rondom met een wit en zwart veterbandje geboord en met knoopen en knoopsgaten voorzien. Verder wordt naar aanwij-zing van afbeelding No. 50 van onderen aan den rand van elke
écharpe aan de binnenzijde een knoop gezet, en op den naad
van het kleedje 10 d. boven den rand van onderen, aan de bin-
nenzijde eene lus, om alzoo den japon te kunnen opnemen. De
rok dien men op afbeelding No. 51 ziet voorgesteld, bestaat
uit grijs popeline, het garnituur uit een reep zwart fluweel 3 d. breed, deze is er op gelijken afstand boven den rand van onde-
ren opgezet en aan beide zijden door een zwart kantje 2 d.
breed afgesloten. De fluweelen reep is verder versierd met paars
taffen lint 1 d. breed, hierop zijn met den point russe met
witte koordzijde kleine sterretjes geborduurd, dit wordt telkens
met eene tusschenruimte van 6 d. als schuinliggende lussen op
den fluweelen reep vastgehecht.
Mutsentasch.
Afb. No. 52 en 53. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XI. Fig. 61.
Java gaas, helder blaauwe zijde, een weinig goud koord,
smal zwart fluweel lint, blaauwe zijde en blaauw
taffen lint.
Afb. No. 52 stelt eene tasch verkleind
voor, die wanneer men
hetzij naar de comedie
of op een soi-
rée gaat zeer gemakkelijk
is om er eene muts of een
kapsel in me-de te nemen.
Zij is van
blaauwe zijde vervaardigd en van onderen met een
borduurwerk versierd dat tevens den bodem vormt,
laatstgenoemden vindt men onder Afb. No. 53,
echter op een derde verkleind meer uitvoerig af-
gebeeld. Volgens ons origineel bestaat de bodem
uit een vierkant stuk javagaas van 30 Ned. d.,
dat volgens het gegeven patroon in points russe
met blaauwe zijde en dun goudkoord, welk laatste
de blaadjes van de ster afdeelt, gewerkt
wordt. Dit patroon is voor zeer grof gaas bestemd, wanneer men er fijner gaas
voor bezigt, moet men het patroon ver-
meerderen, zoodat er dan 5 sterren aan
elke zijde van de ruit komen, hoewel men
later bij het in elkander zetten van den
bodem en de tasch zorgen moet dat een
hoekster de punt en de middelste
ster de holte garneert. Het spreekt van
zelf dat men den bodem op verschillende wijzen kan variëeren, b. v. door een
turksch tapisseriepatroon of een klein
patroon met eene kleur ingevuld, ook door application of plat borduurwerk op reps, laken enz. Heeft men het borduurwerk vervaardigd,
dan voert men den bodem met zijde van dezelfde kleur van de tasch, des verkiezende kan men
voor de stevigheid een stuk bord-
papier er tusschen voegen. Voering
en bovenstof worden te zamen met
zwart fluweel lint omboord. Voor den zak neemt men
eene strook zijde 78 d. lang en 30 d. breed, naait de
beide dwarszijden aaneen en vervolgens langs de gestipte
lijn op Fig. 61 aangegeven aan de binnenzijde van den
bodem, zoodat de in het midden open geblevene ruimte van
den laatsten een vierkant vormt. De vier hoeken van het geborduurde gedeelte worden volgens aanwijzing van het
patroon twee aan twee, met kruis op kruis verbonden,
en van kruis tot punt op den zak vastgehecht, van
boven wordt de zak gezoomd,
waardoor taffen linten worden ge-
stoken om de tasch te kunnen
digtschuiven.
Gehaakt tusschenzetsel.
Afb. No. 54.
Dit tusschen-zetsel wordt
van fijn
haakga-
ren ge-
wen stof legt. Op de voorstukken wordt, zoo als wij dit hebben
voorgeteekend aan den rand van voren de gepunte revers gezet,
en daarna Fig. 26, 27 en 28 volgens de overeenstemmende let-
ters met elkaar verbonden. In de rondte wordt de jaquette ge-
boord, en tegen het uitsnijdsel van den hals aan de binnenzijde
een schuine reep 2 d. breed gezet. De jockey moet men naar
Fig. 20 knippen, garneeren en dan met Q aan Q van het
voor- en zijpand in het armsgat zetten, dat zoo als van zelf
spreekt eerst geboord moet zijn.
