dwarszijde loopt er een kant 1 d. breed omheen die een weinig ingerim-
peld, een geplooid ruche van roze taffen lint 1½ d. breed dekt. De rand
van den rok van onderen is verder gegarneerd met een zoom 2 d. breed
en tweemaal vijf smalle zoomen en ook met een kantje 1 d. breed. De rok
is aan ons model 100 d. lang en met het geplooide gedeelte aan den voor-
kant mede gerekent 203 d. wijd; bij het knippen van den rok moet
men natuurlijk op de bovengenoemde zoomen denken. Het geplooide ge-
deelte aan den voorkant wordt er natuurlijk afzonderlijk ingezet en
later eerst met het garnituur versierd. Voor de taille vindt men onder
Fig. 16―20 van het hierbij behoorende Supplement de knippatro-
nen. Naar Fig. 16 moet men het voorstuk aaneen knippen, de dunne
lijn geeft het midden aan; naar Fig. 18 de twee gedeelten van den
rug waarbij men op een zoom aan den zijkant rekent. Het voorste ge-
deelte van de ceintuur knipt men uit geborduurd het stuk naar
Fig. 19 uit guipure tusschenzetsel, beide gedeelten aaneen, waarbij
men de dunne lijn op de dubbel toegevouwen stof legt. Nadat het
voorstuk aan den rand van onderen langs de voorgeteekende gladde
lijn, van boven van H uit naar beide zijden tot aan J is ingerimpeld,
verder de rugstukken aan den rand van achteren gezoomd, van K tot
L zijn ingehaald, zet men er een reep der stof achter zoo breed als wij
dit hebben voorgeteekend, als schuif om er een trekband doorheen te
kunnen steken, en stikt dan de ceintuur (Fig. 17) op het voorstuk
waarbij C, kruis en D van de twee gedeelten op elkaar moeten sluiten.
Daarna wordt het voorstuk met de gedeelten van den rug verbonden,
E tot F en G aan G. De mouw Fig. 20 bestaat slechts uit een klein
lapje dat met geborduurd tusschenzetsel en met guipure tusschenzet-
sel met lint er onder wordt gegarneerd,
waarna men haar met een dun ingenaaid koordje er tusschen van M tot N aan elkaar naait; van onderen om den rand zet men een kantje en eene ruche en naait dan de mouw in het armsgat zoodat zij
met M op M van het voor-stuk sluit. Hierna legt men onder het guipure tusschen-zetsel dat voor het stuk is bestemd insgelijks roze taf-
fen lint en aan beide zijden
persoonlijken smaak af om een ander patroon van denzelfden vorm, bijv. in ap-
plication, borduurwerk met den platten steek, tapisserie- of haakwerk te nemen,
waarmede men voor de bekleeding een niet minder fraai effect zou verkrijgen. De
bodem van het voetkussen zelf bestaat uit een ovaal stuk bordpapier 32 d. lang
en in het midden 25 d. breed, aan den buitenkant met amerikaansch leder over-
trokken; het kussen zelf wordt in den vereischten vorm uit witte voering ver-
vaardigd en dan met paardenhaar of zeegras gevuld. Nu bekleedt men den 8
duim hoogen rand die van den bodem af 9 d. hoog is, dus ongeveer 1 d. bo-
ven de oppervlakte heen komt met rood wollen stof, zet er de kemelsharen
franje of in plaats van deze een dik koord of uitgekamde wollen franje om, en
hecht er eindelijk het geborduurde gedeelte zoo op dat de steken bovenop niet
zichtbaar zijn en de buitenrand van den geborduurden lap op de franje rust.
Wollen onderrokje voor kinderen beneden de 10 maanden.
Afb. No. 15. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. III, Fig. 14 en 15.
Bij de lange kleêren van zeer kleine kinderen, behooren natuurlijk ook lange
onderrokken. Voor zulk een rok geven wij onder No. 15 een model te zien, dat
uit zeer fijn wit flanel vervaardigd en in de rondte met wit taffen lint is geboord.
