De Gracieuse 15 January 1865 | Page 4

overheen, zoodat al de einden ijzerdraad tusschen de tulle inliggen, vervolgens worden de plooijen die op Fig. 46 zeer naauwkeurig zijn afgeteekend er goed ingelegd, en nu eerst rijgt men er het ijzerdraad

voor den buitenrand omheen. Het overtrek van den hoed, dat men kan nemen, zoo wel van zwart als van gekleurd fluweel of zijde, van ca-

chemir, ja zelfs van krip ― in het laatste geval, natuurlijk met eene

tullen voering ― is op ons model, uit licht blaauw fluweel vervaardigd, en rijk gegarneerd met een versiersel van kleine, zwarte, geslepen kra-

len; hiervan geven wij op Fig. 45 een uitvoerig geteekend patroon.

De bovenstof wordt natuurlijk aaneen geknipt en in het midden schuin genomen; van voren aan den rand moet men op een tamelijk breeden inslag rekenen. Als het borduurwerk is uitgevoerd, waarbij de kraaltjes afzonderlijk maar digt naast elkaar liggende, langs de lijnen van het patroon worden opgenaaid, garneert men den rand van het onderste gedeelte van den hoed met eene ruche van dezelfde stof waaruit de

hoed is vervaardigd, de reep moet 4―5 d. breed zijn, langs de beide

lange zijden zet men een smal zwart kantje en legt in het midden

kleine plooitjes, die met afzonderlijke groote zwarte kralen kunnen

worden versierd. Hierna schikt men het aldus vervaardigde overtrek van den hoed op den vorm, slaat den breeden inslag naar

binnen in en naait hem vast met een dun zwart lapje zijden waarmede men van binnen den bol voert.

Het overtrek dat van boven geheel glad op den vorm ligt wordt vol-

gens de aanwijzing op het patroon Fig. 45 langs de dunne gladde lijn

zoodanig aan den ondersten rand van den vorm Fig. 46 vastgemaakt, dat de overeenstemmende teekens der beide patronen steeds op elkaar

sluiten, en het geborduurde gedeelte van den hoed van achteren drie

breede plooijen vormt. Van achteren maakt men aan den ondersten

rand twee lussen vast, 20 d. en twee einden elk 40 d. lang, van

lint dat 3 d. breed is en dezelfde kleur van den hoed moet hebben.

De hoed wordt van voren met grelots gegarneerd, het garnituur bin-

nen in bestaat uit doffen van witte en zwarte tulle, waartusschen men een bloem of een veder steekt. De strikbanden neemt men van zware

taf van dezelfde kleur als van den hoed.

Coiffure Astrea in den vorm van een diadeem.

Afbeelding No. 27. Knippatroon keerzijde v. h. Suppl. No. XVI, Fig. 49.

Als men deze coiffure wil namaken dan moet men beginnen met een

reep carton te snijden naar het knippatroon Fig. 49 en wel van voren

aaneen, terwijl de twee einden van achteren in het midden aan elkaar worden genaaid. Vervolgens wordt deze reep carton overtrokken met flu-weel, de kleur neemt men naar verkiezing, ons model is licht blaauw; de

stof moet er gelijkmatig en glad omheen zijn gespannen. Verder garneert

men den tot dus ver voltooiden reep fluweel, ― dit is een garnituur dat zeer

veel effect maakt en zeer oorspronkelijk is ― met een krans van groote witte satijnkralen, die drie rijen moeten vormen welke telkens verspringen, aan een dun wit zijden koordje geregen en dan in het midden van den fluweelen rand

vastgehecht worden. Aan de linkerzijde is de coiffure versierd met lussen

van een reep fluweel 12 duim breed die tot een knoop in een zijn ge-

draaid en een zwart en witte rijgerveder bevat. Wil men het diadeem

dat rondom het hoofd heenloopt, nog éléganter maken en het een

meer jeugdig en meer luchtig aanzien geven, dan kan

men er nog de navolgende variatie inbrengen; men late

dan den diadeemvormigen reep alleen het voorhoofd be-dekken en naar achteren toe de einden schuin bijloopen, waaraan dan twee lange einden taffen lint, middelmatig breed van de zelfde kleur als het fluweel worden gezet,

die met lang afhangende punten en lussen, te gelijker

tijd een goed garnituur vormen.

Coiffure “Selina.”

Afbeelding No. 28. Knippatroon, keerzijde van het

Supplement No. XVII, Fig. 50.