Porte-jupe “Watteau.”
Afb. No. 50 en 51. Knippatr. keerz. v. h. Supplem.
No. XII, Fig. 62.
Het opnemen der kleedjes wordt hoe langer hoe meer door
de mode begunstigd, en daarom is zij er steeds op bedacht, om
de meest mogelijke verscheidenheid in de eenvoudige porte jupes
aan te brengen, waarbij zij zoo wel het nuttige als het sierlijke
en élégante in het oog houdt. De porte jupe waarvan wij on-
der afb. No. 51 tevens het gebruik te zien geven, maakt te
gelijkertijd een zeer lief garnituur voor een kleedje uit, hij is zamengesteld uit 4 tot 6 lange écharpes
die aan een boord
of ceintuur zijn
gezet, waar-van de twee
voorsten te-
vens met zak-jes, tot ber-
ging van
verschil-
lende toi-
letbehoef-
ten zijn
voorzien. Men kan deze écharpes zoowel van de stof van den japon als van zwarte taf nemen; zij
worden met stijf gaas en eene dunne zijden voering
voorzien, en krijgen een belegsel uit schuine reepen
van gekleurde taf 4½ d. breed, bestaande; deze laat-
sten van onderen met een eindje franje versierd,
vallen 22 d. lang over de écharpe heen. Als men dezen porte-jupe wil vervaardigen dan moet men
naar mate van de wijdte der taille zoowel uit de bovenstof als uit voering, naar Fig. 62 4―6 gelijke gedeelten knippen;
het patroon geeft de helft van de écharpe,
men moet het eerste dus met de dunne
lijn langs den draad op de dubbel toege-
vouwen stof leggen en alzoo dubbel knip-
pen waardoor men de volle breedte ver-
krijgt. De bovenstof wordt nu op de voe-ring geregen en elke écharpe volgens de
afb. en naar aanwijzing van de knippatronen met het garnituur belegd. De écharpes zijn aan ons model van grijs mohair. De reepen van het belegsel van lichtblaauwe taf vervaardigd en met een zwart en een wit zijden
veterbandje geboord;
naar aanwijzing van Fig. 62 worden er de aldaar voor-geteekende figuren met zijden koord ook wit en zwart op uitgevoerd, en de einden van de pattes met een zijden franje gegarneerd. Voor de twee voorste écharpes moet
men zoo wel van de bovenstof als voor de randen twee
van elkaar gescheiden gedeelten knippen waarvoor de lijn
op Fig. 62 is aangegeven; tusschen deze insnijding wordt
een zakje waarvan men de lengte naar verkiezing neemt,
gezet, de bovenkant van dit laatste bedekt den afgeknip-
ten rand van de écharpe en van het garnituur dat een
weinig over
de gladde lijn heen komt. Nu moet men in elke écharpe twee plooijen leggen door zoo als wij dit op
Fig. 62 aangeven de beide krui-
sen op het daartusschen inlig-
gende punt te hechten, vervolgens worden de écharpes met eene gelijk-matige tusschenruimte
aan een boord naar de wijdte van de taille ge-zet; deze ceintuur is van de stof van
den porte-jupe
vervaardigd,
[15 Mei 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 93
No. 48. Costuum voor meisjes van 7―9 jaar.
Voorzijde van het jaquetje. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. II. Fig. 16―29.
No. 45. van Italiaansche
Ronde hoed stroo.
No. 43. Baret van engelsch gevlochten stroo.
No. 42. Ronde tuin- en
reishoed.
No. 50. Porte-Jupe “Watteau.” Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XII. Fig. 62.
No. 49. Costuum voor meisjes van 7―9 jaar.
Achterzijde van het jaquetje.
No. 44. Baret van bruin en-
gelsch gevlochten stroo.
No. 46. Baret van rijststroo.
No. 47. Blouse met lint van guipure gegarneerd. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. IX. Fig. 57―59.