Patroon. Afbeelding No. 38.
1ste toer. * 4 maal na elkander afwisselend 1 recht, 1 averecht; dan 1
recht, 9 aver. Van * af herhalen.
2de toer, als de 1ste toer, doch wanneer men heen en weder breit, worden
de averecht gebreide steken recht, en omgekeerd de rechte steken averecht
gebreid.
Na elke 2 toeren de steken verzettende, herhaalt men de beide eerste toe-ren nog 8 maal, verzet daarna ook de geheele ruit en werkt met behulp van
de afbeelding verder voort.
Patroon. Afbeelding No. 39.
1ste toer. Recht.
2de toer. (De verkeerde zijde). Afwisselend: 11 aver., 1 recht.
3de toer. Na elke 9 recht, 1 aver., 1 r., 1 aver. (de recht gebreide steek
moet nauwkeurig op den recht gebreiden van den vorigen toer komen). Het
begin der punten is door deze 3 toeren reeds duidelijk aangewezen, voor de verdere voortzetting van het werk verwijzen wij naar de nauwkeurige af-
beelding.
Rond kussen voor een bruidskrans of iets dergelijks.
Afb. No. 40 en 41. Wit moiré, een reep satijn 160 d. lang en 12 d. breed, 112 d. dik goudkoord, 176 d.
dun goudkoord, 16 eikelvormige grelots gebronsd of verguld, koordzijde in eene groene en eene geel-
achtig grijze schakeering, gouddraad.
Dit kussen is bestemd om er de bruidskroon op de doen rusten, en moet aldus door eene vriendin aan de
bruid ter hand worden gesteld. De bovenste oppervlakte van ons model afbeelding No. 40 is met een borduur-
werk op wit moiré versierd, dat in overeenstemming met de fransche, duitsche (ook hollandsche) zeden, een
goed geschikten krans van mirt en oranjebloesem en in het midden de letters P B met goud geborduurd te
zien geeft. Rondom den buitenrand van het kussen is een dof van wit satijn gelegd, die op gelijkmatige
afstanden met lussen van twee einden goudkoord is overspannen. Voor het borduurwerk heeft men een cir-
kelronden lap moiré, satijn of taf 27 d. in doorsnede, noodig. Hierop wordt het patroon waarvan No. 41
slechts de helft geeft, nadat het natuurlijk tot een geheel is gevormd, overgeteekend. (Het is ook zeer geschikt
voor een borduurwerk op albums, portefeuilles enz.). Men borduurt de bladeren van het patroon met groene
koordzijde of dunne chenille, de kleine bloempjes met witte zijde tot het lichtgele overgaande, met den plat-
ten steek; de aderen, meeldraden en stelen daarentegen met den steelsteek met dunner en dikker gouddraad.
Het kussen zelf dat uit een ronden bodem 40 d. in doorsnede, en eene vlak gewelfde oppervlakte bestaat,
vervaardigt men eerst uit witte voering, en wordt dan met paardenhaar of watten gevuld. De bodem wordt
met moiré, taf of iets dergelijks overtrokken, men hecht het borduurwerk op de oppervlakte en schikt er
eindelijk een dof uit een reep satijn 160 d. lang 12 d. breed en aan de beide lange zijden ingerimpeld zoodanig
om, dat zij de ruimte die tusschen het borduurwerk en den bodem open is gebleven bedekt. Hierna zet men er
volgens de afbeelding de lussen elk 11 duim lang, uit fijn goudkoord vervaardigd en de grelots aan en bedekt
het aanzetten van de dof met een dik goudkoord. Wil men het kussen bij gelegenheid van een zilveren bruiloft
ten geschenke geven dan kan men het borduurwerk met zilverdraad en zilvercantille uitvoeren, en de lussen,
de grelots en het koord evenzoo van zilver nemen. Ook kan men in plaats van het gegeven patroon, voor het middelstuk van het kussen een ander kiezen dat den vereischten vorm heeft, hierop een borduurwerk met den
platten steek of een tapisseriewerk met kralen of wol en zijde uitvoeren, en het kussen, naar het doel waar-
voor men het wenscht te gebruiken, inrichten.
Bij het borduren met goud en zilverdraad gebruikt men verschillende soorten in dit genre. Er zijn drie soor-
ten van cantille, om hoogliggend borduursel na te bootsten: gekrulde, ronde en gladde. Men knipt dit in
grootere of kleinere einden, steekt die in een naald, en borduurt met dezen draad, dien men in eene schuine
richting op de stof bevestigt, het patroon dat eerst met gewoon borduurkatoen moet zijn opgevuld. Goud- of zilverkoord wordt met haarfijne zijde op de stof vastgenaaid; goud- of zilverdraad gebruikt men echter op de-
zelfde wijze als het borduurkatoen, men moet evenwel zorgen dat de draad waarmede men werkt niet kronkele,
hij moet recht en gelijkmatig door de stof loopen.
