Werkmandje in een stander.
Afb. No. 42 en 43. Knip- en borduurpatroon van eene patte van het lambrequin: keerz. v.
h. Supplement No. X, Fig. 46.
Naast het werktafeltje of ergens elders waar de werkzame vrouw zich ophoudt,
kan niet slechts aan dezen stander, als eene praktische bewaarplaats voor verschil-
lende artikelen die bij vrouwelijke handwerken te pas komen, een plaatsje wor-
den toegekend, maar hij maakt tevens een sierlijk kamerornament uit.
Zooals men op de afb. kan zien, bestaat ons model in een stander van
drie ronde stijlen in den vorm van lansen van zwart gepolijst hout, die
elk 90 d. lang zijn, een weinig onder het midden van de lengte
door een breeden houten ring te zamen worden gehouden, en zooals de afbeelding dit doet zien twee ronde schalen, in den
vorm van mandjes dragen. Beide zijn naar het fatsoen van
een gehalveerden kogel uit ijzerdraad en bordpapier samege-
steld en met fijne blauwe wollen stof overtrokken; de bo-
venste, grootste schaal geeft bovendien eene versiering van twaalf geborduurde, puntig toeloopende patten die even als een lambrequin neerhangen, bij afwisseling van rood en wit laken te zien, de tweede schaal is in de rondte met een dub-
bele ruche van blauw taffen lint 2 d. breed omgeven. De schalen waarvan de bovenste eene doorsnede van 42 d. en eene diepte
van 20 d. heeft terwijl de onderste half zoo groot is, kunnen uit
de bedoelde stoffen door een etuiwerker vervaardigd, of ook uit zeer dun mandewerk of eindelijk uit gesteven linnen met ijzerdraad er tusschen worden samengesteld. Voor het overtrek van elke schaal heeft men een rechten reep van stof die de vereischte lengte en breedte heeft noodig;
men legt dien
toegevouwen
glad om den bovensten rand van de schaal, en daarna moe-ten beide ein-den zich zoo wel van buiten als van binnen in het midden vereenigen en aldaar geplooid worden; het midden wordt van binnen en aan den onder-kant met een grooten met stof overtrok-
ken knoop
bedekt. Voor de geborduurde patten die aan den buitenrand
zijn uitgeschelpt, geven wij onder No. X Fig. 46 een knip-
en borduurpatroon; het laatste wordt door de afb. No. 43
die het neerhangende eind van de patte, tegelijk met het
daarbij uitgevoerde borduurwerk voorstelt, voltooid. De keus der kleuren laten wij aan den persoonlijken smaak over, en hoewel wij bovendien nog naar de velerlei patronen in dit
genre verwijzen, willen wij slechts aanmerken, dat de partijen
met halve manen op het patroon met zwart fluweel geappli-queerd, met twee rijen festonneersteken die tegen elkaar in-loopen van goud- en strookleurige zijde worden omgeven, en gedeeltelijk met veelkleurige met den platten steek gewerkte moezen, gedeeltelijk met stalen kralen zijn versierd; dit be-
treft ook de groote rondjes op de roode patten met wit, op
de witte patten met rood laken geappliqueerd, de partij die
als eene franje voorkomt wordt door afzonderlijke of aange-regen stalen kralen gevormd; aan elk eind is een klein bloempje van laken, dat tegelijkertijd een grelot nabootst, vastgemaakt.
Al de takken zijn met den vischgraatsteek met groene vloszijde uitge-
voerd. Elke punt van het lambrequin is met een kwast van rood en wit
laken versierd. Hiertoe knipt men twee lapjes laken van de genoemde kleuren elk 5 d. lang en 3 d. breed, in franje een stroohalm breed,
maar zóó dat er van elk lapje ongeveer 1 d. niet wordt doorgesneden en alzoo als hoofdje aaneen blijft; dan rolt men dit spiraalvormig en ge-
lijkmatig dicht in een en wel het witte gedeelte binnenin, het roode
buitenop, waarbij de omwindingen aan den rand van boven recht naast elkaar moeten liggen, en omwoelt daarna den kop van den kwast zeer
stevig met dubbele blauwe zijde waarmede de kwast ook gelijktijdig aan het lambrequin wordt vastgehecht. Nadat al de patten zoo als de af-
beelding dit voorstelt om de schaal zijn geschikt, zóó dat tusschen
elke twee het blauwe overtrek als een dof
te voorschijn komt, wordt de eerste door
middel van roode en witte wollen koorden aan elk der stijlen vastgemaakt, de ein-
den van elk koord zijn even-eens met laken kwasten elk
10 d. lang en naar evenredigheid van dikte,
versierd. De onderste schaal wordt ech-
ter met de hierbovengenoemde ruche ge-garneerd en met drie blauw taffen linten, aan het punt waar de stijlen zich ver-
eenigen vastgemaakt.
Als kamerornament beschouwd, kunnen de mandjes dienen om er even als in eene cache desordre, verschillende kleine
voorwerpen in te bewaren.
In het laatste geval wordt de Afb. No. 44 gedeeltelijk met blauwachtig, gedeeltelijk
met geelachtig groen en geelachtig bruine zijde, de bladeren van het patroon No. 45
eveneens met groene zijde, de ranken daarentegen door dun opgenaaid goudkoord ge-
vormd, de windekelken bestaan eindelijk uit eene schakeering van roze en witte
zijde; de afzonderlijke steken moeten daarbij in de richting worden gelegd die op
de afbeelding is aangegeven. Verder zijn deze patronen bijzonder geschikt voor rug
en canapékussens. In dit geval voert men het noodige aantal der beide medail-
lons op moiré of reps uit waarbij men die bij afwisseling op regelmatigen afstand op gekleurd laken of gaas appliqueert. Dit laatste zou alsdan
met den gewonen of den lankwerpig verzetten kruissteek met witte of
lichtkleurige, naar het gele trekkende zijde zijn in te vullen.
