De Gracieuse 15 January 1865 | Page 9

koordje is geregen, dat K van de mouw op K van het voorstuk Fig. 41 sluit.

Voor het shawlvormig garnituur of de bretels die op ons model uit witte zijden tulle, witte kant en rozekleurige taf bestaan, heeft men eene gladde tullen voe-

ring noodig, welke voor de beide schouderreepen die met de mouwen een geheel vor-men naar Fig. 23 worden geknipt. De einden der bretels welke van voren en van

achteren juist denzelfden vorm hebben, worden later volgens de aanwijzing op het pa-

troon tot aan de dunne gladde lijn op Fig. 23 met een lapje taf bedekt dat af-

zonderlijk wordt geknipt. Aan deze voering zet men voor de mouw een reep

dubbele tulle 1½ d. breed en 38 d. lang dat aan de op het patroon woordelijk

aangeduide plaats, voor het gedeelte van de mouw wordt gezet, en aan de dwars-

zijden toegenaaid. Onder aan de aldus vervaardigde mouw wordt een strookje dub-

bele tulle gezet digt en fijn geplooid dat boven op den arm 6 d. en aan de on-

derzijde 3 d. breed moet zijn. de reep tulle moet voor dit even als voor al soort-

gelijke garnituren rijkelijk eens zoo lang zijn als de ruimte welke het moet be-

slaan. Digt boven dit tullen strookje legt men rondom de mouw eene ruche van uitgeslagen taf met een hoofdje geplooid, dat in het midden 11 aan de einden 5

d. breed is. Langs de gestipte lijn en de woordelijk aangeduide plaats op het pa-troon wordt nu nog een strookje 11 d. breed en met dubbele plooijen voorzien aangezet. Nu worden de bretels zoo ver zij met de taf bedekt zijn met een tullen

strookje 7 d. breed en met eene kant die er ruim wordt aangezet, gegarneerd, deze laatste komt over het tullen strookje en wordt er gelijktijdig mede aangenaaid; op den schouder moeten de garnituren van de voortste en ach-terste bretel over elkander heen worden gelegd en aan de dwarszijden boven aan den rand van de voering worden vastgehecht. Nu zet men de gedeelten taf, die alvorens

met eene tullen draperie zijn gegarneerd, waarin men naarmate der lengte 5―6 breede plooijen legt, zoodanig op de bretel dat zij overal het aanzetsel van het garni-

tuur bedekken, van boven krijgen de bretels een glad aangezet kantje en op elken schouder eenige strikken van taffen lint 3 d. breed, zoo als de afbeelding duidelijk te

zien geeft. Verder hecht men daar waar het bovenste tul-len strookje op den schouder is aangezet nog drie lussen 18 d. en twee einden 24 d. lang, waarboven nog een

kleinere strik met twee kor-tere einden wordt aange-bragt. De ceintuur waar aan men de bretels over elkaar ge-kruist vast-hecht, is op

ons model 8 d. breed, aan het einde schuin bij-

geknipt en zoo lang dat

zij van achteren in het mid-den over elkaar komen. Men schikt deze ceintuur even-eens op eene voering van stijve tulle, welke eerst met taf en daar overheen met tulle bekleed wordt, waarin men in de lengte kleine

plooitjes legt. Rondom krijgt de cein-tuur een smal kantje dat er niet wordt aan maar opgezet.

Vlechtwerk voor voetkus-

sens en kleedjes.

Afbeelding 51 en 52. Zelfkant van

laken, dat er bij het “dicatisee-

ren” of ontglanzen afvalt.

Wij deelen hiernevens aan onze lezeressen de wijze van bewerking mede van

een vlechtwerk dat men strepen van twee afstekende kleuren ― op ons model

van geel en zwart ― gewerkt wordt en bijzonder geschikt is voor voetkleedjes

en voetkussens. Men begint het werk met een langen reep zelfkant, en legt in

het midden een eenvoudige strik. In dezen strik vormt men door er een der

einden van den reep door heen te trekken een oog of lus, waardoor weder een

strik ontstaat, waarin men het andere eind nogmaals een strik maakt. Het

vlechtwerk wordt nu bij afwisseling dan met het eene dan met het andere eind voort-

