koordje is geregen, dat K van de mouw op K van het voorstuk Fig. 41 sluit.
Voor het shawlvormig garnituur of de bretels die op ons model uit witte zijden tulle, witte kant en rozekleurige taf bestaan, heeft men eene gladde tullen voe-
ring noodig, welke voor de beide schouderreepen die met de mouwen een geheel vor-men naar Fig. 23 worden geknipt. De einden der bretels welke van voren en van
achteren juist denzelfden vorm hebben, worden later volgens de aanwijzing op het pa-
troon tot aan de dunne gladde lijn op Fig. 23 met een lapje taf bedekt dat af-
zonderlijk wordt geknipt. Aan deze voering zet men voor de mouw een reep
dubbele tulle 1½ d. breed en 38 d. lang dat aan de op het patroon woordelijk
aangeduide plaats, voor het gedeelte van de mouw wordt gezet, en aan de dwars-
zijden toegenaaid. Onder aan de aldus vervaardigde mouw wordt een strookje dub-
bele tulle gezet digt en fijn geplooid dat boven op den arm 6 d. en aan de on-
derzijde 3 d. breed moet zijn. de reep tulle moet voor dit even als voor al soort-
gelijke garnituren rijkelijk eens zoo lang zijn als de ruimte welke het moet be-
slaan. Digt boven dit tullen strookje legt men rondom de mouw eene ruche van uitgeslagen taf met een hoofdje geplooid, dat in het midden 11 aan de einden 5
d. breed is. Langs de gestipte lijn en de woordelijk aangeduide plaats op het pa-troon wordt nu nog een strookje 11 d. breed en met dubbele plooijen voorzien aangezet. Nu worden de bretels zoo ver zij met de taf bedekt zijn met een tullen
strookje 7 d. breed en met eene kant die er ruim wordt aangezet, gegarneerd, deze laatste komt over het tullen strookje en wordt er gelijktijdig mede aangenaaid; op den schouder moeten de garnituren van de voortste en ach-terste bretel over elkander heen worden gelegd en aan de dwarszijden boven aan den rand van de voering worden vastgehecht. Nu zet men de gedeelten taf, die alvorens
met eene tullen draperie zijn gegarneerd, waarin men naarmate der lengte 5―6 breede plooijen legt, zoodanig op de bretel dat zij overal het aanzetsel van het garni-
tuur bedekken, van boven krijgen de bretels een glad aangezet kantje en op elken schouder eenige strikken van taffen lint 3 d. breed, zoo als de afbeelding duidelijk te
zien geeft. Verder hecht men daar waar het bovenste tul-len strookje op den schouder is aangezet nog drie lussen 18 d. en twee einden 24 d. lang, waarboven nog een
kleinere strik met twee kor-tere einden wordt aange-bragt. De ceintuur waar aan men de bretels over elkaar ge-kruist vast-hecht, is op
ons model 8 d. breed, aan het einde schuin bij-
geknipt en zoo lang dat
zij van achteren in het mid-den over elkaar komen. Men schikt deze ceintuur even-eens op eene voering van stijve tulle, welke eerst met taf en daar overheen met tulle bekleed wordt, waarin men in de lengte kleine
plooitjes legt. Rondom krijgt de cein-tuur een smal kantje dat er niet wordt aan maar opgezet.
Vlechtwerk voor voetkus-
sens en kleedjes.
Afbeelding 51 en 52. Zelfkant van
laken, dat er bij het “dicatisee-
ren” of ontglanzen afvalt.
