tijd den
jockey die
vooraf met gaas gevoerd en met kralen galon
gegarneerd moet zijn; kruis en Z moeten op dezelfde tee-
kens van de onder mouw sluiten. Als men het uitsnijdsel van de taille met het bovengenoemde kanten garnituur heeft voorzien, dan zet men er weder naar de gelijklui-
dende letters de berthe op, nadat deze zoo als van zelf spreekt eerst van W tot X aan elkaar
is genaaid en even als de afb. dit aantoont met het kralen garnituur en met gazen voering is voorzien. Verder wordt het gedeelte van den schoot in de rondte behalve van boven aan de
dwarszijde smal gezoomd en met garnituur versierd, in
den rand van boven legt men er eene breede plooi in door
elk kruis op het punt te hechten, waarna
men hem volgens de overeenstemmende
letters aan den rug zet. Vooraf moet
men echter boven op den schoot
volgens de afb. drie échar-
pes aanbrengen, die naar
verkiezing wat langer of korter en in eene hiermede overeenkomende breedte
geknipt, met voering en garnituur voorzien en van boven om de breedte wat
in te korten, een weinig worden toegevouwen. Eindelijk vervaardigd men de
ceintuur, door deze met voering, van voren en van achteren in het midden
met dunne balein en op de eerstgenoemde plaats met haken en oogen om
haar te kunnen dicht maken te voorzien; zij wordt met kralen gegarneerd
en dan volgens de overeenstemmende letters en teeken op de taille
vastgehecht.
Twee randen in point russe.
Afb. No. 26 en 27.
Aangaande de bewerking van dezen steek waarmede men zulk fraaie
garnituren kan teweegbrengen, hebben wij in het vorige nummer
van de Gracieuse, toen wij daarvoor eenige patronen gaven, een
woordje in het midden gebracht. Bij de hiernevensgaande model-
len voegen wij nog de opmerking, dat zij ter versiering van ver-
schillende kleedingstukken, namelijk voor de kindergarderobe, met gekleurde zijde of wit katoen of rood garen uitgevoerd, bij-
zonder geschikt zijn.
Négligé kleedje voor meisjes van 9-11 jaar.
Afb. No. 28. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. I, Fig. 1―5.
Bij al de verschillende kleedingstukken die wij telkens geven,
denken wij ook steeds aan onze jeugdige vriendinnen; deze vinden
ook nu een zeer lief en praktisch négligé kleedje van lichtblauw
met een klein wit patr. gedrukt flanel, eene stof die aangenaam en
warm in het gebruik is en zich sierlijk en bevallig om de gestalte
plooit. Het model onder afb. No. 28 voorgesteld bestaat uit een
geplooiden romp 60 d. lang die van boven aan den rand aan een
puntig geknipt stuk is gezet en om de taille door een ceintuur
bij elkaar wordt gehouden. Zonde de pelerine die bij dit och-
tendcostuum behoort, in de rondte met eene ruche van licht-
blauw wollen band is versierd en aan den voorkant gesloten
wordt, kan men dit négligé kleedje ook als een eenvoudig japonnetje in huis dra-
gen. In dit geval zou men den ondersten rand van het stuk met eene ruche, met een
belegsel van soutache, met vischgraatsteken in sterk afstekende kleuren of iets der-
gelijks kunnen garneeren. Het spreekt van zelf dat ons model uit de een of andere
Chignonnet met grelots en waspaarlen.
Afbeelding No. 20.