gezet, zooals dit op Afb. 51 aan de lichte streep duidelijk zigtbaar is. Als de eerste ge-

vlochten streep de vereischte lengte heeft dan begint men op dezelfde wijze aan de twee-

de; maar bij de bewerking van deze als ook van al de volgende strepen haalt men nu steeds

het eene eind op Afb. 51 met A aangeduid, om den strik te maken door de zijlus van de

afgewerkte streep met B voorgesteld en ook door de

lus C die door het andere eind is gevormd, waardoor de afzonderlijke strepen op deze wijze aan elkaar wor-den verbonden. Afb. No. 51 stelt de wijze van be-

werking voor, zijnde de achterzijde van het vlecht-

werk. Afb. No. 52 geeft een gedeelte een weinig ver-

kleind aan de regterzijde te aanschouwen, waarop

het aaneen werken der afzonderlijke strepen niet zigt-baar is. Het werk moet regelmatig en tamelijk stijf

in elkaar worden gevlochten, de einden zelfkant wor-den, maar dit is onvermijdelijk, aan elkaar genaaid.

Om de zijkanten van het werk

te bedekken kan men er een

rand op dezelfde wijze bewerkt om heen zetten.

Gebreide slopkous,

voor kinderen van

3―5 jaar.

Afb. No. 53. Voor een

paar gebruikt men: 3

lood havanna, ¼ lood

witte, ¼ lood zwarte

zephirwol, 1 streng

gekleurde filoselle,

zwart leder 5

Ned. duim breed

en 10 duim

lang.

Men zet voor de slop-

kous van boven aan den

rand beginnende met ha-vanna wol 72 steken op,

die men op vier naal-

den verdeelt en daarna

tot eene rondte verbindt.

Er worden 34 toeren 2

regt en 2 averegts ge-

breid, de regte en averegte steken moeten op elkander komen; daarna 4 toeren geheel regt. Bij het nu

volgende gedeelte voor

de kuit, die volgens

ons origineel in wit,

Ceintuur als écharpe “Gothique.”

Afbeelding No. 47 en 48. Knippatroon, keerzijde van het

Supplement No. X. 26.

Het model van deze ceintuur als écharpe uit zwart persaan vervaardigd

heeft iets zeer oorspronkelijks, voornamelijk door het in gothieken vorm uitge-

voerde rijke borduursel dat met witte zijde, met witte soutache en met zwarte

geslepen kralen wordt gewerkt, en ook door het garnituur van zwarte en

witte franje, dat onmiddellijk onder de geborduurde figuren wordt aangezet.

De beide einden voor de écharpe knipt men naar het patroon dat men vindt

op het Supplement Fig. 26, de lijnen aan weerszijden met een pijl geteekend

worden voortgezet totdat men de vereischte lengte heeft, dat aan ons model

80 d. bedraagt. De kanten worden nu naar binnen toe omgezoomd, waarna

men het borduurwerk uitvoert. De kleine ronde moesjes worden er hoog op-liggende op geborduurd, de lijnen aan de kanten met den kettingsteek, de

middelste rij puntjes wordt met soutache weergegeven. Wij hebben het patroon

benevens dat van het smalle randje in oorspronkelijke grootte naauwkeurig afge-

teekend. Als het borduurwerk is voltooid, dan naait men de franje

vlak onder den omtrek der schelpen aan. deze franje bestaat uit bosjes zwarte zijde van vier draden 9 d. lang, welke digt naast elkaar wor-

den geschoven en in gelijkmatige tusschenruimten met twee witte bosjes

worden afgewisseld. De einden van de écharpe worden ten laatste aan

de bovenzijde geplooid en aan eene met borduursel versierde ceintuur gezet, vervaardigd uit een regten reep van de stof 7―8 d. breed, welke met stijve tulle gevoerd, en door mid-

del van haken en oogen gesloten wordt.

Berthe met mouwen.

Afbeelding No. 49. Knippatroon, voorzijde van

het Supplement No. VI, Fig. 22.

