De Gracieuse 15 October 1865 | Página 5

tijd den

jockey die

vooraf met gaas gevoerd en met kralen galon

gegarneerd moet zijn; kruis en Z moeten op dezelfde tee-

kens van de onder mouw sluiten. Als men het uitsnijdsel van de taille met het bovengenoemde kanten garnituur heeft voorzien, dan zet men er weder naar de gelijklui-

dende letters de berthe op, nadat deze zoo als van zelf spreekt eerst van W tot X aan elkaar

is genaaid en even als de afb. dit aantoont met het kralen garnituur en met gazen voering is voorzien. Verder wordt het gedeelte van den schoot in de rondte behalve van boven aan de

dwarszijde smal gezoomd en met garnituur versierd, in

den rand van boven legt men er eene breede plooi in door

elk kruis op het punt te hechten, waarna

men hem volgens de overeenstemmende

letters aan den rug zet. Vooraf moet

men echter boven op den schoot

volgens de afb. drie échar-

pes aanbrengen, die naar

verkiezing wat langer of korter en in eene hiermede overeenkomende breedte

geknipt, met voering en garnituur voorzien en van boven om de breedte wat

in te korten, een weinig worden toegevouwen. Eindelijk vervaardigd men de

ceintuur, door deze met voering, van voren en van achteren in het midden

met dunne balein en op de eerstgenoemde plaats met haken en oogen om

haar te kunnen dicht maken te voorzien; zij wordt met kralen gegarneerd

en dan volgens de overeenstemmende letters en teeken op de taille

vastgehecht.

Twee randen in point russe.

Afb. No. 26 en 27.

Aangaande de bewerking van dezen steek waarmede men zulk fraaie

garnituren kan teweegbrengen, hebben wij in het vorige nummer

van de Gracieuse, toen wij daarvoor eenige patronen gaven, een

woordje in het midden gebracht. Bij de hiernevensgaande model-

len voegen wij nog de opmerking, dat zij ter versiering van ver-

schillende kleedingstukken, namelijk voor de kindergarderobe, met gekleurde zijde of wit katoen of rood garen uitgevoerd, bij-

zonder geschikt zijn.

Négligé kleedje voor meisjes van 9-11 jaar.

Afb. No. 28. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. I, Fig. 1―5.

Bij al de verschillende kleedingstukken die wij telkens geven,

denken wij ook steeds aan onze jeugdige vriendinnen; deze vinden

ook nu een zeer lief en praktisch négligé kleedje van lichtblauw

met een klein wit patr. gedrukt flanel, eene stof die aangenaam en

warm in het gebruik is en zich sierlijk en bevallig om de gestalte

plooit. Het model onder afb. No. 28 voorgesteld bestaat uit een

geplooiden romp 60 d. lang die van boven aan den rand aan een

puntig geknipt stuk is gezet en om de taille door een ceintuur

bij elkaar wordt gehouden. Zonde de pelerine die bij dit och-

tendcostuum behoort, in de rondte met eene ruche van licht-

blauw wollen band is versierd en aan den voorkant gesloten

wordt, kan men dit négligé kleedje ook als een eenvoudig japonnetje in huis dra-

gen. In dit geval zou men den ondersten rand van het stuk met eene ruche, met een

belegsel van soutache, met vischgraatsteken in sterk afstekende kleuren of iets der-

gelijks kunnen garneeren. Het spreekt van zelf dat ons model uit de een of andere

Chignonnet met grelots en waspaarlen.

Afbeelding No. 20.

De haarnetjes, door de verandering van den chignon minder groot en

van een anderen vorm, hebben toch nog dat kleurrijke en schitterende

behouden waardoor zij zich zoo zeer de gunst van de dames hebben

waardig gemaakt. Ook de grillige mode is zeer met dit versiersel ingeno-

men, want zij tooit de netjes op met grelots van was- en schuimpaarlen,

bronzen kogeltjes in zilverdraad gevat, nagebootst koraal, dauwdroppen van

kristal in alle denkbare figuren, zelfs kleine muntstukjes en hiëroglyphen, voor

welker echtheid wij niet kunnen instaan, en dit alles wordt op de à l’empire

of met krullen gekapte hoofden ten toon gesteld. Afb. No. 20 geeft zulk een net

op het hoofd geschikt, te zien, en in vereeniging met de reeds vroeger op bladz. 140 van de Gracieuse voorgestelde coiffure à la grecque. Het netje is van fijne