De haarnetjes, door de verandering van den chignon minder groot en
van een anderen vorm, hebben toch nog dat kleurrijke en schitterende
behouden waardoor zij zich zoo zeer de gunst van de dames hebben
waardig gemaakt. Ook de grillige mode is zeer met dit versiersel ingeno-
men, want zij tooit de netjes op met grelots van was- en schuimpaarlen,
bronzen kogeltjes in zilverdraad gevat, nagebootst koraal, dauwdroppen van
kristal in alle denkbare figuren, zelfs kleine muntstukjes en hiëroglyphen, voor
welker echtheid wij niet kunnen instaan, en dit alles wordt op de à l’empire
of met krullen gekapte hoofden ten toon gesteld. Afb. No. 20 geeft zulk een net
op het hoofd geschikt, te zien, en in vereeniging met de reeds vroeger op bladz. 140 van de Gracieuse voorgestelde coiffure à la grecque. Het netje is van fijne
zwarte naaizijde gewerkt, de drie rijen grootere en kleinere waspaarlen die het
schild van een kam moeten nabootsen zijn mede ingeknoopt, de grelots zijn er
echter afzonderlijk aangezet. Voor het vervaardigen van het netje zet men op een
pennetje 1 d. breed 24 mazen op en knoop op de gewone wijze 16 toeren, waarbij men aan het eind van elken
toer 1 maas meerdert, zoodat de 16de toer 40 mazen telt. Dan volgen er 12 toeren zonder minderen of meer-
deren; na dezen knoopt men 12 toeren waarbij men aan het eind van elken toer mindert, dat wil zeggen
twee mazen in eene maas knoopt. Er blijven dan
nog slechts 28 mazen over. Nu neemt
men een pennetjes 1¾ duim breed en
knoopt daarover 6 toeren; maar begint
nu bij den eersten dezer toeren en wel
na de zesde maas de kleine waspaarlen
mede in te knoopen. Men sla hiervoor
bladz. 69 en 119 van de Gracieuse van
dezen jaargang op, waar men de beschrijving hieraangaande kan lezen; wij willen alleen nog
maar aanmerken dat elke kralentoer 16 kralen telt en er bij elke maas een kraal wordt aange-
regen. De kralen van den derden toer, (de tweede rij kralen) zijn bijna eens zoo groot als die
van den vorigen. Daardoor bevinden zij zich zeer dicht naar elkaar en komen als verzet
liggende voor. In dezen en in den volgenden toer moet men nog eenmaal minderen.
De 5de toer, de 3de kralenrij telt weder 16 kleine kralen. Het netje eindigt met 2
toeren, die over het smalle pennetje geknoopt worden. De kralenrijen vormen
den bovenkant van het netje. Bij de derde rij beginnen de grelots, die uit
vijf waspaarlen van verschillende grootte aan een zijden draad geregen be-
staan, en in vier rijen waarbij men telkens 2, 3, 4 en 3 grelots neemt die met
eene evenredige tusschenruimte worden bevestigd. De twee grelots van de 1ste
rij moeten tusschen de 5de en 6de en tusschen de 11de en 12de kraal van de 3de
rij kralen worden vastgemaakt. De overige zal men gemakkelijk volgens de af-
beelding en verzet liggende, kunnen schikken.
Twee hoeken voor zakdoeken, fransch
borduurwerk.
Afbeelding No. 21 en 22.
Hoewel wij de patronen voor deze twee namen geven, om te vol-
doen aan den wensch van twee onzer abonnées, die er bepaald om ge-
vraagd hebben, zoo zullen vele andere dames zeker ook met ge-
noegen ontvangen. De teekening is wel eenvoudig, maar niettemin
moet het werk zeer netjes en gelijk geborduurd en de omtrekken
nauwkeurig gevolgd worden. Bij No. 21 kunnen de kleine rondjes
òf dik geborduurd òf als vetergaatjes fijn gecordonneerd worden;
de grootere bladeren even als de bloempjes en bladeren van afb. No.
22 moeten gedeeltelijk dik geborduurd en de partijen met kleine
puntjes geteekend, op de beide hoeken met kleine stiksteekjes worden
ingevuld.
Toilet-doosje.
Afb. No. 23. Patroon keerz. v. h. Supplem. No. VII, Fig. 25. Een
ronde cartonnen doos 17 d. in doorsnede en 4½ d. hoog, wit moiré
papier, rood en groen cachemir, wit reps, kleine en groote
waspaarlen, ge-
kleurde vederen, lapjes laken in
wit, rood, blauw,
paars en groen; koordzijde in zwart en verschillende le-
vendige kleuren.
De phantasie is onuitputtelijk; het werk dat wij
heden met de afb. No. 23 geven, in zijne soort
gewis eenig, is hiervoor een vernieuwd bewijs.
