Écharpe
“Graziosa.”
Afb.
No.
59 en
60.
Knip-
patroon
voor de écharpe, voorz. v. h. Supplem. No. III,
Fig. 30 en 31. Knippatr. voor het garnituur
van den rok Fig. 32.
De bevallige vorm van deze écharpe
waarborgt haar ook in dit saizoen eene
plaats nevens den burnous en den pa-
letot, en wij meenen dat het vooral
aan onze jeugdige lezeressen aangenaam zal zijn, hiernevens de afbeelding en de
knippatronen van een model te ontvan-
gen, dat zich bijzonder door eene groote
mate van élégance onderscheidt. Het origineel van deze écharpe bestaat uit zwaar persaan, in de tegenwoordig zoo
zeer gezochte staalblaauwe kleur; aan den rand van boven is zij met een geplooiden reep ongeveer 10
d. breed gegarneerd; deze loopt van voren en van achteren in breede met eene smalle franje versierde einden uit, is op den rug over elkaar gekruist en
wordt door lussen van stof van de écharpe op gehouden. Verder geeft het garnituur een gladden schuinen reep te zien die om den buitenrand heen loopt en met een ingeregen koordje geboord, waaraan een geplooiden volant, 6 d. breed met een
smalle franje voorzien, is gezet, eindelijk nog een smal randje
passement met opgenaaide stalen kralen. Voor het vervaar-
digen van de écharpe heeft men 400 d. stof 65 d. br. noodig. In Fig. 30
hebben wij weder een omslag moeten leggen, dit moet eerst afzonderlijk overge-
nomen en daarna aan het geheel worden gehecht; daarna knipt men de écharpe aan-
een, door het patroon dat slechts de helft geeft, langs de gladde lijn op de dub-
bel toegevouwen stof te leggen. Fig. 31 geeft een gedeelte van het geplooide gar-
nituur, hiernaar moet men voor elk gedeelte van de écharpe een reep van de stof
knippen en de rigting van de lijnen door de pijlen aangegeven volgen tot men
eene lengte van 150 d. heeft. Beide reepen worden met gaas en de einden daaren-
boven met dunnet af gevoerd, dan van de dunne gladde lijn op Fig. 31 af, ge-
plooid, door telkens kruis op het daarnevens liggende punt te doen vallen; de plooijen
moeten aan de verkeerde zijde op regelmatigen afstand op elkaar vast worden gehecht;
het spreekt van zelf dat dit bij de einden die los neer blijven hangen wordt nagelaten.
6de toer. 2 v. st. * 4 kettingst., 8 v. st., 4 kettingst., 2 v. st. Van
* af herhalen. De verdeeling van de steken toont de afbeelding aan.
7de toer. 4 kettingst., * 10 v. st. waarvan de 8 middelste op de 8
v. st. van den vorigen toer komen, 8 kettingst. Van * af herhalen.
Men werkt nu 2 toeren als den 1sten toer, doch zoodanig, dat de
stokjes verzet worden, zooals de afbeelding aantoont; dan herhaalt men
het patroon van den 2den tot den 7den toer (evenwel zoo dat de pun-
ten verzet over elkander komen) en sluit dan het tusschenzetsel
weder met een toer 1 st. en 3 kettingst. af.
Gehaakte tusschenzetsel.
Afb. No. 58.
Men zet met fijn garen 24 steken op en haakt
in de dwarste heen en weder de volgende toeren:
1ste toer. * 5 kettingst., in den 4den steek 1 v.
st. Van * af nog 5 maal herhalen, dan 5 kettingst.
2de toer. 7 st., in den laatsten v. st. van den vorigen toer, 1 v. st. in den middelsten steek
van den eersten kettingsteekboog, * 5 kettingst.,
1 v. st. in den volgenden boog. Van * af nog 4
maal herhalen; dan 7 st. in den laatsten kettingst.
van den vorigen toer, vervolgens 1 kettingst.
3de toer. 3 h. v. st. op de 3 eerste st. van den
vorigen toer, op de 4 volgende stokjes op elk 1
v. st.; 5 kettingst., 1 v. st. in den middelsten steek
van den volgenden kettingsteekboog, 5 kettingst.,
1 v. st. in den middelsten steek van den volgen-
den boog, 7 st. in den daaraanvolgenden v. st.,
1 v. st. in den middelsten steek van den volgenden
boog, 7 st. in den volgenden v. st., 1 v. st. in
den middelsten steek van den volgenden boog. 5
kettingst., 1 v. st. in den volgenden boog, 5 ket-tingst., 1 v. st. in den middelsten steek van den
laatsten stokjesboog, 5 kettingst.
4de toer. 7 st. in den eersten v. st. van den vorigen toer, 1 v. st. in den eersten boog, 5 kettingst.
