Sleutelkastje met borduurwerk.
Afb. No. 40. Patroon, keerz. v. h. Suppl. No. V, Fig. 21 en 22.
Het fraaie model waarnaar wij de afb. No. 40 lieten afteekenen,
wordt niet alleen voor het hierbovengenoemde doel gebruikt, maar
dient tegelijk als drager van een thermometer, horloge en kalender,
en kan alzoo op den naam van een nuttig en sierlijk kamer ornament
aanspraak maken. Het bedoelde voorwerp bestaat uit een kastje,
rijk met beeldhouwwerk in gothischen stijl versierd dat met de punt
in het midden medegerekend 40 d. hoog en van onderen namelijk
aan den voet 30 d. breed is; het middelste gedeelte, het kastje
zelf heeft eene breedte van 20 d. De deur die
van binnen met wit moiré papier beplakt en
met drie rijen koperen haakjes voorzien is,
om er de sleutels aan te kunnen ophangen, is
van buiten met een rijk borduurwerk in ap-plication op zwart fluweel versierd. De helft
van het patroon vindt men onder Fig. 21
op het supplement bij dit nummer. Het
borduurwerk geeft in een kring die het
uurwerk insluit de twaalf hemelteeke-
nen te zien. Deze zijn met den platten
steek met zwarte zijde elk op een rond lapje wit fluweel geborduurd, die even als de binnenste kring voor het horloge met goudkoord zijn omgeven. De partijen met grootere en kleinere ruitjes gevuld worden met fluweel (groseille kleur) geappliqueerd, met dun
goudkoord kruisgewijze overspan-
nen en met kleine waspaarlen ver-sierd. Buiten deze partijen zijn er, (men vergelijke de afbeelding) ook
soortgelijke grootere kralen aan-
gebracht, het overige gedeelte van
het patroon dat uit eenvoudige lij-
nen en arabesken bestaat is even-eens met goudkoord uitgevoerd. Uit dezelfde stoffen di men voor
het borduurwerk van de deur heeft gebruikt en uit zwarte fluweel, is mede het lambrequin samengesteld dat van boven met een gebeeld-
houwden rand, van onderen door
een gouden franje wordt af-
gesloten. In sommige groo-te magazijnen van hand-werken zou men wellicht zulk een kastje kunnen vin-den, ander kan men het naar onze afbeelding van stevig bordpapier met pa-pier maché in plaats van met beeldhouwwerk ver-
Den 2den toer haakt men op dezelfde wijze, echter zoo, dat de kett.
lussen verzet liggen. De eerste op de kett. lus volgende toer wordt
met den gewonen tunischen steek met grijze wol gehaakt; men werkt hier-
voor in elken steek van den vorigen toer 1 steek, zoodat deze toer even
zooveel steken telt als die welke zich onder de kett. lussen bevindt. De vol-
gende toer wordt met den gewonen tunischen steek met zwarte, de daaropvolgende met den golfsteek met grijze wol uitgevoerd, dan volgt een toer met witte wol met den gewonen tunischen steek, na de-zen een grijze toer met den golfsteek. Met dezen laatsten toer is de rand voltooid en men begint nu den in verband met den laatsten en met roode wol in 20 toeren gehaakten fond. In den 2den toer van den
1sten patroontoer laat men de laatste 33 steken onafgewerkt op de naald, werkt dan den 2den patroontoer zoo ver, dat er aan het
einde van het werk insgelijks 33 steken onbewerkt blijven en haakt bij den 2den toer van dezen patroontoer 11 steken van den 1sten
patroontoer af. Deze bewerking wordt nog 2 maal herhaald, terwijl men bij den 1sten toer van een patroontoer 11 steken meer opneemt en bij den 2den toer hiervan 11 steken verder van
den patroontoer afwerkt. Dan volgen er 6 patroontoeren in het-
zelfde getal steken (echter het regelmatig minderen voortzet-tende). In den 11den toer van den fond begint de mindering op
de schouders, dit geschiedt namelijk door op een afstand van
41 steken aan beide zijden van den middelsten steek, 2 ste-ken te zamen te haken; deze mindering wordt bij het voortzetten van de minderingen op de schouders voor den middelsten steek gerekend; in den 12den, 14den, 16den, 18den en 19den toer mindert men dus aan beide zijden van den middelsten steek 1 steek af. De laatste, 20ste toer vormt tevens de ronding van den hals, en wordt daarbij
zoodanig afgeminderd, dat de bovenrand 70 steken telt. Is de doek tot dusverre voltooid, dan werkt men, uitgenomen den onderrand langs de buitenranden van den doek de twee
volgende toeren met de zwarte wol: 1ste toer. 1 v. st. in el-ken steek van de randen. 2de toer. 1 st. in elken v. st. van
den vorigen toer. Zonder den draad af te knippen haakt
men van de onderste punt af langs den onderrand van den
doek de beide volgende toeren:
1ste toer. * 4 st. in het laatste gewerkte st.; na voltooiing
van de 4 st. haalt men de lus die zich op de naald bevindt door den bovensten kettingsteek van het 1ste
van de 4st., waardoor 1 moes gevormd wordt, 1 kett., waarmede 1 steek van den rand wordt overgeslagen, 2 door 1 kett. gescheiden st., waarvan het 2de in den 1sten opzetsteek van den onderrand moet komen. 1 kett., waarmede 1
steek wordt overgeslagen. Van * af herhalen.