De einden zijn met gouden eikelvormige grelots versierd. Groen taffen strik-
banden. ― Ten einde onze abonnées ook in de gelegenheid te stellen, het een
of andere dezer modellen te kunnen namaken, geven wij er, onder de hierbo-
vengenoemde figuren de knippatronen van, en wel de helft van het fatsoen
van een hoed à l’empire. Naar elk knippatr. moet men een stuk aaneen ― men legt de stof schuin toegevouwen langs de dunne lijn ― knippen, en wel uit stijf gaas, eene taffen voering en de gekozen bovenstof. De buitenrand
van voren aan de pas, fig. 20, wordt langs de gepunte lijn naar binnen om-
geslagen en de afgeknipte rand een weinig ingehaald, er tegen gezoomd;
daarna zet men de verschillende gedeelten volgens de overeenstemmende let-
ters op de knippatronen aan elkaâr, waarbij in den bodem van den hoed,
fig. 22, eenige kleine plooien gelegd worden, terwijl de bavolet langs de
gladde lijn op de fig. 21 en 22 er op wordt gezet.
Laag uitgesneden taille “Aglaja.”
Afb. No. 33 en 34. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. IX, Fig. 41―45.
Het fatsoen van dit model doet ons niet minder als de naam aan een der gratiën denken. Ons model uit zwarte taf vervaardigd, met zwarte glazen kralen, vierkante gitten knoopen en zwarte kant gegarneerd, vormt een ma-
tig hoog lijfje met een schoot voorzien, dat hoofdzakelijk met zijden koord en grelots van passement versierd
is; dit koord is op de laag uitgesneden, wit neteldoeksche taille, die bij het lijfje behoort en met korte dof-
mouwen voorzien is, in festonnen geschikt, verschillende lussen worden op de borst door een gitten ster vast-
gehouden en vormen aan den schoot van den rug eveneens een strik met afhangende grelots. Voor een bal- of
zeer gekleed toilet zou men het lijfje van lichtkleurige taf kunnen nemen, en de koorden door aangeregen kra-
len doen vervangen; ook kan men het eerste bij een eenvoudig costuum met het bovengenoemde garnituur over
eene hooge neteldoeksche blouse dragen. De hierbij behoorende knippatronen geven de helft van het model.
Als men het wil namaken, dan moet men uit de gekozen stof en uit eene doelmatige voering, shirting of iets
dergelijks, naar elk der figuren 41, 42, 43 en 45 twee gelijke stukken knippen, den rug fig. 44 aaneen, de
dunne lijn geeft het midden aan; men rijgt de bovenstof op de voering, voorziet het rechter voorstuk met de
voorgeteekende knoopsgaten, het linker met de noodige knoopen, en zet daarna de verschillende gedeelten
volgens de overeenstemmende letters en teekens op de knippatronen aan elkaar, waarna de mouw die eene
soort van epaulette vormt met U en punt aan dezelfde teekens van den rug, met Y en kruis op dezelfde letters
van het voorstuk moet vallen. Eindelijk zet men om den buitenrand van het lijfje eene zwarte kant 2 d. breed
en garneert het volgens de afb. met zwarte glazen kralen, met knoopen en grelots van koord. Het knippatr. voor eene eenvoudige ruime taille zullen wij in een der eerstvolgende afleveringen van de Gracieuse geven.
Alphabet. (Fransch borduurwerk.)
Afbeelding No. 36.
Het streven naar iets oorspronkelijks, het kenmerk van onzen tijd, doet zich ook in de hiernevens afge-
beelde letters karakteristiek kennen. Zij worden voor naamcijfers op zakdoeken gebruik, en maken, netjes uitgevoerd, zulk een fraai effect, dat de wel wat moeitevolle arbeid er ten volle door beloond wordt. Een
hoofdvereischte om dit werk goed te doen gelukken is, om de omtrekken goed zuiver weêrtegeven; ditzelfde
geldt ook omtrent de figuren die er zich binnen in bevinden. De teekening veroorlooft in het borduurwerk de
meest mogelijke verscheidenheid aantebrengen. Men kan bijv. de letters appliqueeren, door de witte partijen
van het patroon zeer fijn te cordonneeren, onder de donkere met punten gevulde ruimten kan men fijne met
kantsteken doorwerkte tulle leggen en de bovenstof uitknippen. Verder zou men de bovengenoemde partijen
eenvoudig dik kunnen borduren, de andere zouden met kant gevuld kunnen worden, eindelijk zou een niet
minder fraai effect te bereiken zijn door zoo als wij hierboven aanmerkten, de witte partijen met wit borduur-
katoen dik te borduren en de donkere met stiksteken van zwarte zijde intevullen.
Twee breipatronen.
Afbeelding No. 38 en 39.
Beide patronen zijn zeer fraai voor kinderjaquettes, bed of wiegedekens, rokken, randen voor kousen,
enz., en kunnen overeenkomstig hunne bestemming zoowel in wol als in katoen worden uitgevoerd.
206 DE GRACIEUSE. [14 November 1865. 3e Jaargang.]
No. 35. Garnituur van chenille voor een hoed “à l’empire.”
No. 36. Alphabet. De letters A tot R. Fransch borduurwerk. (De letters S tot Z geven wij in een der volgende afleveringen.)