten puntig bij, verbindt beide ge-
deelten aan den buitenrand met
een ingeregen koordje, en
voorziet de einden van de
ceintuur met eenige ha-
ken en lussen. Om de sierlijkheid te verhoogen kan men daar waar zij wordt dicht
gemaakt er nog een rozet van geplooid wollen band opzetten.
Jockey-pet als pennewisscher.
Afb. No. 29. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 23 en 24.
Eenige lapjes rood en zwart fluweel, kleine kristallen en krijtwitte
kralen, dun ijzerdraad, zwart laken.
Dit dames handwerkje wordt niet vervaardigd om bij wed-
rennen en harddraverijen gebruikt te worden, maar wel
om als een nuttig en sierlijk voorwerp een plaatsje op
onze schrijftafel te beslaan. De kleine pet met een
ronde klep voorzien, bestaat uit zes puntig toeloo-
pende lapjes fluweel in twee verschillende kleu-
ren, aan ons model zwart en rood, die elk met
een ster bij afwisseling van kristallen en
krijtwitte kralen zijn versierd. om den
buitenrand van de pet loopen nage-
bootste omwonden lussen die door
schuinliggende steken met de
hierboven genoemde kralen
gevormd worden. Van bo-
ven in het midden wordt
de plaats waar de ver-
schillende gedeelten
zich vereenigen
met een plat-
186 DE GRACIEUSE. [15 October 1865. 3e Jaargang.]
No. 33. Gehaakte fichu.
No. 34. Gedeelte van den rand voor de gehaakte fichu.
Helft van de oorspronkelijke grootte.
No. 36. Borduurwerk in application voor een
kleedje over een werktafeltje.
Gedeelte in oorspronkelijke grootte.
ten fluweelen
knoop bedekt.
Fig. 23 geeft den
vorm van een der pun-
tig toegeknipte gedeelten
Fig. 24 het kleine scherm.
Naar het eerste knippatroon
snijdt men 3 gedeelten uit rood,
3 uit zwart, naar het laatste nog
een gedeelte uit rood fluweel. Daarna
werkt men op elk gedeelte zooals wij dit
hebben voorgeteekend de ster, op het roode
met kristallen- op het zwarte met krijtwitte
kralen met lange steken die van het midden af
straalvormig uitloopen, en waarvoor men natuur-
lijk eerst het noodige aantal kralen aanrijgt. Nu wor-
den de verschillende gedeelten aan elkaar en dan aan
het scherm gezet, dat natuurlijk aan een zwart gedeelte
moet sluiten, men zoomt den buitenrand van de pet smal naar
binnen om, waarbij men er een dun ijzerdraad tusschen voegt en
legt dan op den zoom de schuinliggende steken met kralen, waar-
voor men nu eens kristallen en dan weder krijtwitte kralen neemt. Om
den verbindingsnaad van de muts met de klep te bedekken, legt men er
een snoer van dezelfde kralen op. Eindelijk hecht men er boven in het mid-
den den platten fluweelen knoop ongeveer 1 d. in doorsnede op en binnen in 4
lapjes zwart laken om de pen aan af te vegen; deze worden cirkelrond 6 d. in
doorsnede geknipt, in de rondte fijn uitgetand, en in vieren toegevouwen, waarna
men ze met de punt op de daartoe bepaalde plaats vasthecht.
Etui voor een ellemaatje.
Afb. No. 30. Een stukje carton en fijn wit leder, gele, roode en witte koordzijde, zilve-
ren veterband, dun ijzerdraad, ongeveer 102 d. zwart taffen lint 2 d. breed.
Wij stellen onze abonnées zeer dikwijls in de gelegenheid om gebruik te maken van een
elle- of duimmaatje en daarom geven wij haar dan ook hiernevens het model van een
sierlijk etui in den vorm van een kleine trommel, hoewel geen tamboer hoe volleerd ook
in zijn vak, er immer een roffel op zal kunnen slaan. De grondvorm van de trommel be-
staat uit een reep carton, rijkelijk 17 d. lang en 3½ d. breed die met arabische gom tot
eene ronding verbonden, en met een overtrek 2½ d. breed van goudgele zijde met vaste
steken gehaakt, versierd wordt. Voor dit overtrek kan men evenwel ook, om zich de
No. 35. Aren-haaksteek. Bij Afb. No. 41