De Gracieuse 15 May 1865 | Page 3

[15 Mei 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 91

8 lussen, die, zooals wij reeds vermeld hebben, door

eenvoudige festonneersteken gevormd worden en dan

bij de volgende rij worden omwonden. De 3de toer

heeft 8 maal 4 stokjes, die door den strak aangehaal-

den draad die door de lussen van

den vorigen toer loopt gewerkt

worden en daarna digt worden

aangehaald. De beide afbeeldin-

gen No. 22 en 23 zullen de ver-

klaring duidelijk maken.

Afb. No. 24. De beide eerste

toeren van dit wieltje tellen 32

stokjes. (De 1ste toer wordt niet

omwonden). De 3de toer heeft 16

eenigszins lange omwonden dus een tullen grond vormende stokjes,

dan nog 1 toer omwonden stokjes.

De 8 gaatjes die door witte stipjes

zijn aangeduid, als ook de middel-

ste kleine opening, kunnen met een

smal, digt feston worden omgeven,

zoo als het volgende wieltje No. 25

aantoont. Dit begint echter met 3

toeren stokjes, waarvan de beide

eerste toeren niet omwonden zijn. Het middelste gedeelte is even

als het wieltje No. 24.

Afb. No. 26. Dit wieltje behoeft geene verdere verklaring, maar

toont duidelijk aan, dat deze kant-steken op verscheidene wijzen kun-nen gevariëerd worden. Het mid-delste gedeelte hiervan is even als

het wieltje No. 16 gewerkt.

Afb. No. 27. Van de twee bui-tenste stokjes toeren is de 1ste toer niet omwonden. Wat den binnen-

sten kring vetergaten betreft, het is duidelijk zigtbaar dat deze gefestonneerd zijn, in het nog niet voltooide

gedeelte zijn de openingen voor de vetergaten door witte stipjes aangegeven.

Afb. No. 28 en 29. Voor dit wieltje werkt men als 1ste toer 8 eenvoudige lussen, omwoelt deze, echter den

draad hierbij stevig aanhalende, zoodat op deze wijze drie hoeken gevormd worden, die alsdan in

point de reprise tot digte punten worden ingevuld. De vergroote afb. No. 28 geeft hiervoor

eene duidelijk verklaring. Elke driehoek wordt van de bovenpunt af begonnen, men moet gedurig

wanneer men een driehoek gevuld heeft, om den volgenden weder te beginnen den draad tot aan de

punt omwinden; de verdere voltooijing van het wieltje is volgens afb. No. 29 duidelijk te zien.

Afb. No. 30 en 31. Hiervoor werkt men eerst 6 lussen en wel 2 toeren, daar bij den 2den toer de

draad denzelfden weg loopt, doch hierbij de lussen van den 1sten toer omwoelt. Daarna haalt men

den draad door de dubbele lussen, zoodat zij even als bij No. 28 driehoekige openingen

vormen, volgens aanwijzing der afb. No. 30 werkt men nog een toer eenvoudige,

eenigszins lange lussen, in de openingen van de dubbele lussen, omwoelt de eersten, fes-

tonneert daarna de kleine binnenste opening en festonneert eindelijk de 2 om elkander

gewonden dra-den die de ge-

punte toer vor-

men, volgens

afb. No. 31

duidelijk

voorge-

steld.

haald, zoodat zij eene gekrulde franje met smallen rand vormen. Het ei zelf wordt nog door eene garneering van lint voltooid, daar men namelijk rondom het deksel een smalle ruche van lint plaatst

en aan beide einden de blikken

plaatjes door eene volle rozet van lint bedekt. Deze laatste wordt op stijve witte tulle, gedeeltelijk op de schaal en gedeeltelijk op het deksel bevestigd, zoodat het

ei zich eerst bij het digt maken

in zijn geheel vertoont. Het dek-

sel hecht men zoodanig aan ééne

lange zijde aan de schaal, dat

zij goed geopend kan worden,

en voorziet beide gedeelten van strikbanden om haar te kunnen

digt maken.

No. 12. Geraamte v. h. deksel van het eierenmandje. Bewerking

van den vlechtsteek. Verkleind voorgesteld.

No. 13. Onderste gedeelte v. h. geraamte v. h. eierenmandje.

Verkleind voorgesteld.