Fig. 14 geeft de helft van het lijfje. Naar dit knippatroon moet men een gedeelte
aaneen knippen, de dunne lijn geeft het midden aan, waarna men tegen de rug-
stukken zooals wij dit hebben voorgeteekend, twee einden taffen lint of linnen band
elk 2½ d. breed zet. Dit doet men voor de stevigheid om dat aldaar aan elk, aan
het rechter rugstuk boven op, aan het linker aan de verkeerde zijde, drie strik-
banden worden genaaid. Daarna legt men van boven tegen den rand van
de taille een taffen lintje of linnen bandje dat ½ d. breed op de rech-
terzijde als een boordseltje wordt omgeslagen, vervaardigt naar Fig. 15
het hetzelfde band het schouderboordje en hecht dit aan het uitsnijdsel
voor den arm vast, en wel zoo dat A op A, B op B valt. Het schouder-
boordje wordt met twee knoopsgaten voorzien om het naar verkiezing
wat losser of stijver te kunnen dicht maken. Men zet den knoop zoo als
wij dit hebben voortgeteekend aan den anderen hoek van het uitsnijdsel.
De rok die aan ons model aan den voorkant op zijde een weinig open en
daardoor zeer gemakkelijk in het gebruik is, omdat men alsdan de klei-
nen niet be-hoeft uit te kleeden als zij
gedeeltelijk
van schoon
linnengoed
moeten worden
voorzien, is
66 d. lang en 135 d. wijd. Wij wordt in de rondte met taffen lint of linnen band even als de taille geboord; de split die in het midden 20 d. lang is moet echter
gezoomd worden. Van boven legt men smalle plooitjes in den rok
in het midden moet hij echter een eind 15 d. van den kant af glad
blijven zoodat als de rok aan het lijfje is gezet, de stof van den eer-
sten van voren in het midden aan elken kant tot ster op Fig. 14 over
elkaar komt en alzoo dubbel ligt. Ongeveer 30 d. boven den rand
van onderen van den rok zet men op de boven en aan de verkeerde
zijde van de stof een strikband om hem te kunnen dicht maken; die
welke boven op wordt gezet, moet echter zooveel van den zijkant
verwijderd zijn als het andere gedeelte er onder komt. De naad waar-
mede de rok aan het lijfje is gezet, wordt aan den verkeerden kant
met een eind band of lint 2 d. breed bedekt.
Doopkleedje.
Afb. No. 16. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. IV, Fig. 16―20.
Hoe gaarne heeft de liefde er eenig moeite voor over, om de jong
geborene in een feestgewaad te dossen. Voor zulk een (wij zouden
bijna geneigd zijn te zeggen gekleed toilet) geven wij met de hierne-
vensgaande afbeelding een model dat ten volle is aan te bevelen, en als men het garnituur een weinig een-voudiger neemt ook als eene gewone lange jurk ge-bruikt kan worden. Ons model van fijn wit netel-doek, met guipure tus-schenzetsel en kant als ook met geborduurd tusschen-zetel en lint er onder en met ruches rijk versierd, heeft van voren een garni-tuur in den vorm van een schortje van het bovenge-noemde garneersel, name-lijk twee breede reepen van voren aan den voorkant van den rok, die aldaar langs den rand vijf smalle zoompjes heeft; verder een
guipure tusschenzetsel 2 d. breed met rozeband er onder en eindelijk twee geborduurde tus-schenzetsels die de eer-sten insluiten. Elke dezer reepen garnituur is van onderen (zie de afb.) af-gerond, in de rondte be-halve aan de bovenste
184 DE GRACIEUSE. [15 October 1865. 3e Jaargang.]
een schuinen reep zoo breed als op Fig. 19 is aangegeven en met
kant gegarneerd. Tegen een dezer schuine reepen zet men aan den ver-
keerden kant een reep van dezelfde breedte om er een trekband door-
heen te kunnen steken, met den anderen stikt men volgens de overeen-
stemmende letters het stuk op de taille. Eindelijk wordt de rok die aan
den bovenkant gelijkmatig is ingerimpeld aan de taille gezet en het voorstuk
van deze tot stevigheid voor de ceintuur aan den rand van onderen
met een reep der stof 3 d. breed voorzien. Twee reepen van de stof
elk 56 d. lang en 6 d. breed in elk waarvan aan de eene zijde vijf
smalle plooitjes zijn gelegd worden aan de ceintuur gezet, met het geplooide gedeelte nogmaals vastgestikt en houden daar men er van achteren een strik inlegt, alzoo het kleedje te zamen. Wij moeten nog aanmerken
dat het kleedje een veel eenvoudiger karakter verkrijgt als men de lin-
ten ruches weglaat.
Gehaakte fanchon.
Afbeelding No. 17 en 18.
