98 DE GRACIEUSE. [14 Mei 1867. 5e Jaargang.]
steek) in den 1. opzet-
steek, 3 pic. (picot,
dat is telkens 5 kett. (kettingsteken) 1 v. st. in den 1. hiervan), 3 opzetsteken overslaan-de, 1 v. st. in den volgenden steek, van * af herhalen; de tweede helft geschiedt op ge-
lijke wijze, alleen ver-
bindt men hierbij ge-
durig den middelsten van de 3 picots aan
den overeenkomenden picot van de andere helft; dit geschiedt na-
melijk, daar men voor dezen picot eerst 2 ket-
tingsteken haakt, de naald uit den steek haalt, van boven naar onderen in den tegen-
overliggenden picot van de eerste helft insteekt, de afgelaten steek we-
der op de naald neemt, dezen met den genoemden picot door een kettingsteek te zamen haakt, dan 2 kettingsteken en 1 vasten steek in den eersten kettingsteek
van den picot, waar men aan bezig is.
Gebreid tusschenzetsel.
Afbeelding No. 58.
Naar gelang van het doel voor hetwelk men dit tus-
schenzetsel wenscht te bezi-
gen, werkt men het met ga-
ren, haakgaren of met brei-
katoen van overeenkomende grofte. Op een opzetsel van 14 steken breit men in heen- en teruggaande toeren (elke naald 1 toer) op de volgende wijze: 1. toer: den eersten steek afhalen, minderen, om-
slaan, 2 recht, minde-
ren, omslaan, 2 recht, minderen, omslaan, 3 recht. Deze toer wordt
18 maal herhaald; elke omslag wordt als 1 steek gebreid. 20. toer: 1 steek afhalen, minderen, om-
slaan, 1 recht, de 3 vol-
gende steken op een af-
zonderlijke naald nemen en deze overslaan, zoo-
dat de draad er achter ligt, 1 recht, minderen, omslaan, nu de beide eerste van de 3 afge-
haalde steken recht ge-
breid, de laatste steek hiervan met den volgen-
den van de nog overige steken van dezen toer te
zamen gebreid ― waardoor de 6 middelste 3 en 3 steken verdraaid zijn, ―
omsl., 3 r. Men herhaalt nu gedurig van den 1. tot den 20. toer.
Bergplaats voor lingeriën.
Afbeelding No. 69. Fijn shirting, 9 ned. el blauw taffen lint 2 d. breed, katoen
tusschenbeide van grofte, dik bordpapier, 1 knoophoutje van ongeveer
2 d. in omvang, 1 knoophoutje van 3 d. in omvang, 1 knoopnaald.
Deze zak is bestemd om op reis de fijne lingeriën te bergen, hij bestaat uit twee bordpapieren gedeelten, elk 39 d. lang, 28 d. breed, die vlak
met shirting zijn overtrokken, rondom met eene ruche van blauw taffen lint omgeven en aan de hoeken met een eind van hetzelfde lint elk 20 d. lang voorzien. Het ondergedeelte is aan een zak van breikatoen geknoopt, be-
vestigd, het bovengedeelte daarente-
gen is los en dient tot deksel. Het wordt er wanneer de lingeriën er in geborgen zijn opgelegd, en met de banden aan de hoeken met het on-
derste gedeelte te zamen gestrikt. Om den zak te vervaardigen, zet men
over het dunste houtje 200 steken
op en werkt gedurig in de rondte eerst 42 toeren over het-
zelfde houtje, dan om het lint door te halen een toer over het breedste houtje, eindelijk nog 4 toeren over het dunste houtje. Vervolgens naait men den zak een weinig ingerimpeld aan den
onderrand van het
bordpapie-
ren ge-
deelte, het
aanzetten
hiervan
wordt
door eene ruche be-
dekt, die den onder-rand van het bord-
papier
omgeeft,
maar
slechts in het mid-
den met
eenige
steekjes op
het shirting
behoeft te
worden
vastgehecht.
een klein kruis van gespan-
nen draden naar afbeelding No. 45 gewerkt. Een ander sterfiguur, dat zich in de ruit aan de rechterhand van den bovensten hoek van afb. No. 42 bevindt, wordt door afb. No. 47 voorgesteld; voor deze figuur worden 4 ruiten met zoodanige festonneersteken ge-vuld, als bij afb. No. 45,
doch men werkt hierbij om
de beide overeenkomende stok-jes telkens 2 steken en om-
woelt de hiertusschen liggende lagen draden insgelijks eenige keeren; de vier andere rui-
ten tot deze figuur behoorende worden insgelijks met feston-
neersteken gevuld, die men echter in heen- en terug-
gaande rijen werkt, zooals genoemde afbeelding nauw-
keurig aantoont en afb. No.
