De Gracieuse 15 October 1865 | Page 6

van het door-

loopende patroon

vindt men op de

Fig. 26 en 27 van het

Supplem. bij dit nummer

eene teekening, terwijl de

Afb. No. 32 (helft van het

ronde gedeelte van den zak ge-

heel uitgeslagen) de schikking van

het borduurwerk te zien geeft. Heeft

men dit voltooid dan naait men de boven-

stof en de voering van de buitenranden te-

gen elkaar en boort deze met een groen taffen

lintje 1 d. breed. Verder worden er in de rondte

ongeveer 1 d. van den buitenrand van den zaf af en

elk met 1½ d. tusschentuimte vetergaten ingemaakt

en door deze twee groen taffen linten gestoken om den

zak te kunnen toehalen. Eindelijk is de zak aan twee kanten

met kleine pattes ongeveer 3 d. lang en 1½ d. breed van groene

taf voorzien (zie Afb. No. 32), waarvan de bovenste laag der

stof met een kruisnaad of met den vischgraatsteek van bruine zijde

wordt versierd.

Gehaakte doek.

Afb. No. 33 en 34. 2½ lood roode, 2½ lood grijs perlé, ½ lood witte,

¾ lood zwarte zephirwol.

Deze doek reikt met zijne punten tot aan de taille; de fond is van roode wol met

den gewonen tunischen haaksteek gewerkt, de breede rand die den geheelen fond om-

geeft daarentegen van grijze perlé, zwarte en witte wol, gedeeltelijk met den gewonen

tunischen, gedeeltelijk met den golfsteek gewerkt. Afb. No. 33 stelt het geheele, hoogst smaakvolle model voor, terwijl afb. No. 34 een gedeelte van den rand, de helft van de oorspronkelijke grootte te zien geeft. De bewerking van den golfsteek beschrijven wij heden bij het “kinderlaarsje” volgens afb. No. 42 voorgesteld, en herinneren slechts hierbij, dat de bij den golfsteek voorkomende patroontoer in den gewonen tu-

nischen steek gewerkt wordt, en dat eerstgenoemde zich eerst door het opnemen van

de steken van den eersten toer van den daaropvolgenden patroontoer vormt. Men begint

de vervaardiging van den doek van onderen aan den rand, echter boven de beide zwarte

stokjestoeren; zet met de zwarte wol 251 steken op, en haakt daarop den eersten pa-troontoer met dezelfde wol in den gewonen tunischen steek; bij den tweeden patroon-

moeite van het haken te besparen een lapje gele taf namen. Eer men echter het

overtrek op den cartonnen reep vasthecht, moet men er aan beide zijden in de

breedte eene kleine ronde opening inmaken. Daarna naait men het overtrek met

dichte steken, overal even ver van den buitenrand af, op den cartonnen

reep en overspant dezen (men vergelijke de afbeelding) met zilveren veter-

band dat met de spits van elke punt op het carton wordt bevestigd. Hierop

neemt men een eind ijzerdraad ongeveer 10 d. lang, omwoelt het dicht

met gele zijde, vormt van het eene eind een handvatsel, zooals men

dit op de afb. ziet voorgesteld en steekt dan het andere eind lood-

recht door de twee openingen van den cartonnen reep die zich vlak

over elkaar bevinden; deze gaten moeten er ook in het overtrek

met een priem ingeboord of als het gehaakt is door eenige steken

op die plaats over te slaan, gevormd worden. De punten van dit

eind ijzerdraad dat dient om het ellemaatje op te winden, voorziet

men van een klein knopje van zwart zegellak, en maakt aan het

ijzerdraad dat zich binnen in de trommel bevindt het zwart zijden

lint waarop de maat van de el is afgedeeld vast. Men kan de lijnen en

cijfers òf zeer fijn borduren òf er die met roode of witte kleurstof

op afteekenen. Verder wordt over de beide open zijden van den cartonnen

reep een cirkelronde

lap van zeer dun wit

leder 6 d. in door-

snede gespannen; in

een dezer gedeelten

maakt men van te voren eene insnij-ding zoo breed als het ling voor het

ellemaatje dat er door heen gestoken

wordt, die even als een knoopsgat wordt

gefestonneerd. Aan het eind van het lint

dat er buiten blijft naait of plakt men een

eindje ijzerdraad 4 d. lang; men omwoelt

dit met gele zijde en voorziet het aan elke punt met een knop van zwart zegellak. Eindelijk maakt men nog twee ringen

van reepen carton elk 17 d. lang en ¾ d.

breed, legt er een gepunt randje met

vaste steken van witte en roode

zijde gehaakte zoo als de af-

beelding dit aantoont

omheen, plakt er aan

de binnenzijde wit

geglansd papier te-

gen aan en schuift eindelijk deze ringen op de trommel, dat de rand van onde-

ren en van boven er mede versierd is.

