De Gracieuse 15 January 1865 | Page 8

de stof langs den draad legt, zoodat het voorstuk hierdoor aaneengesneden is.

Nadat men de borstplooi gevormd heeft door A aan A tot B aaneentenaaijen worden de afzonderlijke gedeelten van het lijfje volgens de overeenstem-

mende letters aan elkaar gestikt. Het lijfje krijgt van achteren haken en

oogen en wordt om het uitsnijdsel van den hals geboord. De mouw knipt

man naar Fig. 16, zij krijgt ook eene voering en een belegsel en wordt

dan van J tot K aaneengenaaid. Van boven wordt het mouwtje geplooid;

zoo als wij dit op het knippatroon hebben aangegeven, moet kruis telkens op het daarnaast liggende punt komen, en vervolgens zet men het zoodanig

in het armsgat, dat eerst geboord is dat de naad van de mouw met J op

J in het voorstuk Fig. 13 sluit. De schouderstukjes, of “bretels” uit b

laauwe taf en voering geknipt, worden even als het geheele jurkje gegarneerd, volgens de overeenstemmende teekens op het voorstuk gehecht, en met kruis en het dubbele punt op dezelfde teekens

op den rug. Men plooit den rok aan het lijfje, en legt aan

de verkeerde zijde om den naad te bedekken er een bandje te-

gen. Nu vervaardigt men de ceintuur die naar Fig. 18 geknipt

wordt. Zij krijgt eene stijve voering, wordt met uitzondering van

de ruches even als het geheele jurkje gegarneerd, en van vo-

ren met haken en oogen gesloten. Eene rozet, bij afwisseling uit een strookje witte en blaauwe taf vervaardigd, wordt

daar waar zij gesloten is, aan de voorzijde op de ceintuur gehecht.

Jasje voor knaapjes van 2―4 jaar.

Afb. No. 46. Knippatroon voorzijde van het Suppl.

No. I. Fig. 1―6.

Het jasje waarvan wij hiernevens de afbeelding ge-ven doet aan een schotsch costuum denken, dat voor kinderen altijd zeer gezocht blijft. Het sierlijke kleedje is vervaardigd uit wollen popeline, licht en donker geruit pensé, het wordt van voren met kleine, me-

talen kogelvormige knoopjes gesloten en is overal

om den buitenrand heen met een wit koordje ge-boord. Het kleedje wordt om het middel bijeengehou-den door een gordel of ceintuur in den vorm van

eene écharpe, welke aan de eene zijde met een knoop is vastgemaakt. Voor het lijfje dat met wit perkaal wordt gevoerd, knipt men met uitzondering van den rug en van het kraagje ― deze stukken worden aan-eengesneden ― twee gedeelten naar elk der overige knippatronen, zoowel van bovenstof als van voering, waarbij men letten moet op de lijn aangegeven op

Fig. 5 voor het uitsnijden van het onderste gedeelte van de mouw. Heeft men de voor-stukken naar aanwijzing op Fig. 1 met knoo-pen en knoopsgaten voorzien, dan worden de rug-, zij- en voorstukken volgens de over-eenstemmende letters op de knippatronen met elkaar verbonden. Daarna wordt het kraagje dat aaneen geknipt en dubbel genomen is, geboord, en zet men het op het lijf met

ster op ster in het voorstuk en G op G in

den rug. De twee halve mouwen worden

van H tot J en van K tot L aaneenge-

naaid, en op de bovenste helft het ge-

boorde en met knoopen versierde omslag gelegd; van onderen krijgt zij aan de binnenzijde een be-legsel van de bovenstof 3 duim breed. Het armsgat wordt met een ingenaaid koordje voorzien,

en daarna de mouw er in ge-

zet, waarbij zij met L op L

in het voorstuk sluiten moet.

De rok van het jasje waarvan

wij de afbeelding geven is 103

duim wijd en 38 duim lang en

met wit gaas gevoerd; de rand van onderen met een wit koordje

geboord en eindelijk aan de bin-

nenzijde met een belegsel van

de bovenstof 3 duim breed voor-

zien. Van boven wordt de rok

met diepe plooijen aan het lijf-

je gezet. De écharpe wordt

vervaardigd uit een regten reep van de bovenstof

138 d. lang en

14 d. breed, rond-om met een wit koordje geboord en krijgt aan de einden eene witte en paarse zijden

franje 8 duim lang. Eer men

de ceintuur vast-

maakt, legt men er in

de breedte een of twee plooijen in,

zoo als wij

dit op de af-

beelding heb-ben aangege-ven.

den. Op Afb. No. 44 is aan het einde van eene rij sterren door twee kruis-

jes aangewezen aan welke picots de volgende ster moet verbonden worden. Op dezelfde wijze geschiedt ook de verbinding op den schouder van het

garnituur van de mouw aan den hals. De open plaats tusschen de 4 ster-

ren worden door een gekruist figuur met kettingsteken gewerkt, gevuld,

zooals op Afb. No. 44 door een sterretje is aangewezen. Men haakt hier-

voor 5 kettingst., waarvan de 1ste het middenpunt van het gekruiste figuur

vormt, haalt den draad door een van de 8 onbewerkte picots van de 4

aan elkander gewerkte sterren, dan 5 kettingst., 1 v. st. in de kettingst.

zijnde het middenpunt. * 5 kettingst.: men haalt de op de naald zijnde

lus door den volgenden onbewerkten picot van de ster, 5 kettingst., 1 v.

st. in den steek van het middenpunt. Van * af herhaalt men nog

6 maal. Dan worden de beide einden draad aan elkander geknoopt

en bevestigd. Er worden op elken schouder 3 dusdanige gekruiste figuren gewerkt. De buitenste toeren aan beide zijden van de ster-

ren, rondom den hals, de mouwen en ook daar waar het aan het

hemd wordt verbonden haakt men als volgt.