54 in de bewerking voor-
stelt; het midden van dit
figuur neemt 4 stokjes elk door een festonneersteek verbonden in. Dezelfde ruit
van het kleed wordt in het midden met een kruisvormige figuur van kleine blaad-
jes versierd, deze blaadjes worden met den zoogenaamden point de reprise nauwkeurig volgens afb. No. 48 uitgevoerd. Van de 5 figuren van het patroon
in de ruit aan de linkerzijde van den bovensten hoek van afb. No. 42 stelt afb.
No. 49 een voltooid, afb. No. 50 een in de uitvoering voor. Men bevestigt den
draad bij knoop a, voert hem met 3 maal omwoelen om het overeenkomende
stokje naar knoop b, herhaalt dit de letters volgende nog 3 maal, omwoelt ook
den afzonderlijken draad, die van het eene stokje tot het andere gaat, zooals afb. No. 50 voorstelt en bevestigt hem onder knoop a; ter vervaardiging van het soort van wieltje dat de figuur van het patroon vormt, wordt de draad volgens ge-
noemde afbeelding op nieuw aangelegd, voerigens werkt men het evenals bij den point de
reprise. Door afb. No.
51 en 52 wordt een van
de figuren voorgesteld, die de kant van het kleed als ook de middelste en de ruit in den ondersten hoek ver-
sieren en elk uit een recht en een schuin kruis door een omwinding van draden gevormd bestaan; bij het uitvoeren van de omwin-
ding van de draden moet men nauwkeurig acht ge-
ven op de volgende door afbeelding No. 51 aange-
geven, zoodat het water-
pas liggende stokje van het rechte kruis eerst als on-
derste laag, dan het schuine kruis en eindelijk het lood-
rechte stokje van het eer-
ste wordt uitgevoerd; in het midden worden de omwindingen van de dra-
den volgens afb. No. 52 met 2 rijen stiksteken te zamen gevat. De overige
figuren van het patroon worden gedeeltelijk met den point de toile (stop-
steek), zie afbeelding No. 53, deels met den festonneersteek gewerkt, zooals
afbeelding No. 54 aantoont; deze stelt ook de spits van eene uit kleine drie-
hoeken gevormde punt van de middenfiguur in de ruit van den ondersten
hoek van afb. No. 42 voor. Er blijft ons nu nog over den point d’esprit
naar afb. No. 55 uit te voeren, die de overige gedeelten van de ruiten vol-
gens afbeelding No. 42 vullen. Ook
ziet men op de laatstgenoemde af-
beelding het aan elkander zetten van de ruiten door middel van het ge-
haakte tusschenzetsel afbeelding No. 57, waarvan de uitvoering door de daarbij behoorende beschrijving wordt verklaard. Het spreekt van zelf dat men het tusschenzetsel niet op een opzetsel werkt, maar de vaste steken om de kantsteken van de geknoopte ruit haakt. De openingen die aan de kruispunten van het tusschenzetsel ontstaan, vult men met een kruis-
figuur van kettingsteken en halve vaste steken, zooals afbeelding No. 56 voor-
stelt.
Gehaakt tusschenzetsel.
Afbeelding No. 57.
Dit tusschenzetsel kan voor verschillende doeleinden gebezigd
worden, b. v. ter gar-
neering van
lingerien,
of, zoo als
afbeelding
No. 42 voor-
stelt, voor het aan el-
kander zet-
ten van af-
zonderlijke
figuren, als ruiten, ro-
zetten en
iets derge-
lijks voor kleeden. Het wordt op een opzetsel van
vereischte
lengte in
twee helften gewerkt als volgt: * 1 v.
st. (vaste
No. 31.
No. 37. Voile van wit zijden tulle met een garnituur
van chenille en kralen.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XVII, Fig. 47.
No. 36.
No. 29―36. Verschillende garnituren voor paltots, parasols enz.
No. 38. Gedeelte van den rand van de voile
Afb. No. 37. Oorspronkelijke grootte.
No. 32.
No. 33.
No. 34.
No. 38. Voile van wit zijden tulle met een garnituur
van kralen.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XVIII, Fig. 48.
No. 29.
No. 30.
No. 35.
No. 41. Gedeelte van het haakwerk voor
de ceintuur met écharpes.
Oorspronkelijke grootte.
No. 40. Gedeelte van den rand van de voile
Afb. No. 39. Oorspronkelijke grootte.