Het is een doos of bewaarplaats voor de dui-
zenderlei toiletbehoeften van eene dame
welke met den modernen tijd meê gaat,
waarvan de vorm deels aan het hoofddek-sel van den droomerigen zoon van den
Islam, gedeeltelijk aan dat van het opper-
hoofd van een stam wilde Indianen herin-
nert. Het binnenste ge-
deelte en ook de grond-
vorm van de toiletdoos
bestaat uit eene
ronde carton-
nen doos zoo
groots als wij hierboven hebben opgegeven met een deksel dat er vlak op ligt,
en er niet overheen komt. De doos is even als het deksel dat er met een dubbel
scharnier van wit taffen lint aan is verbonden, met wit moiré beplakt, de
rand die een tulband nabootst met watten opgevuld en met schijnbaar om
elkaar gewonden reepen rood en groen cachemir bedekt, waarom heen
een snoer waspaarlen is geslingerd. Het deksel is eveneens met een kussentje
van watten voorzien en heeft eene bekleeding van wit wollenreps met
een borduursel in application, met turksch garen versierd. Rondom
den buitenrand van het deksel is een krans van hoogopstaande ge-
kleurde vederen met eene touffe en een snoer van groote waspaarlen
aangebracht. Voor de bekleeding van den rand van de doos 4½ duim
hoog, maakt men eerst van een lap linnen of witte voering een soort
van rol of wrong met watten gevuld, naar de vereischte lengte en
breedte en in het midden ongeveer 2 d. dik, terwijl de beide zij-
randen een weinig platter moeten zijn. De wrong moet natuurlijk
alleen bovenop gewelfd wezen, maar van binnen geheel vlak blij-
ven. Dan knipt men 8 roode en 8 groene reepen cachemir elk 13
d. lang en 10 d. breed, zoomt de randen smal om en rimpelt ze
aan beide dwarskanten tot op ongeveer 3½ d. breedte in. Deze ca-
chemiren reepen worden, zoo als de afb. dit aantoont, in regel-
matige afwisseling van de kleuren en in eene schuine richting met
de dwarskanten aan de zijranden van de wrong genaaid, aan den
binnenkant moeten zij er een weinig overheen komen, terwijl
men bij elke twee deze reepen, juist op de afscheiding er eene
snoer waspaarlen tusschen voegt. Het aanzetten van deze reepen
wordt met eene groen cachemiren voering bedekt die er van bin-
nen aan de vlakke zijde van de wrong tegen wordt gelegd. Hier-op schuift men de wrong om den rand van de doos. Als ook het
deksel met een kussentje van watten is voorzien, dan vervaar-
digt men het overtrek. Hiertoe neemt men een lap wit reps
waarvan men een cirkelrond 15 d. in doorsnede knipt, het pa-troon waarvan wij onder No. 25 van het hierbij behoorende
Suppl. slechts de helft geven, wordt eerst tot een geheel gemaakt en dan op de stof
afgeteekend, waarna men er met de hierboven opgegeven stoffen en kleuren het bor-
duurwerk op uitvoert. De halve maan, de sterren, de palmen en arabesken zijn met
gekleurde lapjes laken geappliqueerd, er loopen gedeeltelijk twee rijen festonneer-
steken, gedeeltelijk eene dubbele rij steelsteken met gekleurde koordzijde om-heen, terwijl zij ten laatsten gedeeltelijk met den point russe zijn versierd. De af-
[15 October 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 185
No. 29. Jockey-pet als pennewisscher. Oorspronkelijke grootte.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 23 en 24.
No. 20. Bewerking v. h. drie-
kwastige vlechtwerk v. koord.
Tweede gedeelte. Verkleind.
zonderlijke vederachtige takjes worden met den vischgraatsteek, de stelen met den steelsteek, de grootere en kleinere moezen met den platten steek uitgevoerd. Aan elke punt van de halve maan hecht
men een waspaarl, en bootst met lange gekleurde zijde st. den af-
hangenden paardestaart na. Dit geborduurde gedeelte wordt over het
watten kussentje op het deksel gehecht nadat men eerst aan de bovenste
vlakte een lapje wit taffen lint 2 d. breed voor het scharnier heeft vastge-
maakt. Daarna schikt men op een reep carton 1½ d. br. en zoo lang als de
omtrek van het deksel is, een krans van gekleurde vederen, elk 4 tot 5 d.
hoog, die men of zelve verwen of gekleurd koopen, of ook wel als men zelf
hoenders heeft bij elkaar kan verzamelen. De touffe wordt naar welgevallen ge-
plaatst en gevormd uit eenige grootere of wel kleinere vederen, waartoe men ze
aan beide zijden van een cartonnen vorm met groen cachemir bekleed plakt. Den
reep carton vat men tusschen een eind geel taffen lint dat op de helft is toegevou-
wen, en maakt hiermede den krans vederen om het deksel vast. Eindelijk wordt
om dit laatste het snoer grootere waspaarlen gelegd en met het eind band van het buitenste scharnier en ook nog met een dat men aan de binnenste vlakte vast-
maakt met den rand van de doos verbonden. De touffe vederen dient te gelijker tijd als handvatsel om het dek-
sel optenemen, waarom men de eerste stevig moet bevestigen.