zwarte naaizijde gewerkt, de drie rijen grootere en kleinere waspaarlen die het

schild van een kam moeten nabootsen zijn mede ingeknoopt, de grelots zijn er

echter afzonderlijk aangezet. Voor het vervaardigen van het netje zet men op een

pennetje 1 d. breed 24 mazen op en knoop op de gewone wijze 16 toeren, waarbij men aan het eind van elken

toer 1 maas meerdert, zoodat de 16de toer 40 mazen telt. Dan volgen er 12 toeren zonder minderen of meer-

deren; na dezen knoopt men 12 toeren waarbij men aan het eind van elken toer mindert, dat wil zeggen

twee mazen in eene maas knoopt. Er blijven dan

nog slechts 28 mazen over. Nu neemt

men een pennetjes 1¾ duim breed en

knoopt daarover 6 toeren; maar begint

nu bij den eersten dezer toeren en wel

na de zesde maas de kleine waspaarlen

mede in te knoopen. Men sla hiervoor

bladz. 69 en 119 van de Gracieuse van

dezen jaargang op, waar men de beschrijving hieraangaande kan lezen; wij willen alleen nog

maar aanmerken dat elke kralentoer 16 kralen telt en er bij elke maas een kraal wordt aange-

regen. De kralen van den derden toer, (de tweede rij kralen) zijn bijna eens zoo groot als die

van den vorigen. Daardoor bevinden zij zich zeer dicht naar elkaar en komen als verzet

liggende voor. In dezen en in den volgenden toer moet men nog eenmaal minderen.

De 5de toer, de 3de kralenrij telt weder 16 kleine kralen. Het netje eindigt met 2

toeren, die over het smalle pennetje geknoopt worden. De kralenrijen vormen

den bovenkant van het netje. Bij de derde rij beginnen de grelots, die uit

vijf waspaarlen van verschillende grootte aan een zijden draad geregen be-

staan, en in vier rijen waarbij men telkens 2, 3, 4 en 3 grelots neemt die met

eene evenredige tusschenruimte worden bevestigd. De twee grelots van de 1ste

rij moeten tusschen de 5de en 6de en tusschen de 11de en 12de kraal van de 3de

rij kralen worden vastgemaakt. De overige zal men gemakkelijk volgens de af-

beelding en verzet liggende, kunnen schikken.

Twee hoeken voor zakdoeken, fransch

borduurwerk.

Afbeelding No. 21 en 22.

Hoewel wij de patronen voor deze twee namen geven, om te vol-

doen aan den wensch van twee onzer abonnées, die er bepaald om ge-

vraagd hebben, zoo zullen vele andere dames zeker ook met ge-

noegen ontvangen. De teekening is wel eenvoudig, maar niettemin

moet het werk zeer netjes en gelijk geborduurd en de omtrekken

nauwkeurig gevolgd worden. Bij No. 21 kunnen de kleine rondjes

òf dik geborduurd òf als vetergaatjes fijn gecordonneerd worden;

de grootere bladeren even als de bloempjes en bladeren van afb. No.

22 moeten gedeeltelijk dik geborduurd en de partijen met kleine

puntjes geteekend, op de beide hoeken met kleine stiksteekjes worden

ingevuld.

Toilet-doosje.

Afb. No. 23. Patroon keerz. v. h. Supplem. No. VII, Fig. 25. Een

ronde cartonnen doos 17 d. in doorsnede en 4½ d. hoog, wit moiré

papier, rood en groen cachemir, wit reps, kleine en groote

waspaarlen, ge-

kleurde vederen, lapjes laken in

wit, rood, blauw,

paars en groen; koordzijde in zwart en verschillende le-

vendige kleuren.

De phantasie is onuitputtelijk; het werk dat wij

heden met de afb. No. 23 geven, in zijne soort

gewis eenig, is hiervoor een vernieuwd bewijs.

