derlijke blaadjes met kralen bestaat. Deze blaadjes worden naar fig. 51 met zwarte koordzijde in heen- en teruggaande toeren in de dwarste met vaste steken gehaakt. De kralen worden alleen in den heengaanden toer, ongeveer in elken 6. steek
en verzet liggende ingehaakt. Het vereischte meerderen en minderen heeft aan
het begin en einde van de toeren plaats. Elk blad wordt rondom door 2 toeren vaste steken afgeslo-
ten. Het is eene vereischte de blaadjes zeer stijf
te haken. Het overtrek van de ceintuur, die ge-
voerd is, wordt op de volgende wijze gehaakt:
eerst rijgt men de vereischte kralen op den draad waarmede men werkt, en haakt den 1. toer. * 4
v. st. in de 4 eerste oogjes van het mignardise
elk door 5 kett. gescheiden, doch men moet ge-
durig voor het afwerken van elken v. st. een kraal aanschuiven, 7 kett.; het volgende oogje over-
slaan, 7 v. st. in de 7 volgende oogjes, 3 kett.,
1 h. v. st.
in den 4. van de 7 kett. voor
deze ge-
werkt, 3 kett., 1 oogje overslaan. Van *
af herhalen, tot dat de toer de lengte voor
de ceintuur verkregen heeft.
2. toer. * 1 v. st. om den middelsten
boog die uit 5 kett. bestaat, 7 kett., 1 kruisstokje, dat is: men slaat den draad 2
maal om de naald, evenals bij een dubb. st.
en haalt voor het beginnen van dit dubb.
st. door den tweeden daaropvolgenden vasten steek van den vorigen toer, eene lus, dan insgelijks eene lus door den zooeven gevorm-
den steek en den eersten van de beide om-
slagdraden die zich op de naald bevinden, 1 stokje in den volgenden v. st. van den vo-
rigen toer; met nog tweemaal doorhalen voltooit men het nog onvoltooide dubb. st., 3 kett., dan 1 st. in den middelsten steek van de nog onvoltooide stokjesfiguur, zoodat hierdoor een kruis wordt gevormd; (zooals de afbeelding aantoont, worden
er bij het werken van elk kruisstokje 4 kralen aangeschoven), 7 kett. Van * af tot aan het
einde van den toer herhalen.
3. toer. 1 dubb. st. (telkens in het midden
eene kraal)
in elken twee-
den volgen-
den steek van den vorigen
toer. ― 4. toer. Afwisselend 1
st., 3 kett., met den laatsten ge-
durig 2 steken van den
vorigen toer overslaan.
5. toer. In elken
steek van den vo-
rigen toer 1
stokje met
kralen. De eene helft van het werk is hiermede
voltooid; men haakt nu de tweede helft op
gelijke wijze aan de andere zijde van het
mignardise; doch, zooals afbeelding No.
41 aantoont, moeten in den 1. toer
de 7 op elkander volgende v. st.
in de insnijding van de mignar-
dise bogen komen.
Het afgewerkte bekleedsel
wordt eindelijk op de cein-
tuur genaaid. De échar-
pes, die volgens het
knippatroon onder
No. 50 gegeven
vervaardigd
zijn, worden met bekleedsel op dezelfde wijze gehaakt,
overtrokken.
Men werkt
hiervoor aan
beide zijden van
het mignardise al-
leen de beide eerste
hierboven beschreven toe-
ren; de derde en vierde
toer bestaan in kettingsteek-
bogen, die elk door 1 v. st.
(met een kraal) gescheiden zijn. Bij
het werken van deze beide laatste
toeren moet nauwkeurig het patroon
van fig. 50 worden inacht genomen,
zoodat de kettingsteekbogen daar, waar de
écharpes het breedst zijn, maar steken moeten
Kant van frivolité en haakwerk.
Afbeelding No. 59.