Tabakszak.

Afb. No. 31 en 32. Patroon, keerz. v. h. Suppl. No. VIII, Fig. 26 en 27. Blauw-

groene taf, fijn wit leder, licht bruin wollenreps, bruin zijden veterband

½ d. breed, bruine en bruin gevlamde koordzijde, groen taffen lint 1 d. br.

Uit de even sierlijke als oorspronkelijke wijze waarop deze tasch is

opgemaakt kan men al dadelijk hare bestemming afleiden. De zak

bestaat uit een cirkelronden lap van blauwgroene taf, onge-

veer 40 d. in doorsnede. Dit taffen gedeelte is met wit leder

gevoerd, en met een borduurwerk in application van licht

bruin reps versierd, waarmede zes groote tabaksbladeren

die in de rondte zijn geschikt, worden nagebootst.

Rondom de bladeren loopt een smal zijden veter-

bandje van eene eenigszins lichtere kleur, terwijl

de aderen met kettingsteken van bruine vlos-

zijde zijn weergegeven; doch de steel wordt

weder door het zijden veterband ge-

vormd. Tusschen de bladeren in, geeft

de groene fond een vak met kleine

bloemen en blaadjes te zien die

er met bruine zijde met den

platten steek op zijn ge-

werkt. Voor den vorm

van het groote blad

met de aderen en

de bloempjes

stof, zooals katoen, een zoogenaamd stofje (half katoen en half wol of zijde) enz. kan worden nagemaakt. Eerst knipt men naar het knippatr. Fig. 1, den romp

aaneen, waarbij men door de richting van de pijlen te volgen zoo lang voortgaat

totdat men de vereischte lengte heeft. Naar elk der Figuren 2, 4, en 5 knipt

men een gedeelte aaneen, Fig. 2 en 5 echter zoowel uit bovenstof als uit voe-

ring, Fig. 4 de stof dubbel genomen, waarvoor men die langs den egkant

toevouwt. De mouw die naar Fig. 3 aaneen wordt geknipt moet voor het

onderste gedeelte langs de lijn die wij daarvoor op het knippatr. aan-

geven worden uitgesneden. Aan den rand van onderen aan den romp

moet men een zoom 3 d. breed, in die van voren echter een smal

zoompje leggen. Hierop wordt de romp 1 d. breed van den bo-

venrand af van A tot B en van C tot D ingerimpeld en dan vol-

gens de overeenstemmende letters van Fig. 1 en 2 met een in-

geregen koordje tusschen de dubbele stof van het stuk genaaid,

dat aan den rand van boven met eenige haken en zijden lussen

om het te kunnen sluiten voorzien wordt. Nadat vervolgens de

mouw van E tot F toegenaaid en de split die van F af open blijf ge-

zoomd is, rimpelt men den rand van onderen aan de mouw in, en zet

er het boordje van de mouw Fig. 4 op waarbij G en H van de beide gedeel-

ten op elkaar moeten

sluiten. Het boordje van

de mouw wordt zoo als wij dit hebben voorgeteekend met twee knoopsgaten en twee knoopen voorzien. Nu wordt de aldus voltooide mouw met den naad E op E van het armsgat, erin gezet.

Als men de bovenstof en de voering van de pelerine

op elkaar heeft geregen en er de schouderplooi van kruis aan kruis tot punt in heeft genaaid, dan legt

men om den buitenrand van de pelerine eene ruche

van wollen band met plooitjes 2 d. breed voorzien

en hecht de eerste, zoo dat J en K op dezelfde let-ters van het uitsnijdsel van den hals vallen op het

kleedje. Deze twee gedeelten worden dan met een

ingeregen koordje geboord en zoo aan elkaar

verbonden. Voor de ceintuur neemt men een

reep 6 d. breed, en van de vereischt wor-

dende lengte zoowel van bovenstof als

van voering, knipt een der dwarskan-

ten puntig bij, verbindt beide ge-

deelten aan den buitenrand met

een ingeregen koordje, en

voorziet de einden van de

ceintuur met eenige ha-

ken en lussen. Om de sierlijkheid te verhoogen kan men daar waar zij wordt dicht

gemaakt er nog een rozet van geplooid wollen band opzetten.