Deze coiffure ― is wat het fatsoen betreft ― zeer eenvou-dig. Zij is vervaardigd uit hoog rood fluweel en versierd

met witte struisvederen en een takje witte rozen. De coif-fure staat zeer lief, maakt een goed effect, en is voorna-melijk aan jonge vrouwen zeer aan te bevelen. Voor den bengel, waarvan men op Fig. 50 het patroon vindt, maakt men eerst een vorm van zwarte stijve tulle met ijzerdraad en overtrekt hem met een schuinen reep fluweel, waarvan de uiteinden aan den binnenkant van den beugel over elk

zwarte kant, zoodanig aanbrengen, dat dit gedeelte met strikken, zich

als eene zeer gevulde rozet vertoont. De ruche wordt met kleine af-zonderlijke opgenaaide schuimkralen versierd en in het midden steekt

men een haarnaald van gitten, parelmoer of goud. De einden welke

van de rozet afhangen, die van voren op den schedel komt, worden kruisgewijze over elkander gelegd en zoo met een tweede haarnaald vastgehecht, of naar gelang van het kapsel naar welgevallen tusschen

de doffen van het haar ingestoken.

Coiffure “Colibri.”

Afbeelding. No. 21.

De afbeelding geeft een nieuwerwetsch kapsel te zien, waarbij het voorhaar naar boven is gekamd, verder een getoupeerden chignon en eene breede vlecht, rijk versierd met bloemen en een colibritje, dat tegenwoordig bijna in elke coiffure wordt aangetroffen. Het spreekt van zelfd dat men dit garnituur alleen bij een zeer elegant of zoogenaamd

“groot toilet” gebruikt.

Winterhoeden.

Afbeelding No. 22―24.

Afb. 22. Hoed van zilvergrijs satijn, met breed fluweel lint, kersen-

kleur gegarneerd. Bovenop bestaat het garnituur uit grijze en cerise vederen, van

binnen uit bloemen van dezelfde kleur en uit doffen van witte tulle; de strikban-

den zijn eveneens van kersekleurig fluweel.

Afb. 23. Fanchon hoed van havanna bruin satijn, met een borduur-

sel met kralen versierd en verder met diepe plooijen opgemaakt. Rond-om de voorzijde loopt eene bias van donker bruin fluweel, terwijl de bavolet wordt gevormd, door eene breede zwarte kant. Van voren heeft de hoed, binnen in eene veer, waarvan de kleur, benevens die der

breede strikbanden in overeenstemming moet zijn met het satijn.

Afb. 24. Hoed van wit fluweel. De voorzijde van de pas heeft

een breed garnituur van carmozijn-rood fluweel lint, dat van boven op het hoofd geplooid en daar met eene facette van geslepen stalen

knoopjes (“clous diamantés”) is versierd. Aan de achterzijde van den fond valt eene breede witte kant over vescheidene strikken fluweel en eene sierlijke veder van dezelfde kleur als het garneersel, naar. Verder witte ve-deren van binnen in den hoed en strikbanden van car-

mozijnrood, taffen lint.

Hoed met een borduursel van kralen.

Afbeelding No. 25 en 26. Knippatroon keer-

zijde van het Supplement No. XIV,

Fig. 45 en 46.

Behalve de verschillende soorten van fantasiehoeden, die wat den vorm betreft zeer klein en eenvoudig, en tegenwoordig uitsluitend “en vogue” zijn, geven wij hier-nevens ook nog het model van een hoed in den zooge-naamden “doekvorm,” zee eenvoudig en toch gedistin-geerd en dien onze lezeressen zeer gemakkelijk met behulp van de knippatronen die wij hier bij voegen zelven zou

den kunnen vervaardigen. No. 26. geeft geheel den vorm, het geraamte van tulle en ijzerdraad te zien, zoo als

men voor elken nieuwerwetschen hoed noodig heeft; slechts voor zulke hoeden die over een vrij grooten chignon moeten worden gedragen en daardoor als eene breede pas, boven op het hoofd liggen, zooals den in deze aflevering onder No. 23 afgebeelden “fanchonhoed” kan het onderste gedeelte van

de tulle, benevens het ijzerdraad, vooral als het haar dik is, geheel wegvallen; bij een minder gevuld kapsel be-houdt men echter het onderste reepje ijzerdraad om er het garnituur dat achter in den hals komt op te doen rusten. Voor den vorm knipt men twee gelijke stuk-

ken uit stijve zwarte tulle, en wel aaneen naar Fig.

46, waarbij men de tulle schuin toevouwt, en tegen

de lijn die als het midden van het patroon is opgege-

ven, aanlegt. Op dezen tullenvorm, maakt men nu

met uitzondering van het eind ijzerdraad voor den buitensten omtrek de overige eindjes ijzerdraad in de

lengte en dwarste vast, zoo als men dit op Afb. 26

kan zien. Nu legt men er het tweede gedeelte tulle

16 DE GRACIEUSE. [15 Januarij 1865. 3e Jaargang.]

No. 17. Coiffure met kralen.

Bij Afbeelding No. 15 en 16.

No. 19. Vorm voor de Coiffure “Virgina.”

Bij Afbeelding No. 18.

No. 20. Coiffure “Sultana.”

No. 18. Coiffure “Virgina.”

No. 21. Coiffure “Colibri.”