Voor deze berthe moet men eerst eene voering van stijve tulle knippen en er daarna de doffen opleggen; het geheel bestaat uit witte zijden tulle en blaauw taffen lint. Voor de

doffen die zoo als men op de Afbeelding kan zien de geheele

hoogte van de berthe bedek-ken, moet men de reepen tulle

rijkelijk eens zoo lang en ook rijkelijk eens zoo breed ne-men; de ruimte welke elke dof

inneemt bedraagt

2¾ d. terwijl de tulle 6 d. breed is. Als de berthe geheel met doffen

is bedekt, dan boort men

de beide zijden met een smal reepje tulle en garneert den

rand van onderen met eene kant 9 d. breed en 250 d. lang; het aanzetsel wordt

bedekt met eene ruche van blaauw taffen lint 2 d. breed in het midden met smalle plooitjes, digt in een, voor-

zien. Van boven om de berthe

en langs den voorkant loopt eene ruche van tulle eveneens in het midden met plooitjes elk 1

duim breed en 1 duim van elkaar verwijderd; tusschen de plooitjes in bevinden zich lusjes van smal lint, dat er ook over heen loopt;

de tulle wordt zoodanig dubbel genomen dat de zijkanten in het midden tegen elkaar aankomen.

Elk der korte mouwtjes van de berthe welke over de mouw van den japon worden gedragen, schikt men op eene gladde voering van grove tulle, die op ons model 36 d. wijd, van boven geheel regt, en van onderen zoodanig is afgerond, dat zij aan den naad 6 en in het midden 16 d. hoog is. Het gar-

nituur bestaat uit twee gelijke ruime tullen doffen welke uit een reep tulle,

80 d. lang, in het midden 30 d. breed en die aan de einden tot op de helft

schuin toeloopt, zoodanig zijn vervaardigd dat de onderste dof ongeveer 5 d. over den beneden-rand van de mouw heenkomt en het geheele garneersel in het midden ten naaste bij 10, aan den naad 5

d. van de hoogte van de mouw inneemt. Tusschen elke dof zet men eene kant aan 56 d. lang en even als die van de berthe 9 d. breed en voltooit het geheel door strikken van taffen lint rijkelijk 3 d. breed, ter-wijl men daarenboven nog zoo als wij dit op de Afb. te zien geven een grooten strik boven op de mouw en twee kleinere strikjes aan de voorzijde van de berthe zet.

Laag uitgesneden lijf met een shawl-

vormig garnituur.

Afb. No. 50. Knippatroon van het lijf, keerzijde

van het Supplement No. XIII, Fig. 40―44.

Patroon voor het garnituur: voorzijde van

het Supplement No. VII, Fig. 23.

Aan een balkleedje en aan elken japon voor groot toilet, voegt een lang uitgesneden lijf; op het Supple-

ment bij dit nummer behoorende geven wij voor zulk een “taille” een zeer goed knippatroon, dat nog op verscheidene wijzen kan gevarieërd worden. Voor dit lijf knipt men eerst de voorstukken

naar Fig. 40 alleen van

voering, naait er de vouw

in op het patroon aan-gegeven, en legt er de bovenstof glad overheen;

de andere stukken worden elk afzonderlijk zoowel van de bovenstof als van voering geknipt, en op

elkaar geregen. Nadat men aan beide zijden van den rug vetergaatjes heeft ge-maakt, naait men de ver-schillende gedeelten van het lijf volgens de over-eenstemmende letters aan-een, en hecht langs el-

ken naad een baleintje. De mouw welke van L

tot K aaneen wordt ver-bonden, en in overeen-stemming met het kleedje glad blijft of met doffen, volants, kanten of iets dergelijks gegarneerd, wordt zoodanig in het armsgat gezet, waar om-heen eerst een ingenaaid

No. 44. Gedeelte van het gehaakte garnituur.

Oorspronkelijke grootte. Bij Afb. No. 43.

Bijvoegsel van de Gracieuse.

No. 43. Gehaakt garnituur voor hemden. Verkleind voorgesteld.

No. 41. Garnituur van tulle en fluweel,

voor een handschoen.

No. 40. Garnituur van tulle en fluweel voor

een handschoen. Knippatroon, voorzijde

van het Supplement No. VIII, Fig. 24.

No. 42. Garnituur

voor een hand-

bewerking, voor-

Supplement No.

van chenille,

schoen, wijze van

zijde van het

IX, Fig. 25.

No. 39. Canesou “Arabella.” Knippatroon, voor-

zijde van het Supplement No. II, Fig. 7―10.