No. 10. Costuum voor knapen van 10―12 jaar. Knip-

patr. voorzijde v. h. Supplem. No. I. Fig. 1―15.

Knippatr. keerzijde v. h. Supplem. No. XIII. Fig. 63.

No. 8. Parasol met

een garnituur van

schuine reepen en

kralen grelots.

No. 9. Parasol met

een garnituur

van staal en

kant.

No. 11. Mandje om gekookte eieren warm te houden. Helft v. d. oorspr. grootte.

Kantsteken (Points

d’Alençon).

Afbeelding No. 14―41.

Hoemeer de mode ook thans op het gebied der lingeries van hare eenvoudigheid afwijkt, naar die

mate verkrijgt het wit borduur-sel wat de verscheidenheid van kantsteken betreft weder des te meer waarde. Om dit franje

werk te kunnen vervaardigen, zul-

len wij onze lezeressen voorzeker veel genoegen verschaffen, door

zoo als wij reeds bij verscheidene

handwerken hebben verrigt, ook

hiervan naauwkeurig afbeeldin-gen en beschrijvingen te geven,

opdat zij hierdoor eene grondige handleiding zouden kunnen verkijgen.

Wij hebben voor onze eerste les den kantsteek gekozen met den naam van “Points d’Alençon

bestempeld. Deze worden, nadat er de stof onder is uitgesneden in eene met digte steken om-

geven geborduurde opening gewerkt. Voor deze kantsteken bezigt men goed gedraaid ga-

ren, voor fijn borduurwerk van No. 100 tot 200, bij grover borduurwerk, bijv. in linnen

neemt men de grofte van het garen naar evenredigheid van de stof. Bijna alle deze kantste-

ken bestaan gedeeltelijk uit eenvoudige festonneerlussen, gedeeltelijk uit een omwinding van de draden, waardoor een soort van stokjes ontstaan, waarvan de bewerking volgens Afb.

No. 14 en 15 wordt voorgesteld. Nadat men den draad aan den geborduurden rand, die

de intevullen opening omgeeft, bevestigd heeft, haalt men hem op eenigen afstand van el-kander van onderen naar boven zoover door den rand, dat er slechts eene kleine lus over-

blijft, waardoor men nu evenzoo den draad van onderen naar boven doorsteekt. Fig. 14 stelt door de afbeelding deze bewerking duidelijk voor, daar volgens de reeds beschrevene wijze de naald door eene lus is gestoken, en er reeds eenige voltooide stokjes zijn aangeduid, als ook eenige eenvoudige festonneerlussen, die zich van de

omwoelde stokjes onderscheiden daar zij

door eene witte stip in het mid-den zijn aan-gewezen. Wil

men een soort

van tullen

grond voor-stellen, dan werkt men

aan het einde van den toer

gekomen

zijnde evenzoo den volgen-

den toer, daar

men dan in elke lus van den vorigen toer

een stokje

werkt.

Deze

soort tullengrond komt in verscheidene van de hier afgebeelde kantsteken voor. wanneer de stokjes een digter, meer guipure grond moeten vormen, haalt

men door de rij lussen nogmaals den draad, zoodat zij naar binnen eenen

scherpen rand verkrijgen (zie afb. No. 15), men steekt hierbij gedurig van

onderen naar boven door de lus, en bevestigt den draad aan het einde van

den toer, na hem een weinig strak aangehaald te hebben. Wij zullen deze

stokjes om ze van die voor den tullen grond te onderscheiden “omwonden

stokjes” noemen.

De nu volgende afbeeldingen toonen de bewerking van verscheidene soorten van zoogenaamde “wieltjes” aan, die tot vulling van groote vetergaten,

rozetten of bloemen kunnen dienen.

Afb. N. 16. Eenvoudig wieltje uit 7 omwonden, eenigszins lange stokjes bestaande, waarvoor

men de festonneerlussen een weinig langer maakt, en den draad 2 of 3 maal omwoelt.

Afb. No. 17. Wieltje uit 2 rijen omwonden stokjes, waarvan de binnenste rij wijder dan de bui-

tenste rij wort uitgevoerd.

Afb. No. 18. Wieltje met een zoogenaamd “spinnetje” in het

midden, dat door een krans van omwonden stokjes is ingesloten. Het spinnetje wordt door 4 kruisgewijze gespannen draden gevormd,

die men in het midden met een klein radje omwoelt,

zooals op Afb. No. 39 vergroot is voorgesteld.