De fanchon, onder Afbeelding No. 17 voorgesteld, is zoo zacht en
fijn, hare uitvoering zoo hoogst eenvoudig, dat wij haar onze lezeres-
sen bij kleine wandelingen op het land of in den tuin vooral in de herfst-
dagen kunnen aanbevelen. Het oorspronkelijke is van witte florawol met
verzetten bosjes stokjes in heen en weder gewerkte toeren gehaakt en
vormt een vierkant van 80 duim in de hoogte en in de breedte.
Dit wordt als een driehoekige doek te zamen gelegd; de overhan-
gende punt is kleiner en wordt aan de schuine vouw met een
wollen koord doorregen waarvan de einden van eene kwast zijn
voorzien. De fanchon wordt als een doek om den hals geslagen,
van voren met het koord vastgemaakt, de kleinste slip op het
hoofd gelegd, zoodat de grootste punt de schouderen bedekt. Vol-
gens het oorspronkelijke zet men voor de fanchon 206 kett. op
in dit opzetsel haakt men de eerst 9 kett. overslaande in den
10den steek 3 steken, dan: 2 kett. waarmede men 4 steken
van het opzetsel overslaat, 3 st. in den daaraanvolgenden 5den
steek van het opzetsel. Van
* af herhaalt men tot aan het einde van den toer en haakt dan 6 kett.,
die de verbin-ding tusschen dezen en den volgenden te-
ruggaanden
toer vormen. De overige toeren worden op dezelfde
wijze gewerkt, doch van hier af gedurig de
bosjes stokjes verzet, zoodat zij in de kett. bogen van den vorigen toer gehaakt worden. Het oorspronkelijke heeft 50 toeren; na den
laatsten toer omgeeft men het gehaakte vierkant rondom met twee
van deze zelfde toeren, waarbij men de bosjes stokjes in gelijkmatige
afstanden werkt en aan de hoeken genoegzaam meerdert.
Om het geheel te voltooien haakt men rondom nog een toer op de volgende wijze: 1 v. st. in den eersten kett. boog van
den vorigen toer, * 2 kett., 6 st. in den volgenden kett. boog,
2 kett., 1 v. st. in den daaropvolgenden kett. boog.
Afb. No. 18 stelt een gedeelte van den fond benevens den buiten-
sten toer in oorspronkelijke grootte voor. Den tot dusverre voltooiden
doek legt men volgens de afb. tot een driehoek te samen en haalt door
de schuine vouw, ongeveer 25 d. aan elke zijde vrij latende, het 110
lange koord. Evenwel kan men de kleur voor de fanchon naar welge-
vallen nemen, de grootte moet naar het hoofd berekend worden, een
taffen ruche in overeenstemming met de fanchon zal een goed effect maken.
Gehaakte ruit voor ledekant of wiege dekens.
Afbeelding No. 43. Grof breikatoen.
De grond van deze ruit is in heen en weder gehaakte toeren
met den geribden haaksteek ver-
vaardigd (gedurig in de achterste
lus stekende), het hierop uitge-voerde patroon is van dubbele stokje gevormd, die 2 aan 2 ge-durig verzet liggen, en 2 ribben van den grond overspannen. Om deze stokjes te werken steekt men ― na 2 maal omgeslagen te hebben ― niet als gewoonlijk in een steek van den vorigen toer, maar men slaat 2 toeren over en steekt in de boven liggende lus
van den derden daaropvolgen-
den toer. Van den eenen stokjes-
toer tot den anderen wordt 1 toer
zonder st. gehaakt. Volgens het oorspronkelijke worden er 50
st. opgezet tot aan het begin
van het stokjes patroon 5 toeren zonder st., en na voltooiing van het patroon nog 2 toeren zonder
st. gehaakt. Daarna wordt het ge-
heel met 1 toer v. st. omgeven,
waaraan zich een opengewerkte stokjes toer en daarna weder 2
toeren met den geribden haak-
steek aansluiten. De ruiten wor-
den aan de verkeerde zijde aan elkander ge-
haakt of genaaid.
No. 20. Chignonnet met grelots en waspaarlen.
No. 24 en 25. Laag uitgesnden blouse “Elektra.”
Knippatr., keerz. v. h. Supplement No. II, Fig. 6―13.
Voorzijde.
No. 21. Hoek voor een zakdoek.
Fransch borduurwerk.
No. 23. Toilet doosje. Verkleind. Knippatr., keerz. v. h. Supplem.
No. VII, Fig. 25.
Achterzijde.
No. 22. Hoek voor een zakdoek. Fransch
borduurwerk.