De Gracieuse 15 May 1865 | Page 2

De kop wordt met knoopjes van witte zijde ge-

vuld, waarmede ook de 3 omhoogstaande steken

op den kop zijn uitgevoerd, het oog wordt door eene zwarte kraal gevormd. Het geheele patroon wordt

op 4 à 5 duim afstand van onderen van den

rand af aan elk gedeelte uitgevoerd.

Afbeelding No. 5. het patroon van dezen rand

is niet alleen geschikt voor parasols, maar ook voor rokken en jaquetten bijzonder aan te

bevelen. Op het model is het op zwarte grijze

zijde met blaauwe koordzijde en zwart fluweel

lint uitgevoerd, waarvan het laatste door den

aangrenzenden kettingsteek en afzonderlijke voor-uitspringende steken eene getande streep vormt. Overigen is de wijze van borduren gemakkelijk

naar de afbeelding te bewerken.

Afbeelding No. 6. Dit prachtige patroon is volgens ons origineel, gedeeltelijk met zeer kleine kettingsteken, gedeeltelijk in point russe met witte zijde bewerkt. In plaats van kettingsteken kan men hiervoor ook den schuinen steelsteek be-

zigen. De bladfiguren in den vorm van fransche leliën die er hoog op schij-nen te liggen zijn digt met knoopjes gevuld. Overigen worden de afzon-derlijke witte moesjes door krijtwitte en de donkere moesjes in de dubbele

ringen door zwarte kralen gevormd.

Costuum voor knapen van 10 tot 12 jaar.

Afb. No. 10. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. I. Fig. 1―15.

De hiernevensgaande modellen voor een pantalon, vest en jaquette, een

volledig costuum voor knapen van 10―12 jaar uitmakende, kunnen wij

in alle opzigten, en wel voornamelijk, omdat zij zeer gemakkelijk te ver-

vaardigen zijn, bijzonder aanbevelen. Het een en ander is vervaardigd van licht grijs zomer bukskin, waarvan men 195 d. noodig heeft, de eenige

versiering bestaat uit eene rij stiksteken met zwarte zijde die langs

al de buitenranden heenloopt, en aan de zijnaden van den pantalon

uit een zwart zijden koord, in plaats van een boordseltje. Het vest

en de jaquette worden van voren door middel van zwarte steenen

knoopen gesloten.

Voor den pantalon moet men naar elk der Fig. 1, 2

en 5 twee gelijke stukken knippen, naar Fig. 3 een,

naar Fig. 4 wederom twee gedeelten; het regter gedeelte van het boord (Fig. 4) moet zoo veel korter zijn, als

wij dit door de afwijkende gladde lijn aangeven. Bij Fig.

1 en 2 heeft men op een omslag voor een zoom onge-

veer 5 d. breed te rekenen, Fig. 3―5 worden met wit

of grijs perkaal gevoerd. De twee bij elkaar behoo-

rende gedeelten van den pantalon worden nu van A tot

B, van C tot D en van E tot F aan elkaar verbonden;

bij den naad van A tot B wordt het voorste gedeelte

van den pantalon op het achterste gestikt; de afgeknipte rand naar binnen omgeslagen, vormt een soort van boord-seltje ongeveer ½ d. breed, waarover later een zijden koord wordt gelegd. Nadat de pantalon van onderen met een zoom is voorzien, wordt van boven de afgeknipte

rand aan den voorkant van het linker gedeelte naar bin-nen toe omgeslagen, waarna men er een reep der stof,

die naar Fig. 3 geknipt en met knoopsgaten is voorzien aan-

zet, en wel langs de gepunte lijn ster aan ster, punt aan punt

en H aan H; het regter gedeelte krijgt knoopen, waarna de

twee halve gedeelten van den pantalon van voren in het midden van

F tot H en van achteren van F tot G aan elkaar worden genaaid;

van G tot K laat men eene split open, waarvan de afgeknipte randen

smal naar

binnen toe worden om-geslagen en dan vast ge-zoomd. Aan deze split

wordt van B tot C het

naar binnen-hangende en 14 d. diepe zakje gezet; dit laatste neemt men van voering maar legt er

vlak

onder

de split

een

reepje

der

boven-

stof 5 d. breed op, en hecht het van de split tot aan

den rand van onderen op den zijnaad van den pantalon

vast. Als men aan de achterste gedeelten van den pan-

talon het gespboordje Fig. 5, met kruis op kruis en

punt op punt heeft genaaid, dan wordt het boord er

volgens de overeenstemmende letters op gezet, nadat het laatste alvorens met voering, een knoops- en een veter-

gaatje en ook met knoopen is voorzien.