Ter vervaardiging van deze kant werkt men eerst 2 toeren frivolité als volgt:
1. toer. 2 dubb. kn. (dubbele knoop bestaat uit een averechten een rechten knoop), 1 pic., 3 dubb. kn., 1 pic., 3 dubb. kn., 1 pic., 2 dubb. kn.,
haalt deze rij knoopen tot een ring te zamen en herhaalt dezen ring op ongeveer ½ d. afstand, totdat men de lengte voor de kant heeft; doch in plaats van den 1. pic. aan elken volgenden ring
te werken, verbindt men hem aan den laatsten
pic. van den voorgaanden ring, ook moeten de picots aan elke zijde een weinig lager wezen als
de middelste. Voor den tweeden toer neemt men een tweede spoeltje of bij gebrek hiervan een klu-
wen van
hetzelfde
garen,
woelt den draad van
dit kluwen als eene lus om de linkerhand en werkt nu met dezen draad ― terwijl men ook den draad van het spoeltje dat
zich in de rechterhand bevindt tusschen den duim en den wijsvinger van de linker-
hand neemt ― den knoop, daar men den draad van de rechterhand voor een inleg-
draad bezigt, waar men gedurig de rij knoopen (doch niet de ringen) omheen werkt. Men werkt alzoo eerst 2 dubb. kn., dan een ring. Elke ring van dezen toer bestaat uit 3 dubb. kn., 1 pic., 3 dubb.
kn.; om een zoodanigen ring te vormen
laat men gedurig den draad die van het kluwen uitgaat weder van de linkerhand
en legt den draad van het spoeltje dat zich in de rechter bevindt als eene lus
om de linkerhand. Daarna verbindt men den draad, van het kluwen weder opne-
mende, aan den middelsten pic. van den 1. ring van den 1. toer, terwijl men laatstgenoemden draad als lus door den pic., den draad van de rechterhand door deze lus haalt, dan volgen er: * 7 dubb.
kn., 1 ring,
7 dubb. kn., dan aan den
middelsten pic. van den volgen-den ring van den vorigen pic.
verbinden, 1 ring, 5
dubb. kn., 1 ring,
aan den midd. pic.
van den volg.
ring verbon-
den, van *
af herh. Het bov.
randje
wordt door 2 gehaakte toeren gevormd. ― 1. toer.
* 2 stokjes door 1 kett. gescheiden in den
1. ring van den 1. frivolitétoer (zie de af-
beelding) 2 kett., van * af herhalen.
2. toer. * 1 stokje in den eersten
kett. van den vorigen toer, 1 pic.
(dat is: 3 kett., 1 h. v. st. in den
1. hiervan), waarmede men 1 steek
van den vorigen toer overslaat,
van * af herhalen.
Gehaakte ceintuur
met écharpes.
Afb. No. 62 en 41.
Knippat. keerz.
v. h. Supplem.
No. XX, fig.
50 en 51.
De ceintuur 5 d. breed en de écharpes zijn van lilas
taf vervaardigd
en op de rechter-
zijde met een eenvou-
dig gehaakt guipure-
overtrek voorzien, dat van
zwart zijden mignardise,
zwarte koordzijde en zwarte kra-
len vervaardigd is. De punten van
onderen aan de écharpes eindigen in
zwart zijden kwasten. Het dichtmaken
van de ceintuur wordt door een rozet
bedekt, die uit een gitten knoop en afzon-
[14 Mei 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 99
No. 53. Point de tulle.
Bij afb. No. 42.
No. 42. Antimacasser van geknoopte guipure.
No. 52. Afzonderlijk gedeelte van
afb. No. 42.
No. 49. Afzonderl. ged. van afb. No. 42.
No. 50. Afzonderl. ged. van afb. No. 42.
No. 55. Point d'esprit.
Bij afb. No. 42.
No. 57. Gehaakt tusschenzetsel. Bij afb. No. 42.
No. 47. Afzonderlijk gedeelte van afb. No. 42.
No. 54. Afzond. ged. van afb. No. 42.
No. 59. Kant van frivolité en haaktwerk.
No. 46. Afzond. ged. van afb. No. 42.
No. 56. Afzond. ged. van afb. No. 42.
No. 43. Afzonderlijk gedeelte
van afb. No. 42.
No. 44. Afzonderlijk gedeelte van
afb. No. 42.
No. 48. Point de reprise.
No. 45. Afzond. gedeelte van afb. No. 42.
No. 58. Gehaakt tusschenzetsel.
No. 51. Afzonderl. ged. van afb. No. 42.