2de toer. Afwisselend 1 uit 4 st. gevormde moes en 2 kett., met den kett. slaat men dan de
moes en daarna de 2 st. door 1 kett. gescheiden
over, zooals de afb. aantoont.
De laatste toer, die dan geheelen doek omgeeft, wordt met witte wol gewerkt en wel aan den onderrand: 1 v. st. om elken kett. van den vorigen toer, gedurig 1 picot er tusschen (dat is: 2 kett., in den 1sten hiervan 1 h. v. st. en 1 v. st.). Langs de voorranden en dan hals van den doek haakt men afwisselend 1 v. st., 2
kett.
Borduurwerk in application voor
een kleedje over een werktafel.
Afbeelding No. 36.
De hiernevensgaande afbeelding geeft het
gedeelte van een borduurwerk in application te
zien, dat voor verschillende soorten van kleed-
jes, voor sluimerrollen, kussens, garnituren
van meubels enz. zeer geschikt is. Als men de
kleuren van ons model neemt ― een fond
van scharlakenrood laken dat door
schuine lijnen van zeer fijn zwart wollen veterband, in ruiten allen van dezelfde grootte, is afge-
deeld ― dan maakt dit bor-
duurwerk een zeer fraai
effect. Het veterband
wordt met een kruis-
naad met gele zijde op de stof vastge-hecht, op de kruis-punten van de lij-nen bevinden zich echter figuren in den vorm van ster-retjes. Daar het ve-
toer die met perléwol gewerkt wordt, neemt men den steek zoodanig
op, dat de voorgaande toer als de golfsteek voorkomt. Er wordt hierbij
in den tweeden toer van den tweeden patroontoer aan het begin en einde
als ook aan beide zijden van den middelsten steek 1 steek geminderd,
dat door het te samen doorhalen van twee op de naald zich bevindende steken geschiedt. In den daaropvolgenden toer neemt men de beide te samen gehaakte
steken slechts als 1 steek op. Het minderen zet men bij alle volgende toeren gelijk-
matig voort, waardoor de voorkant van den doek schuin afloopt en van achteren het
midden zich tot eene punt vormt. In den derden patroontoer werkt men na elke 7 grijze steken, 16 zwarte steken, die zooals afb. No. 34 voorstelt, de eerste rij van
de puntfiguur van den
rand is en in den golf-
steek moet voorko-
men; het spreekt van zelf dat de met de zwarte
wol opgenomen steken met dezelfde wol moeten worden afgewerkt. Telkens na eenen, geheel
met perléwol gehaakten toer, werkt men er een met zwarte strepen, die echter in elken volgen-
den toer 4 steken korter als de voorgaande moet wezen. De moezen aan het begin en einde van elke zwarte streep worden er later met witte
wol opgewerkt. Heeft men in den 9den toer de
kortste zwarte streep die slechts 4 steken telt,
gewerkt, dan haakt men 3 patroontoeren
geheel met perléwol, daarop volgen 2
toeren zonder minderen, met zwar-
te wol, waarvan de eerste op
deze wijze wordt uit-gevoerd: * 1 v. st.
in den 1sten steek van den vorigen toer, 1 kett., waarmede men
1 steek over-
slaat, men haalt door den daarop
volgenden
steek 1 lus; haakt nog 5 kett. in de hoogte en haalt dan met den 6den kett.
beide op de naald zijnde lussen te samen; hierdoor vormt zich na elken v. st. en kett. een naar de rechter zijde voorkomende kett. lus. Van * af tot
aan het einde van den toer herhalen.