1 v. st. in den volgenden boog, 7 st., in den volgenden v. st.,
1 v. st. in den middelsten steek van den stokjesboog, 5 ketting-
st., 1 v. st. in den middelsten steek van den volgenden stokjes
boog, 7 st., in den volgenden v. st.; 1 v. st. in den volgenden
kettingsteekboog, 5 kettingst., 1 v. st. in den daaraanvolgenden boog, 7 st., in den laatsten v. st. van den vorigen toer, 1
kettingst.
5de toer. 3 h. v. st. op de 3 eerste st. van den vo-
rigen toer, op de 4 volgende st. op elk 1 v. st., * 5
kettingst., 1 v. st. in den middelsten steek van den
volgenden boog. Van * af nog 5 maal herhalen; dan
5 kettingst.
6de toer. 7 st., in den eersten v. st. van
den vorigen toer, 1 v. st. in den middelsten
steek van den eersten kettingsteekboog, 5 ket-tingst., 1 v. st. in den volgenden boog, 7
st., in den volgenden v. st., 1 v. st. in den
volgenden boog, 5 kettingst., 1 v. st. in
den volgenden boog, 7 st., in den volgen-
den v. st. 1 v. st. in den kettingsteekboog,
5 kettingst., 1 v. st. in den volgenden
kettingsteekboog; 7 st. in den laatsten v. st.
van den vorigen toer, dan 1 kettingst.
7de toer. 3 h. v. st. op de 3 eerste st.,
op elk van de 4 volgende st. 1 v. st., 5
kettingst., 1 v. st. in den volgenden kett-
ingsteekboog, 5 kettingst., 1 v. st. in den middelsten steek van den stokjesboog, 7 st.
in den volgenden v. st., 1 v. st. in den
volgenden boog, 7 st. in den volgenden v. st., 1 v. st. in den stokjesboog, 5 kettingst., 1 v. st.
in den volgenden kettingsteekboog, 5 kettingst., 1 v. st. in den laatsten stokjesboog, 5 kettingst.
Men begint nu weder van
den 2den toer af; heeft het tus-schenzetsel de gewenschte
breedte verkregen, dan ver-
bindt men de buitenste kleine
stokjesbogen aan beide zijden met 4 kettingsteken en 1
vasten steek.
Gehaakt tusschenzetsel.
Afbeelding No. 55.
Men begint aan eene rij der tegenover elkander lig-
gende bladeren, en werkt als volgt: * 26 kettingst., 1
h. v. st. in den 12den steek, zoodat de 14 laatste eene
opening of de aar van het blad vormen; rondom deze
opening haakt men: 1 v. st. in de tegenoverliggende lus
van den 12den steek, waar men reeds in gewerkt heeft:
1 st. in den volgenden steek, van de opening, 4 kettingst. in den 2den steek 2 st., 4 kettingst. in
den 2den steek 2 st., 5 kettingst., 2 st. zonder een steek overteslaan;
4 kettingst., in den 2den steek 2 st., 4 kettingst., in den 2den steek
1 st., 1 v. st., 1 h. v. st. in den laatsten steek van de opening. Van
* af wordt herhaald totdat men de genoegzame lengte voor het tus-
schenzetsel verkregen heeft. om meer stevigheid aan het tusschen-
zetsel te geven kan men de beide onderste kettingsteekbogen door
1 h. v. st. aan elkander verbinden. De tweede rij bla-
deren werkt men in tegenovergestelde rigting van de
eerste en verbindt daarbij den van het eene naar het
andere blad gaanden kettingsteekboog door
1 v. st. aan elkander; men haakt dus in
plaats van telkens 26 kettingst. eerst 5 ket-
tingst., dan 1 v. st. in den middelsten steek
van den kettingsteek van de tegenoverliggen-de rij bladeren, dan nog 20 kettingst. Aan de buitenzijde verbindt men de bladeren door
de beide volgende toeren: 1ste toer. 1 v. st.
aan de punt van elk blad, telkens 9 ket-
tingst. er tusschen.
2de toer. Afwisselend 2 st., 2 kettingst.
waarmede men 2 steken overslaat.
Geborduurde horologiehanger.
Afb. No. 56. Tulle, batist of
cambrie, fransch garen No. 30.
Dit handwerk is in geen bonte kleuren
vervaardigd, het bestaat slechts in appli-cation van batist op grove zoogenaamde
erwtentulle. Daar het goed gewasschen kan worden, is deze horologiehanger zeer praktisch. Eerst tee-
kent men de in oorspr. grootte gegeven afb. op batist of cambrie, waarbij de rug zooals van zelf
spreekt in zijn geheele grootte, de tasch slechts tot aan den omtrek van den bovenrand moet
genomen worden. Daarna hecht
men de te appliqueeren stof op
de tulle en voert er het patroon
op uit, waarbij men de figuren
men den steel-, kettingst- of fes-
tonneersteek met borduurkatoen gewerkt, afsluit. Dan hecht
men het gedeelte van de tasch naar aanwijzing van afb. 56 op den rug en
festonneert van on-
deren de
4 ge-
deel-ten
van de stof te zamen vattende ― rondom de buitenranden.