Jockey-pet als pennewisscher.

Afb. No. 29. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 23 en 24.

Eenige lapjes rood en zwart fluweel, kleine kristallen en krijtwitte

kralen, dun ijzerdraad, zwart laken.

Dit dames handwerkje wordt niet vervaardigd om bij wed-

rennen en harddraverijen gebruikt te worden, maar wel

om als een nuttig en sierlijk voorwerp een plaatsje op

onze schrijftafel te beslaan. De kleine pet met een

ronde klep voorzien, bestaat uit zes puntig toeloo-

pende lapjes fluweel in twee verschillende kleu-

ren, aan ons model zwart en rood, die elk met

een ster bij afwisseling van kristallen en

krijtwitte kralen zijn versierd. om den

buitenrand van de pet loopen nage-

bootste omwonden lussen die door

schuinliggende steken met de

hierboven genoemde kralen

gevormd worden. Van bo-

ven in het midden wordt

de plaats waar de ver-

schillende gedeelten

zich vereenigen

met een plat-

186 DE GRACIEUSE. [15 October 1865. 3e Jaargang.]

No. 33. Gehaakte fichu.

No. 34. Gedeelte van den rand voor de gehaakte fichu.

Helft van de oorspronkelijke grootte.

No. 36. Borduurwerk in application voor een

kleedje over een werktafeltje.

Gedeelte in oorspronkelijke grootte.

ten fluweelen

knoop bedekt.

Fig. 23 geeft den

vorm van een der pun-

tig toegeknipte gedeelten

Fig. 24 het kleine scherm.

Naar het eerste knippatroon

snijdt men 3 gedeelten uit rood,

3 uit zwart, naar het laatste nog

een gedeelte uit rood fluweel. Daarna

werkt men op elk gedeelte zooals wij dit

hebben voorgeteekend de ster, op het roode

met kristallen- op het zwarte met krijtwitte

kralen met lange steken die van het midden af

straalvormig uitloopen, en waarvoor men natuur-

lijk eerst het noodige aantal kralen aanrijgt. Nu wor-

den de verschillende gedeelten aan elkaar en dan aan

het scherm gezet, dat natuurlijk aan een zwart gedeelte

moet sluiten, men zoomt den buitenrand van de pet smal naar

binnen om, waarbij men er een dun ijzerdraad tusschen voegt en

legt dan op den zoom de schuinliggende steken met kralen, waar-

voor men nu eens kristallen en dan weder krijtwitte kralen neemt. Om

den verbindingsnaad van de muts met de klep te bedekken, legt men er

een snoer van dezelfde kralen op. Eindelijk hecht men er boven in het mid-

den den platten fluweelen knoop ongeveer 1 d. in doorsnede op en binnen in 4

lapjes zwart laken om de pen aan af te vegen; deze worden cirkelrond 6 d. in

doorsnede geknipt, in de rondte fijn uitgetand, en in vieren toegevouwen, waarna

men ze met de punt op de daartoe bepaalde plaats vasthecht.

Etui voor een ellemaatje.

Afb. No. 30. Een stukje carton en fijn wit leder, gele, roode en witte koordzijde, zilve-

ren veterband, dun ijzerdraad, ongeveer 102 d. zwart taffen lint 2 d. breed.

Wij stellen onze abonnées zeer dikwijls in de gelegenheid om gebruik te maken van een

elle- of duimmaatje en daarom geven wij haar dan ook hiernevens het model van een

sierlijk etui in den vorm van een kleine trommel, hoewel geen tamboer hoe volleerd ook

in zijn vak, er immer een roffel op zal kunnen slaan. De grondvorm van de trommel be-

staat uit een reep carton, rijkelijk 17 d. lang en 3½ d. breed die met arabische gom tot

eene ronding verbonden, en met een overtrek 2½ d. breed van goudgele zijde met vaste

steken gehaakt, versierd wordt. Voor dit overtrek kan men evenwel ook, om zich de

No. 35. Aren-haaksteek. Bij Afb. No. 41