Laag uitgesneden blouse “Elektra.”
Afb. No. 24 en 25. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.
No. II, Fig. 6―13.
Het kleedje dat wij met de hierbovengenoem-de afb. te zien geven, bestaat uit een eenvoudig ruim lijf met schoot en korte dofmouwen van wit neteldoek, dat met een breed ceintuur met écharpes, met eene jockey en een gedeelte van
een berthe van zware staalblauwe taf voltooid wordt. Om echter het effect van het taf-fen gedeelte te verhoogen, daalde de phantasierijke mode in de donkere mijngroeven af en versierde het met groote kralen van licht kristal waarvan de schitterende weerschijn
dan ook betooverend op het geheel werkt. Het uitsnijdsel van den hals is gegarneerd met een kanten tusschenzetsel ongeveer 2 d. breed, waardoor zwart fluweelen lintjes zijn gehaakt, hier sluit zich eene smallere, omhoog staande valencienne aan; hetzelfde garnituur loopt om de mouwen en om den schoot heen. Voor een bal of zeer gekleed toilet kan men voor de gladde gedeelten van het lijf ook lichtkleurige taf of satijn ne-men, en dit met was- of satijnpaarlen versieren; verder kan men het voor een zeer een-voudige kleedje geheel van de stof van den japon vervaardigen in welk geval men in plaats van de kralen kleine ronde, nagebootst gitten plaatjes, kralen galon, turksche
rand, soutache of iets dergelijks kan nemen. Bij deze blouse heeft
men natuurlijk een stevig onderlijfje van linnen of shirting, een zoo-
genaamd dessus de corset noodig. Bij het vervaardigen van de laag uitgesneden blouse knipt men eerst uit de gekozen stof naar Fig. 6 de beide voorstukken, naar Fig. 7 en 10 de gedeelten van den rug en den schoot, de beide laatsten elk aaneen de dunne lijn geeft het midden aan; uit dezelfde stof worden naar Fig. 12 de beide dofmouwen en naar Fig. 11 uit voering de gladde onder-mouwen geknipt. Verder moet men uit taf en uit gaas ― dat als voering dient ― naar Fig. 8 de ceintuur eveneens aaneen, naar
elk der Fig. 9 en 13 twee gelijke gedeelten voor de bertha en voor
de beide jockey’s snijden. Nu worden de twee voorstukken Fig.
6 aan den rand van voren smal gezoomd, aan den rand van bo-ven van T tot kruis, van onderen van R tot S ingerimpeld, even-zoo de rug van V tot W en van P uit naar beide zijden tot Q waarna men de rug en voorstukken van L tot M en van N tot O aan elkaar zet. De dofmouw Fig. 12 die aan den boven- en on-derrand wordt ingerimpeld, naait men van Y tot Z aan elkaar, legt op dezen naad, door elk kruis op het daarnaast liggende punt te doen vallen twee plooien en hecht haar zóó dat de naad op den naad ligt op het ondermouwtje dat eveneens van Y tot Z aan elkaar is genaaid. Daarna zet men de mouw zóó dat Z op dezelfde letter van het voorstuk valt in het armsgat en tegelijke-
No. 24. Ruit in guipure knoopwerk.
No. 30. Etui voor een ellemaatje. Oorspr. grootte.
No. 28. Négligékleedje voor meisjes van 9―11 jaar. Knippatr. keerz.
v. h. Supplem. No. I, Fig. 1―5.
No. 31. Tabakszak. Verkleind. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.
No. VIII, Fig. 26 en 27.
No. 26. Rand met den point russe.
No. 32. Helft van den tabakszak met borduurwerk.
Volledig voorgesteld. Verkleind.
No. 27. Rand met den point russe.