Wij deelen hiernevens aan onze lezeressen de wijze van bewerking mede van
een vlechtwerk dat men strepen van twee afstekende kleuren ― op ons model
van geel en zwart ― gewerkt wordt en bijzonder geschikt is voor voetkleedjes
en voetkussens. Men begint het werk met een langen reep zelfkant, en legt in
het midden een eenvoudige strik. In dezen strik vormt men door er een der
einden van den reep door heen te trekken een oog of lus, waardoor weder een
strik ontstaat, waarin men het andere eind nogmaals een strik maakt. Het
vlechtwerk wordt nu bij afwisseling dan met het eene dan met het andere eind voort-
gezet, zooals dit op Afb. 51 aan de lichte streep duidelijk zigtbaar is. Als de eerste ge-
vlochten streep de vereischte lengte heeft dan begint men op dezelfde wijze aan de twee-
de; maar bij de bewerking van deze als ook van al de volgende strepen haalt men nu steeds
het eene eind op Afb. 51 met A aangeduid, om den strik te maken door de zijlus van de
afgewerkte streep met B voorgesteld en ook door de
lus C die door het andere eind is gevormd, waardoor de afzonderlijke strepen op deze wijze aan elkaar wor-den verbonden. Afb. No. 51 stelt de wijze van be-
werking voor, zijnde de achterzijde van het vlecht-
werk. Afb. No. 52 geeft een gedeelte een weinig ver-
kleind aan de regterzijde te aanschouwen, waarop
het aaneen werken der afzonderlijke strepen niet zigt-baar is. Het werk moet regelmatig en tamelijk stijf
in elkaar worden gevlochten, de einden zelfkant wor-den, maar dit is onvermijdelijk, aan elkaar genaaid.
Om de zijkanten van het werk
te bedekken kan men er een
rand op dezelfde wijze bewerkt om heen zetten.
Gebreide slopkous,
voor kinderen van
3―5 jaar.
Afb. No. 53. Voor een
paar gebruikt men: 3
lood havanna, ¼ lood
witte, ¼ lood zwarte
zephirwol, 1 streng
gekleurde filoselle,
zwart leder 5
Ned. duim breed
en 10 duim
lang.
Men zet voor de slop-
kous van boven aan den
rand beginnende met ha-vanna wol 72 steken op,
die men op vier naal-
den verdeelt en daarna
tot eene rondte verbindt.
Er worden 34 toeren 2
regt en 2 averegts ge-
breid, de regte en averegte steken moeten op elkander komen; daarna 4 toeren geheel regt. Bij het nu
volgende gedeelte voor
de kuit, die volgens
ons origineel in wit,
Ceintuur als écharpe “Gothique.”
Afbeelding No. 47 en 48. Knippatroon, keerzijde van het
Supplement No. X. 26.
Het model van deze ceintuur als écharpe uit zwart persaan vervaardigd
heeft iets zeer oorspronkelijks, voornamelijk door het in gothieken vorm uitge-
voerde rijke borduursel dat met witte zijde, met witte soutache en met zwarte
geslepen kralen wordt gewerkt, en ook door het garnituur van zwarte en
witte franje, dat onmiddellijk onder de geborduurde figuren wordt aangezet.
De beide einden voor de écharpe knipt men naar het patroon dat men vindt
op het Supplement Fig. 26, de lijnen aan weerszijden met een pijl geteekend
worden voortgezet totdat men de vereischte lengte heeft, dat aan ons model
80 d. bedraagt. De kanten worden nu naar binnen toe omgezoomd, waarna
men het borduurwerk uitvoert. De kleine ronde moesjes worden er hoog op-liggende op geborduurd, de lijnen aan de kanten met den kettingsteek, de
middelste rij puntjes wordt met soutache weergegeven. Wij hebben het patroon
benevens dat van het smalle randje in oorspronkelijke grootte naauwkeurig afge-
teekend. Als het borduurwerk is voltooid, dan naait men de franje
vlak onder den omtrek der schelpen aan. deze franje bestaat uit bosjes zwarte zijde van vier draden 9 d. lang, welke digt naast elkaar wor-
den geschoven en in gelijkmatige tusschenruimten met twee witte bosjes
worden afgewisseld. De einden van de écharpe worden ten laatste aan
de bovenzijde geplooid en aan eene met borduursel versierde ceintuur gezet, vervaardigd uit een regten reep van de stof 7―8 d. breed, welke met stijve tulle gevoerd, en door mid-
del van haken en oogen gesloten wordt.
Berthe met mouwen.
Afbeelding No. 49. Knippatroon, voorzijde van
het Supplement No. VI, Fig. 22.