Afb. No. 19. Wieltje van 2 digte rijen om-

woelde stokjes.

Afb. No. 20 en 21. De be-werking van dit wieltje verrigt

men naar aanwijzing van de ver-groote afb. No. 20, eerst met

2 rijen regelmatig verzetten, om-wonden stokjes, dan een toer, waarbij men 4 stokjes in eene

lus van den vorigen toer werkt,

dit verrigt men 8 maal in re-

gelmatige tusschenruimten, ver-volgens omwoelt men de stokjes

gedurig van onderen naar bo-ven door de lussen stekende,

opdat zij digt aan elkander ge-

schoven zouden kunnen worden. Afb. No. 20 toont de stokjes van

den 3den toer reeds omwonden

aan, eindelijk werkt men nog

een toer, daar men hiervoor den

draad gedurig door de lus van de 4 aan 4 gescheiden stokjes

haalt en hem daarna bevestigt.

Afb. No. 22 en 23. Het ver-

groote gedeelte van dit wieltje

No. 22 toont duidelijk de bewerking aan. De 1ste toer vormt eene rij tamelijk digt bij elkaar omwonden stokjes, de 2de toer

Afb.

No.

32

en

33.

De

eerste,

ver-

groote afbeel-

ding

geeft

een gemakkelij-

ken leidraad voor

de uitvoering van

dit wieltje.

Als men het

zoover de afbeelding het voorstelt, vervaardigt heeft, dan vult men de openingen

die door witte stipjes zijn aangewezen met point de reprise in.

Afb. No. 34―36. Onder No. 35 en 36 geven wij 2 kantsteken ter versiering van

ovale figuren. Beide patronen worden op dezelfde wijze begonnen als afb. No. 34

voorstelt, eerst werkt men langs den geborduurden rand een toer kleine omwonden

stokjes, dan wordt de binnenste opening kruisgewijze overspannen, zoodat de dra-

den in het midden schuine ruiten vormen, die van onderen en van boven door drie-

hoeken zijn omgeven. Voorts worden voor No. 35 de door een punt aangewezen

driehoekige vlakken, in point de reprise gevuld, terwijl men voor No. 36 elke

ruit in tweeën verdeelt, (dus die openingen die door een kruis zijn aangegeven) en op dezelfde wijze vult. Om

van het eene afgewerkte figuur aan het naastbijzijnde intevullen figuur te kunnen komen, verrigt men door

eenige keeren den draad om het naastbij zijnde heen te winden.

Afb. No. 37 en 38. Eerst overspant men met een draad de in te vullen opening op regelmatige afstanden in eene

schuine rigting, werkt over deze draden eene tweede laag draden

doch in eene tegenovergestelde rigting en eindelijk eene derde laag

in dwarsloopende lijnen. Afb. No. 37 toont de los liggende

draden in de ware verhouding aan. Bij het werken van

de dwarslijnen voert men den draad afwisselend dan onder

en dan boven de gekruist liggende draden door, zoodat zij

als het ware door de beide lagen draden worden gevlochten. Men

vormt nu in dwarsloopende rijen

de kleine moesjes, daar men aan

elk kruispunt de 6 draden even als

een spinnetje twee of driemaal om-woelt, gedurig een draad op en den volgende onder de naald

nemende, terwijl men tot aan het

volgende kruispunt den daarheen

leidenden draad van het net 1 of 2

maal omwoelt. No. 38 toont het

voltooide patroon aan.

Afb. No. 39 en 40. Dit patroon

vordert dezelfde voorbereiding als

het voorgaande, echter heeft men

hiervoor 4 lagen draden door te ha-

len, 2 tegenovergestelde schuine

en 2 tegenovergestelde regte rij-

en (zie de vergroote afb. No. 39);

eerst werkt men in regte rijen de

kleine moesjes, terwijl men op die

plaats waar zich twee draden

kruisen, een wieltje werkt en daar

waar er vier draden gekruist lig-

gen overslaat. Aan elk van de dwarsloopende draden werkt men

eene rij omwonden stokjes, zooals de vergroote afb. duidelijk voor-

stelt Voor de origineele grootte kan afb. No. 40 tot maatstaf dienen.