Wij bevelen de samenstelling van zulk een kussen als zeer nieuw
en uiterst smaakvol ten hoogste aan.
Tapisseriepatroon voor rugkussens,
kleedjes, taschjes enz.
Afb. No. 37.
Behalve voor de genoemde doeleinden ― na er natuurlijk
een geheel van gevormd te hebben ― kan dit patroon nog
voor vele andere voorwerpen gebezigd en de grootte gewijzigd
worden niet alleen door fijner of grover gaas te nemen, maar
ook naar mate van het meubel dat men er mede versieren wil
door verschillende steken aan te wenden, zooals bijv. den smyrnaschen
die zooals men weet over 4 draden in de hoogte en 4 in de breedte en den
lankwerpigen kruissteek 2 st. als een steek voor elk ruitje te werken. De kleu-
ren van de bestand-deelen zijn bij de verklaring der tee-kens opgegeven, deze kunnen echter naar den persoonlijken smaak en naar bij-
zondere omstandig-heden gewijzigd wor-
den.
Gebreid
kleedje voor
kinderen van
1―3 jaar.
Afb. No. 46. Fijne breiwol: rood 8 lood, wit 2 lood en zwart
1 lood.
Door de stevig- en
rekbaarheid van
het breiwerk
is dit kleedje geschikt, om gedurende den tijd van ongeveer
2 jaar tegelijk met de kleine bezitster in grootte toe te ne-
men en belooft voor de betrekkelijk weinige moeite van de
uitvoering goed te zullen voldoen. Als men het taille garni-
tuur en de mouwen weglaat dan is dit werk als onderrok
zeer goed te bezigen.
De grofte van de wol voor dit kleedje aangegeven staat
gelijk met de zephirwol, doch is harder als deze. Bij gebrek van zoodanige wol, is castorwol zeer goed aan te bevelen. De
breinaalden neemt men van zoodanige grofte, dat met de fijne
breiwol 12 recht heen en weder gebreide toeren eene streep van 3½ d. breedte geven. Men begint het rokje met de roode
wol, boven den afzonderlijk gebreiden en aangezetten rand, met een los opzetsel van 180 steken en breit gedurig heen
en weder 12 toeren recht.
13de toer. (Verkeerde zijde van het werk). Afwisselend om-
slaan, averechts minderen.
14de toer. Recht.
15de toer. Als de 13de toer.
16de toer. Als de 14de toer.
Dan herhaalt men van den 1sten tot den 16den toer nog 3 maal, en
voor de vierde maal van den 1sten tot den 14den toer, breit dan nog
1 toer recht, kant daarna af en naait het rokje tot op een 10 d. lange
split te zamen.
Voor den rand zet men met de roode wol 20 steken op en breit,
gedurig aan het einde van de eene naald (toer) meerderende en aan het
einde van den volgende toer minderende, op de volgenden wijze: 6 toe-
ren recht, de 4 volgende toeren als den 13den tot den 16den toer van
het rokje; men herhaalt deze 10 toe-ren. Breit 5
toeren recht,
dan nog 10 toeren recht in afwisseling van 2 toeren wit en
2 toeren zwart, ein-
delijk 1 toer rood, waarna men deze 35 toeren op de-zelfde wijze de toeren vol-gende zoo dikwijls herhaalt, totdat de rand de genoeg-
zame lengte voor de wijdte van het rokje
verkregen heeft. Volgens het oorspron-
kelijke heeft de rand 11 breede roode
en even zooveel smalle witte en zwarte
strepen, die tengevolge van het meerde-
ren en minderen schuin loopen. Nadat de rand te zamen
en aan den rok genaaid is, voltooit men hem door het
kleine plooisel dat de beide buitenranden afsluit, waar-
voor men voor elken buitenrand met roode wol 422 ste-
ken opzet en insgelijks heen en weder 7 toeren afwis-
[14 November 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 207
No. 39. Breipatroon.
Verklaring der teekens: zwart, donker, licht kar-
mozijn, eerste (donkerste), tweede, derde geel-
achtig grijs, witte zijde, korenbloemenblauw,
donker, licht karmozijn, goudgele zijde.
No. 37. Tapisseriepatroon voor rugkussens enz.
Vierde gedeelte.
No. 40. Rond kussen voor een bruidskrans enz.
No. 41. Patroon voor borduurwerk met den platten steek voor kussens, enz.
Twee patronen (medaillons) voor bor-
duurwerk met den platten steek.
Afbeelding No. 44 en 45.
Er zijn duizenden voorwerpen onder den naam van galanteriën bekend, die men zich uit weelde of ook tot
gebruik aanschaft, welke een borduurwerk ver-
eischen, of waarop het althans is aan te brengen,
en waarbij de hand der vrouw alzoo werkzaam kan
zijn. Voor zulk een borduurwerk, waarmede sigaren-
kokers, zakportefeuilles, albums, handdoekenrekjes, portemonnaies of dergelijke zaken versierd kunnen
worden, bieden wij onzen abonnées met de afbeel-dingen No. 44 en 45 twee fraaie patronen aan. Naar den persoonlijken smaak en de bestemming die men er aan wenscht te geven, kunnen zij op leder, la-
ken satijn, moiré of taf, gedeeltelijk met den plat-
ten ― gedeeltelijk met den steelsteek worden uitgevoerd,
terwijl men eene kleur of eene schakkering ― getrouw naar de natuur ― voor de afzonderlijke
bloempjes en bladeren kan nemen.
No. 38. Breipatroon.