Het is een doos of bewaarplaats voor de dui-

zenderlei toiletbehoeften van eene dame

welke met den modernen tijd meê gaat,

waarvan de vorm deels aan het hoofddek-sel van den droomerigen zoon van den

Islam, gedeeltelijk aan dat van het opper-

hoofd van een stam wilde Indianen herin-

nert. Het binnenste ge-

deelte en ook de grond-

vorm van de toiletdoos

bestaat uit eene

ronde carton-

nen doos zoo

groots als wij hierboven hebben opgegeven met een deksel dat er vlak op ligt,

en er niet overheen komt. De doos is even als het deksel dat er met een dubbel

scharnier van wit taffen lint aan is verbonden, met wit moiré beplakt, de

rand die een tulband nabootst met watten opgevuld en met schijnbaar om

elkaar gewonden reepen rood en groen cachemir bedekt, waarom heen

een snoer waspaarlen is geslingerd. Het deksel is eveneens met een kussentje

van watten voorzien en heeft eene bekleeding van wit wollenreps met

een borduursel in application, met turksch garen versierd. Rondom

den buitenrand van het deksel is een krans van hoogopstaande ge-

kleurde vederen met eene touffe en een snoer van groote waspaarlen

aangebracht. Voor de bekleeding van den rand van de doos 4½ duim

hoog, maakt men eerst van een lap linnen of witte voering een soort

van rol of wrong met watten gevuld, naar de vereischte lengte en

breedte en in het midden ongeveer 2 d. dik, terwijl de beide zij-

randen een weinig platter moeten zijn. De wrong moet natuurlijk

alleen bovenop gewelfd wezen, maar van binnen geheel vlak blij-

ven. Dan knipt men 8 roode en 8 groene reepen cachemir elk 13

d. lang en 10 d. breed, zoomt de randen smal om en rimpelt ze

aan beide dwarskanten tot op ongeveer 3½ d. breedte in. Deze ca-

chemiren reepen worden, zoo als de afb. dit aantoont, in regel-

matige afwisseling van de kleuren en in eene schuine richting met

de dwarskanten aan de zijranden van de wrong genaaid, aan den

binnenkant moeten zij er een weinig overheen komen, terwijl

men bij elke twee deze reepen, juist op de afscheiding er eene

snoer waspaarlen tusschen voegt. Het aanzetten van deze reepen

wordt met eene groen cachemiren voering bedekt die er van bin-

nen aan de vlakke zijde van de wrong tegen wordt gelegd. Hier-op schuift men de wrong om den rand van de doos. Als ook het

deksel met een kussentje van watten is voorzien, dan vervaar-

digt men het overtrek. Hiertoe neemt men een lap wit reps

waarvan men een cirkelrond 15 d. in doorsnede knipt, het pa-troon waarvan wij onder No. 25 van het hierbij behoorende

Suppl. slechts de helft geven, wordt eerst tot een geheel gemaakt en dan op de stof

afgeteekend, waarna men er met de hierboven opgegeven stoffen en kleuren het bor-

duurwerk op uitvoert. De halve maan, de sterren, de palmen en arabesken zijn met

gekleurde lapjes laken geappliqueerd, er loopen gedeeltelijk twee rijen festonneer-

steken, gedeeltelijk eene dubbele rij steelsteken met gekleurde koordzijde om-heen, terwijl zij ten laatsten gedeeltelijk met den point russe zijn versierd. De af-

[15 October 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 185

No. 29. Jockey-pet als pennewisscher. Oorspronkelijke grootte.

Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 23 en 24.

No. 20. Bewerking v. h. drie-

kwastige vlechtwerk v. koord.

Tweede gedeelte. Verkleind.

zonderlijke vederachtige takjes worden met den vischgraatsteek, de stelen met den steelsteek, de grootere en kleinere moezen met den platten steek uitgevoerd. Aan elke punt van de halve maan hecht

men een waspaarl, en bootst met lange gekleurde zijde st. den af-

hangenden paardestaart na. Dit geborduurde gedeelte wordt over het

watten kussentje op het deksel gehecht nadat men eerst aan de bovenste

vlakte een lapje wit taffen lint 2 d. breed voor het scharnier heeft vastge-

maakt. Daarna schikt men op een reep carton 1½ d. br. en zoo lang als de

omtrek van het deksel is, een krans van gekleurde vederen, elk 4 tot 5 d.

hoog, die men of zelve verwen of gekleurd koopen, of ook wel als men zelf

hoenders heeft bij elkaar kan verzamelen. De touffe wordt naar welgevallen ge-

plaatst en gevormd uit eenige grootere of wel kleinere vederen, waartoe men ze

aan beide zijden van een cartonnen vorm met groen cachemir bekleed plakt. Den

reep carton vat men tusschen een eind geel taffen lint dat op de helft is toegevou-

wen, en maakt hiermede den krans vederen om het deksel vast. Eindelijk wordt

om dit laatste het snoer grootere waspaarlen gelegd en met het eind band van het buitenste scharnier en ook nog met een dat men aan de binnenste vlakte vast-

maakt met den rand van de doos verbonden. De touffe vederen dient te gelijker tijd als handvatsel om het dek-

sel optenemen, waarom men de eerste stevig moet bevestigen.