De binnen en buiten omtrekken van het patroon vol-
gende, wordt de geappliqueerde stof weggesneden;
binnen de figuren, als ook op dat gedeelte van den
rug dat door de tasch bedekt wordt, blijft de stof
er op bevestigd, en wordt er op laatstgenoemde
plaats op gefestonneerd. Om het werk meer effect en stevigheid te geven, kan
men onder de tulle taf leggen en daar-
na over de cartonnen vormen spannen,
die natuurlijk overeenkomstig het werk
moeten zijn, de rug wordt van een bandje of lusje voorzien, om opgehangen te
kunnen worden.
Gehaakt tusschenzetsel.
Afbeelding No. 57.
Aan den buitenrand van het tusschenzetsel be-
ginnende, zet men de lengte waarvoor men het
bezigt met kettingsteken op.
1ste toer. 1 stokje, 3 kettingst. waarmede men
3 steken overslaat.
2de toer. 6 v. st., op elken steek van den vorigen toer 1
steek, * 10 kettingst., in den 9den steek 10 v. st., op elken
steek 1 steek. Van * af herhalen.
3de toer. 5 v. st. op de 5 eerst v. st. van den vorigen toer, * 4
kettingst., 2 v. st. op de beide middelste van de 10 kettingst., 4 ket-
tingst., 8 v. st. op de 10 v. st. van den vorigen toer zoodat de eerste en
laatste steek onbewerkt blijft. Van * af herhalen.
4de toer. 4 v. st. op de 4 eerste steken van den vorigen toer, * 4
kettingst., 4 v. st., waarvan de 2 middelste op de 2 v. st. van den vorigen toer
komen, en de beide andere in den daaraangrenzenden kettingst., 4 kettingst., 6
v. st. op de 6 middelste van de 8 v. st. Van * af wordt herhaald.
5de toer. 3 v. st. op de 3 eerste steken, * 4 kettingst., 6 v. st. waarvan de 4
middelste op de 4 v. st. van den vorigen toer komen, 4 kettingst., 4 v. st. op
de 4 middelste van de 6 v. st. Van * af herhalen.
werkt, in de lengte opgezet en van eene zijde af begonnen.
1ste toer. Afwisselend 1 stokje, 1 kettingsteek waarmede men 1 steek
van den vorigen toer overslaat.
2de toer. 1 v. st. * 13 kettingst., in den 9den steek 1 v. st. Van
* af wordt herhaald.
3de toer. Deze toer begint in den middelsten steek van den eersten kettingsteekboog van den vorigen toer (dus in den 7den van de 13
kettingst.), * 1 st., 5 kettingst., 1 dub. st., 5 kettingst., 1 dub.
st., 5 kettingst., 1 st., deze worden allen in den 7den steek ge-
werkt; 3 kettingst., 1 v. st. in den 7den steek van den volgen-
den kettingsteekboog, 3 kettingst. Van * af herhalen.
4de toer. * 1 v. st., 5 st. en 1 v. st. in de opening van den
eersten kettingsteekboog van den vorigen toer; 1 v. st., 5 st.
en 1 v. st. in den 2den kettingsteekboog; 1 v. st., 5
st. en 1 v. st. in den 3den kettingsteekboog; 3 v. st. op
de 3 volgende kettingst., 1 v. st. op den volgenden v.
st., † 7 kettingst., 1 v. st. in den 2den van deze 7 ket-
tingst., zoodat de 5 laatste eene lus vormen. Van † af
wordt nog 3 maal herhaald, 1 v. st. in den laatsten v.
st. voor het beginnen van de 4 kleine lussen, 3 v. st.
in de 3 volgende kettingst. Van * af herhalen.
Deze toeren vormen de helft van het tusschenzetsel,
de andere helft wordt weder op nieuw begonnen, bij den
laatsten toer echter verbindt men met h. v. st. de figu-
ren aan elkander zooals de afbeelding aantoont.
94 DE GRACIEUSE. [15 Mei 1865. 3e Jaargang.]
No. 42. Cache-necessaire. Verkleind.
No. 51. Porte-jupe “Watteau” op den rok geschikt. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XII. Fig. 62.
No. 52. Mutschentaschje. Verkleind. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XI. Fig. 61.
No. 54. Gehaakt tusschenzetsel.
No. 55. Gehaakt tusschenzetsel.
No. 53. Geborduurde bodem voor het mutschentaschje, verkleind maar uitvoerig voorgesteld.
Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. XI. Fig. 61.