1ste toer. * 1 v. st. in den middelsten picot van den eersten boog

van eene ster, (wij noemen dit de eerste ster). 5 kettingst.

1. st. in den middelsten picot van den tweeden onbewerk-

ten boog van deze ster, 4 kettingst., dan volgt een gekruist

stokje, dat zooals zigtbaar is de ledige plaats van de eene

ster tot de andere vult. Men slaat den draad 3 maal om

de naald en werkt 1 dubbel stokje in den laatsten onbewerk-

ten picot van de eerste ster; zoodat de laatste omslag op

de naald blijft; men slaat den draad weder tweemaal

om, werkt 1 dubbel stokje in den eersten onbe-

werkten picot van de volgende ster en haakt dan door tweemaal doorhalen een gewoon stokje van de op de naald zijnde omgeslagen draden, werkt dan 2 ket-tingst.,1 stokje in den steek van het laatst gewerkte dubbele stokje, waarmede het kruisstokje voltooid is;

4 kettingst. Van * af wordt herhaald. Bij de insnij-

ding van de schouders; waar de sterren van elkan-

der gescheiden zijn, werkt men na het laatste ge-

kruiste stokje 6 kettingst., 1 v. st. dáár waar de pi-

cots aan het einde van de insnijding aan elkander ver-bonden zijn, en werkt dan 6 kettingst. en in de vol-

gende tusschenruimte van de twee sterren weder een gekruist stokje.

2de toer. 2 kettingst. in den derden steek van den vorigen toer 1 stokje. In de 6 kettingst. aan de in-

snijding van den schouder worden zooals de afbeelding aanwijst vaste steken gehaakt.

Deze beide toeren worden ook van onderen aan het garnituur voor de mouw gewerkt, en eindelijk alsdan door dezen volgenden 3den toer voltooid: 1 v. st. in

eene opening van den vorigen toer, * 6 kettingst., 1

v. st. in den 2den van de 6 kettingst., zoodat deze

laatste 4 een picot vormen, 1 kettingst., 1 v. st. in

het tweede stokje van den vorigen toer, 6 ket-tingst., in den 2den st. van deze 1 v. st., 1 ket-tingst., 1 v. st. in de tweede daarop volgende ope-ning. Van * af wordt herhaald.

Van boven aan den hals werkt men tusschen den eersten en tweeden van de 3 beschreven toeren nog 1 toer gekruiste stokjes, dus hier worden 4 toeren gehaakt, echter wordt bij dezen

tusschen in gewerkten toer aan het begin van elk kruisstokje slechts twee-maal de draad omgeslagen, zoodat zoo-

wel het onderste als het bovenste st. van het kruis slechts een gewoon stokje wordt. Van het eene gekuirst stokje tot het andere werkt men 3 kettingst.

Door de uitvoerige afbeelding is de bewerking zeer gemakkelijk.

Jurkje voor meisjes van

1―3 jaar.

Afb. No. 45. Knippatroon

voorzijde van het Supplem.

No. IV. Fig. 13―19.

Ons model van zilvergrijs cache-mir vervaardigd, heeft op den rok,

het lijfje, de mouwen en de

ceintuur een belegsel met

reepen van blaauwe taf,

met witte zijden soutache gebor-duurd, waar onder aan den buitenrand twee geplooide ru-ches te voorschijn komen, waarvan het onderste blaauw het bovenste wit is. De rok geheel ge-voerd ― hetzij met geglansd cassa of me dunne shirting

― is 38 d. lang,

220 d. wijd en heeft van onderen een omslag 4―5 d. breed. Voor het belegsel dat 5 d. boven den bene-

denrand loopt, en van voren eene ruimte van 38 d. openlaat, maakt men een garnituur

20 DE GRACIEUSE. [15 Januarij 1865. 3e Jaargang.]

No. 38. Eenvoudige jaquette voor meer bejaarde dames.

Knippatroon, keerzijde van het Supplement No. XI, Fig. 28―32.

van dubbele taf en wel van blaauwe 1½ d. en van witte

1 d. breed, legt daarin niet al te smalle plooitjes en

hecht deze ruches zoodanig op de stof vast dat het blaauwe

1 d. onder het witte uitkomt. Het aanzetsel van deze

ruches wordt met een schuingeknipten reep blaauwe taf, ongeveer 2½ d. breed bedekt, waarop men vooraf de soutache versiering heeft uitgevoerd. Hiervoor kan men zoowel het zeer bekende en zeer gezochte zoogenaamde “vermicellie” patroon van ons model, als het onder No. 19 voorgeteekende patroon nemen; men naait dan den aldus vervaardigden reep met een eind soutache op de stof. Aan de andere zijde wordt het belegsel met kleine lusjes sou-tache op den rok bevestigd. Het lijfje dat eveneens met eene dunne voering wordt voorzien, knipt men naar Fig. 13―15 waarbij men de lijn die het midden van Fig. 13 aangeeft, op

No. 37. Toilet-tafel.