Laag uitgesneden blouse “Elektra.”

Afb. No. 24 en 25. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.

No. II, Fig. 6―13.

Het kleedje dat wij met de hierbovengenoem-de afb. te zien geven, bestaat uit een eenvoudig ruim lijf met schoot en korte dofmouwen van wit neteldoek, dat met een breed ceintuur met écharpes, met eene jockey en een gedeelte van

een berthe van zware staalblauwe taf voltooid wordt. Om echter het effect van het taf-fen gedeelte te verhoogen, daalde de phantasierijke mode in de donkere mijngroeven af en versierde het met groote kralen van licht kristal waarvan de schitterende weerschijn

dan ook betooverend op het geheel werkt. Het uitsnijdsel van den hals is gegarneerd met een kanten tusschenzetsel ongeveer 2 d. breed, waardoor zwart fluweelen lintjes zijn gehaakt, hier sluit zich eene smallere, omhoog staande valencienne aan; hetzelfde garnituur loopt om de mouwen en om den schoot heen. Voor een bal of zeer gekleed toilet kan men voor de gladde gedeelten van het lijf ook lichtkleurige taf of satijn ne-men, en dit met was- of satijnpaarlen versieren; verder kan men het voor een zeer een-voudige kleedje geheel van de stof van den japon vervaardigen in welk geval men in plaats van de kralen kleine ronde, nagebootst gitten plaatjes, kralen galon, turksche

rand, soutache of iets dergelijks kan nemen. Bij deze blouse heeft

men natuurlijk een stevig onderlijfje van linnen of shirting, een zoo-

genaamd dessus de corset noodig. Bij het vervaardigen van de laag uitgesneden blouse knipt men eerst uit de gekozen stof naar Fig. 6 de beide voorstukken, naar Fig. 7 en 10 de gedeelten van den rug en den schoot, de beide laatsten elk aaneen de dunne lijn geeft het midden aan; uit dezelfde stof worden naar Fig. 12 de beide dofmouwen en naar Fig. 11 uit voering de gladde onder-mouwen geknipt. Verder moet men uit taf en uit gaas ― dat als voering dient ― naar Fig. 8 de ceintuur eveneens aaneen, naar

elk der Fig. 9 en 13 twee gelijke gedeelten voor de bertha en voor

de beide jockey’s snijden. Nu worden de twee voorstukken Fig.

6 aan den rand van voren smal gezoomd, aan den rand van bo-ven van T tot kruis, van onderen van R tot S ingerimpeld, even-zoo de rug van V tot W en van P uit naar beide zijden tot Q waarna men de rug en voorstukken van L tot M en van N tot O aan elkaar zet. De dofmouw Fig. 12 die aan den boven- en on-derrand wordt ingerimpeld, naait men van Y tot Z aan elkaar, legt op dezen naad, door elk kruis op het daarnaast liggende punt te doen vallen twee plooien en hecht haar zóó dat de naad op den naad ligt op het ondermouwtje dat eveneens van Y tot Z aan elkaar is genaaid. Daarna zet men de mouw zóó dat Z op dezelfde letter van het voorstuk valt in het armsgat en tegelijke-

No. 24. Ruit in guipure knoopwerk.

No. 30. Etui voor een ellemaatje. Oorspr. grootte.

No. 28. Négligékleedje voor meisjes van 9―11 jaar. Knippatr. keerz.

v. h. Supplem. No. I, Fig. 15.

No. 31. Tabakszak. Verkleind. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.

No. VIII, Fig. 26 en 27.

No. 26. Rand met den point russe.

No. 32. Helft van den tabakszak met borduurwerk.

Volledig voorgesteld. Verkleind.

No. 27. Rand met den point russe.