Voor het vest moet men naar elk der figuren 6 en

7 twee gelijke gedeelten knippen, het shawlvormige kraagje naar Fig. 10 dubbel uit de bovenstof en aaneen,

de dunne gladde lijn geef het midden aan, Fig. 8 en

9 alleen maar uit voering, wit of grijs geglansd cassa,

ook dubbel, en wel Fig. 8 aaneen en van Fig. 9 twee

gelijke stukken. Nu worden de voorstukken met knoopen en knoopsgaten en ook met het kleine zakje 6―8 d. diep voorzien; dit wordt aan den verkeerden kant tegen de afgeknipte randen van de insnijding, dier er van kruis

tot punt in is gemaakt gezoomd, daarna zet men aan

den ondersten rand van deze laatste de patte, naar Fig.

7 geknipt en met eene rij stiksteken versierd, met kruis

op kruis en punt op punt; de patte moet omhoog staan,

en alzoo de insnijding bedekken. Nu worden de rug en voorstukken van L tot M en ook van N tot O aan

elkaar verbonden en daarna het kraagje op het vest ge-

zet waarbij P en Q op dezelfde letters van de twee dee-

len moeten sluiten, en het laatste langs de gepunte lijn, waarmede op Fig. 10 de vouw wordt aangegeven naar buiten toe omgeslagen. Het armsgat van het vest wordt

geboord, en men voert langs den buitenrand eene rij stiksteken uit,

waarmede dan tegelijker tijd dan naar binnen omgeslagen afgeknipten

rand wordt vastgehecht.

90 DE GRACIEUSE. [15 Mei 1865. 3e Jaargang.]

Voor de jaquette geeft Fig. 11 het voorstuk

Fig. 12 den revers voor het zakje, Fig. 15 de

mouw; naar Fig. 13 en 14 moet men den rug

en den kraag aaneensnijden en de dunne lijn, op

de dubbel toegevouwen stof leggen, het kraagje

en den revers daarenboven twee maal knippen. In de voorstukken legt men van boven in den hoek eene kleine plooi, zet tegen de voorkanten een reep der stof 6 d. breed en voorziet ze met knoopen, knoopsgaten en de zakjes; voor deze laatsten maakt men naar aanwijzing op Fig. 11

eene insnijding, naait tegen den bovensten afge-

knipten rand een reep der stof ongeveer 14 d.

lang, men boort den ondersten afgeknipten rand en bedekt de split met een revers die naar Fig.

12 geknipt en met eene rij stiksteken voorzien

is, door hem naar de overeenstemmende teekens

langs de gladde lijn op Fig. 11 op het voorstuk

te naaijen. Nu worden de rug- en voorstukken

van R tot S en van T tot U met elkaar ver-

bonden en het kraagje er volgens de gelijkluidende

letters opgezet, dit laatste wordt volgens de lijn die op het patroon de

vouw aangeeft, naar buiten omgeslagen. De mouw die eerst van X tot

Y aan elkaar is genaaid, wordt aan den rand van onderen ongeveer 4 d. breed naar binnen geslagen, op die plaats langs de voorgeteekende lijn

met een rij stiksteken voorzien, en met Z op dezelfde letter van het

voorstuk in het armsgat gezet. Rondom den buitenrand van de jaquette

loopt eveneens eene rij stiksteken.

Reuzenei, of eiermandje, om gekookte eieren

warm te houden.

Afbeelding No. 11 tot 13. Een vorm van ijzerdraad, 4 lood

witte castor wol, 4 lood zephirwol in 6―8 kleuren groen,

dik bordpapier, groen perkaal of merinos, kleine ge-

maakte bloemen, watten, witte taf of geglansd ba-

tist, 536 duim rose satin lint van 1½ d. breedte.