Voor deze berthe moet men eerst eene voering van stijve tulle knippen en er daarna de doffen opleggen; het geheel bestaat uit witte zijden tulle en blaauw taffen lint. Voor de
doffen die zoo als men op de Afbeelding kan zien de geheele
hoogte van de berthe bedek-ken, moet men de reepen tulle
rijkelijk eens zoo lang en ook rijkelijk eens zoo breed ne-men; de ruimte welke elke dof
inneemt bedraagt
2¾ d. terwijl de tulle 6 d. breed is. Als de berthe geheel met doffen
is bedekt, dan boort men
de beide zijden met een smal reepje tulle en garneert den
rand van onderen met eene kant 9 d. breed en 250 d. lang; het aanzetsel wordt
bedekt met eene ruche van blaauw taffen lint 2 d. breed in het midden met smalle plooitjes, digt in een, voor-
zien. Van boven om de berthe
en langs den voorkant loopt eene ruche van tulle eveneens in het midden met plooitjes elk 1
duim breed en 1 duim van elkaar verwijderd; tusschen de plooitjes in bevinden zich lusjes van smal lint, dat er ook over heen loopt;
de tulle wordt zoodanig dubbel genomen dat de zijkanten in het midden tegen elkaar aankomen.
Elk der korte mouwtjes van de berthe welke over de mouw van den japon worden gedragen, schikt men op eene gladde voering van grove tulle, die op ons model 36 d. wijd, van boven geheel regt, en van onderen zoodanig is afgerond, dat zij aan den naad 6 en in het midden 16 d. hoog is. Het gar-
nituur bestaat uit twee gelijke ruime tullen doffen welke uit een reep tulle,
80 d. lang, in het midden 30 d. breed en die aan de einden tot op de helft
schuin toeloopt, zoodanig zijn vervaardigd dat de onderste dof ongeveer 5 d. over den beneden-rand van de mouw heenkomt en het geheele garneersel in het midden ten naaste bij 10, aan den naad 5
d. van de hoogte van de mouw inneemt. Tusschen elke dof zet men eene kant aan 56 d. lang en even als die van de berthe 9 d. breed en voltooit het geheel door strikken van taffen lint rijkelijk 3 d. breed, ter-wijl men daarenboven nog zoo als wij dit op de Afb. te zien geven een grooten strik boven op de mouw en twee kleinere strikjes aan de voorzijde van de berthe zet.
Laag uitgesneden lijf met een shawl-
vormig garnituur.
Afb. No. 50. Knippatroon van het lijf, keerzijde
van het Supplement No. XIII, Fig. 40―44.
Patroon voor het garnituur: voorzijde van
het Supplement No. VII, Fig. 23.
Aan een balkleedje en aan elken japon voor groot toilet, voegt een lang uitgesneden lijf; op het Supple-
ment bij dit nummer behoorende geven wij voor zulk een “taille” een zeer goed knippatroon, dat nog op verscheidene wijzen kan gevarieërd worden. Voor dit lijf knipt men eerst de voorstukken
naar Fig. 40 alleen van
voering, naait er de vouw
in op het patroon aan-gegeven, en legt er de bovenstof glad overheen;
de andere stukken worden elk afzonderlijk zoowel van de bovenstof als van voering geknipt, en op
elkaar geregen. Nadat men aan beide zijden van den rug vetergaatjes heeft ge-maakt, naait men de ver-schillende gedeelten van het lijf volgens de over-eenstemmende letters aan-een, en hecht langs el-
ken naad een baleintje. De mouw welke van L
tot K aaneen wordt ver-bonden, en in overeen-stemming met het kleedje glad blijft of met doffen, volants, kanten of iets dergelijks gegarneerd, wordt zoodanig in het armsgat gezet, waar om-heen eerst een ingenaaid
No. 44. Gedeelte van het gehaakte garnituur.
Oorspronkelijke grootte. Bij Afb. No. 43.
Bijvoegsel van de Gracieuse.
No. 43. Gehaakt garnituur voor hemden. Verkleind voorgesteld.
No. 41. Garnituur van tulle en fluweel,
voor een handschoen.
No. 40. Garnituur van tulle en fluweel voor
een handschoen. Knippatroon, voorzijde
van het Supplement No. VIII, Fig. 24.
No. 42. Garnituur
voor een hand-
bewerking, voor-
Supplement No.
van chenille,
schoen, wijze van
zijde van het
IX, Fig. 25.
No. 39. Canesou “Arabella.” Knippatroon, voor-
zijde van het Supplement No. II, Fig. 7―10.