terband hier schijnbaar niet doorloopt, moet men op die plaatsen insnijdingen
in het laken maken om er het eerste onder heen te steken. De omtrek der sterren
wordt door dun geribd zijden koordzijde van eene goudgele kleur afgebeeld,
dat er hier en daar met een steek van zwarte zijde op is gehecht; de kleine sterren
die zich binnen in de ruimte bevinden worden er met den point russe even-
eens met gele zijde ingewerkt. Midden in de ruiten zijn wijngaardbladeren uit
wit laken geknipt aangebracht, deze komen zooals de afbeelding dit aan-
toont verzet liggende voor; zij zijn op de grondstof geappliqueerd en er
in de rondte met festonneersteken van zwarte zijde op bevestigd; de ade-
ren en ranken van de bladeren worden met den steelsteek met dezelfde
kleur van zijde en met dun
geelzijden koord dat er naast ligt weêrgegeven.
Overtrek uit geborduurde reepen
voor een sluimerrol.
Afb. No. 37―39. Rood en grijs laken, rood
cachemir, koordzijde in blauw, groen, wit,
twee nuancen geel, verder grijs en zwart,
blauwzijden soutache, gou-
den veterband.
Ook dit model draagt het
kenmerk van den thans heer-
schenden
smaak, en de
bijzondere
voorliefde
voor schitte-
rende kleu-
ren in oos-
terschen
stijl. De
afbeelding geeft het
overtrek voor
een sluimerrol uit vier geborduurde reepen om den anderen van rood en grijs
laken samengesteld te zien, van elk waarvan wij een gedeelte met het bor-
duurwerk onder de afbeeldingen No. 38 en 39 voorstellen. Elke reep is 75 d.
lang en 8 d. breed. De roode reepen zijn met oostersch, de grijze met en-
gelsch dus opengewerkt borduursel versierd, tegen de laatsten wordt eene
roode voering gezet. Bij het oostersche borduurwerk hangt de schikking van
de kleuren van den persoonlijken smaak af, wij merken slechts aan dat een
van de beide slingervormige lijnen tusschen het patroon in, met blauwzijden
soutache, de andere van gouden veterband gevormd, en de laatste met
kleine dwarssteekjes van zwarte zijde op de stof is vastgehecht. De bladeren
waarvan er zich telkens drie bij elkaar bevinden zijn met den platten steek in
levendige sterk afstekende kleuren uitgevoerd; de daartusschen inliggende
figuren met eene dubbele rij kettingsteken met 2 kleuren, de kruisnaad die
om het borduurwerk heenloopt is met zwarte en witte zijde gewerkt. In de
grijze reepen worden de figuren die men eerst rijgen en daarna moet uitknip-
pen zooals dit bij engelsch borduursel plaats heeft, met grijze zijde, eenigs
zins donkerder van kleur, zeer gelijkmatig gecordonneerd, en de stelen
met den steelsteek gewerkt. Als men op deze wijze twee roode en twee
grijze reepen met borduurwerk heeft versierd, dan naait men ze in afwis-
seling der kleuren en regelmatig afloopende, zooals men dit op afb.
No. 37 ziet voorgesteld aan elkaar, zoodat elke reep juist zooveel
als de breedte bedraagt van den volgenden af of er overheen komt.
Daarna zet men de eerste reep in de lengte aan den laatsten, waarbij dit hierboven gemelde afloopen insgelijks in acht moet worden ge-nomen, en hecht dan steeds het er overheen stekende gedeelte van de lange zijde van den eenen reep aan de dwarszijde van den vol-genden reep, zoodat de gezamelijke punten zich met elkaar veree-nigen. Het spreekt van zelf dat men dit eerst aan het eene einde van het overtrek verricht, het dan over het kussentje heen haalt, en daarna aan het tegenovergestelde gedeelte op dezelfde wijze te werk gaat. De sluimerrol wordt voltooid door er een wollen koord om haar te kunnen ophangen, en aan elk eind eene soortgelijke kwast
aantezetten.
[15 October 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 187
No. 41. Gehaakt kindersokje. Verkleind.
No. 40. Sleutelkastje met borduurwerk. Verkleind.
Patroon, keerz. van het Supplement. No. V, Fig. 21 en 22.
Supplement No. IX, Fig. 40―45.
No. 38. Gedeelte van een geborduurden reep voor de
sluimerrol. Oorspronkelijke grootte.
No. 37. Overtrek voor een sluimerrol uit geborduurde reepen.
Uitvoerig voorgesteld. Verkleind.
No. 39. Gedeelte van een geborduurden reep voor de
sluimerrol. Oorspronkelijke grootte.
No. 42. Gehaakt kinderlaarsje. Verkleind.