Wij bieden hiernevens onze lezeressen een handwerk aan, dat niet

alleen tot huiselijk gemakt dient, maar waarvan de vervaardiging

het werk dubbel loont, daar het een zeer fraai effect

maakt. Het in den vorm van een groot ei voorgesteld

mandje, maakt benevens het praktische doel, om de

eieren lang warm te houden, tevens een voor het oog

welgevallige tafelversiering uit. De bewerking is zeer een-

voudig, en het vervaardigen van den vorm zal zonder

de minste zwarigheid door een blikslager verrigt kunnen

worden. Afbeelding No. 12 en 13 stellen den vorm ver-

kleind voor. Hij heeft 38 draden, waarvan 28 voor de

schaal van onderen en 10 voor het deksel gerekend wor-

den. Het ijzerdraad moet de dikte van stalen breinaal-

den hebben, (die men bezigt om wol te breijen tusschen

beide van grofte); de lengte van 35 duim en wordt aan

het spitstoeloopende einde van de schaal op een rond

plat blikje van 4 duim, aan het andere, een weinig bree-

der afgerond einde op een van 5 duim in doorsnede, en

aan het deksel op een smal half rond gesoldeerd. De

lengte van den vorm bedraagt in doorsnede 26½ duim,

en in het midden, de wijdste omvang 63 duim. Beide gedeelten

van den vorm worden digt met witte wol omwoeld zooals wij tevens op de afbeelding van het deksel hebben voorgesteld. men

verbindt namelijk den draad vlak bij den blikken plaat aan een van

de buitenste ijzerdraden en omwoelt ze de rij volgende, zoodat de

rijen draden die de tusschenruimte moeten bedekken zich gedurig aan

de boven

zijde van den vorm bevin-den, en de draden bij het

heen en weder werken steeds

dezelfde richting behou-

den. Het is zeer noodig, hierbij in

acht te nemen,

dat bij de eene

rij de ingestoken

naald voor, in

de volgende rij

gedurig achter

den ge-

spannen

draad die

de tus-

schen

ruimte

vult moet

worden doorgehaald. De beide afzonderlijk voorgestelde

rijen op afb. No. 22 geven duidelijk de bewerking te

zien. na voltooijen van het vlechtwerk voert men zoo-

wel het deksel, als de schaal dik toch luchtig met wat-

ten en hierover witte taf of geglansd perkaal, dat ech-

ter niet strak gespannen, maar een weinig bulderen

moet, opdat de eieren de voering, zouden kunnen in-drukken. De voering van de schaal wordt, nadat men

laatstgenoemde van een ovale bordpapieren bodem, 33 d.

lang, 23½ d. breed heeft voorzien en er op heeft vastge-

hecht, er langs den buitenrand van binnen tegen ge-

naaid, doch zoo, dat de steken aan de buitenzijde niet

zigtbaar zijn. De bodem bedekt men vervolgens met

groen merinos of perkaal, dat men van onderen af over den

rand van den bordpapieren bodem slaat en van boven zoo digt mogelijk bij het ei met plooijen opnaait. Men garneert den uitstekende rand van den bodem met eene dubbele rij gebreide mos, waar men ter versiering kleine gemaakte bloemen of gekleurde immortellen tusschen

plaatst. Wij zullen nogmaals in het kort het breijen

van mos beschrijven. Hiervoor zet men 20 steken op,

breit over fijne houten of grove stalen naalden, even

als een kousenband heen en weder, doch gedurig met 4 dra-

den tegelijke, waarvoor men verschillende nuances groen zoo-

wel lichte als donkere bezigt. Heeft de gebreide reep de

genoegzame lengte voor den omvang van den bodem,

dan kant men hem af, legt hem in eene zeef over ko-

kend water tot hij goed doortrokken is en strijkt hem dan met een

heet strijkijzer droog. Daarna wordt hij in zijne lengte in twee gelijke

gedeelten doorgeknipt en elke toer steken tot aan den kantsteek uitge-

No. 6. Borduurpatroon voor een parasol.

No. 5. Borduurpatroon voor een parasol.

No. 7. Gedeelte van het garnituur van den parasol.

No. 9. Oorspronkelijke grootte.

No. 4. Borduurpatroon voor een parasol.

No. 3. Borduurpatroon voor een parasol.