96 DE GRACIEUSE. [14 Mei 1867. 5e Jaargang.]
Verschillende parasols.
Afb. No. 21―28. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. IV―IX, fig. 19―24.
Onder de verschillende zonneschermen van dit seizoen, vallen die-
genen bijzonder in den smaak, waar als garnituur een tweede, korter overtrek van eene afstekende kleur opligt, of waarvan een gedeelte
met een rozet met einden is gegarneerd. Verder bestaan de meeste gar-
nituren van parasols in borduursels van kralen, op de meest verschil-
lende wijzen gevarieerd, kralen figuren, kralen franje, netvormig aan-
geregen kralen enz. Met afb. No. 21―28 geven wij eenige aldus ver-
sierde parasols te zien.
Afb. No. 21. Parasol van blauwe taf, langs den buitenrand in pun-
ten uitgeknipt met witte taf ½ d. breed geboord en met opgenaaide krijtwitte kralen versierd. Afb. No. 29 stelt twee punten, aldus ge-
garneerd, in oorspronkelijke grootte voor. Voor het overtrek geven wij met fig. 22 het knippatroon. De parasol wordt met wit marcelline
gevoerd. Langs den buitenrand is een guipure kant ½ d. breed aan de
parasol gezet. Ivoren stok.
Afb. No. 22. Parasol met lilas taf doorloopend met opgenaaide kra-
len versierd, slechts een vak van het overtrek is echter in plaats van
met opgenaaide kralen met een grooter figuur gegarneerd waarvoor
met het borduurpatroon met fig. 24 op het Supplement vindt voor-
geteekend. De wijze waarop de doorloopende figuren en de roos moeten worden uitgevoerd leeren de afb. No. 34 en 35 en de daarbij behoo-
rende beschrijving. Aan de spits van de parasol een blauw zijden kwast;
voering van wit marcelline. Ivoren stok.
Afb. No. 23. Parasol van zwarte taf, volgens de afbeelding gegar-
neerd met een rozet van zwart moirélint 2 d. br. met krijtwitte kra-
len en grelots versierd. Deze rozet bedekt het aanzetten van twee lus-
sen met einden van hetzelfde lint, de laatsten volgens de afbeelding
met grelots van kralen voorzien. Wit marcellinen voering; wit gepijpt
satijnen lint 1 d. br. is zoodanig langs den buitenrand van de para-
sol gezet, dat het op de rechterzijde slechts een stroohalm breed
zichtbaar is. Zwart geverniste houten stok.
Afb. No. 24. Parasol van blauwe taf naar aanwijzing op fig.
21 met figuren van opgenaaide krijtwitte kralen, verder met
den point-russe met
witte zijde
versierd. Voe-ring van wit
marcelline.
Wit gepijpt satijnen lint 1 d. br. is zoodanig
tegen den buitenrand van de parasol
gezet, dat het op de rechterzijde slechts een stroohalm breed zicht-
baar is. Ivoren stok.
Afb. No. 25. Parasol van
witte en blauw taf. Het bovenste overtrek van blau-we taf wordt naar fig. 19 geknipt en volgens de afbeel-
ding doorloopend
met opgenaaide
krijtwitte kralen versierd, de bui-
tenrand wordt af-
gesloten met de-
zelfde kralen, als een rand er opge-
naaid en eene smal-
le franje van krijt-
witte kralen; een soortgelijke fran-je is ook om de
parasol gezet.
Afb. No. 26. Parasol “Mar-
quise” van grijze taf, met eene voering van wit marcelline, beide langs den buitenrand uitgetand. De buitenrand van de parasol in
schelpen uitgesneden, is volgens de afbeel-ding met een netvormig garnituur van zwarte gitten bedekt, aan den onderrand sluit dit garnituur met korte grelots af.
Boven het aanzetten van het gar-
nituur zijn volgens de afbeelding groote ronde kralen op de parasol gehecht. Aan de spits van de parasol lussen
en einden van grijs taffen lint 2½ d. breed, langs het
midden met groote opgenaaide kralen versierd, de einden van het lint worden afgesloten met eene kralenfranje.
Ivoren stok.
Afb. No. 27. Parasol van zwarte en paarse taf. Het bovenste, paarse overtrek wordt naar het patroon fig. 20 geknipt en volgens afb. No. 27 doorloopend met opge-
naaide zwarte kralen versierd. Deze kralengrond wordt ongeveer 2 d. van den buitenrand af, afgesloten met kleine en groote kralen, die er even als een rand op zijn ge-
naaid. Langs den buitenrand van dit overtrek waarvan
de punten met eenige steken op de naden van de parasol bevestigd zijn, is eene franje van groote en kleine kralen gehecht, waarvan de strengen van af-
nemende lengte, tot aan den buitenrand van de on-
derste bekleeding moeten reiken. Voering van
zwart marcelline. Stok van gesneden hout.
Afb. No. 28. Parasol van grijze taf. Wij heb-
ben op het Supplement met fig. 23 een borduur-
patroon gegeven, naar hetwelk op het over-
trek krijtwitte en zwarte kralen moeten wor-
den genaaid. Afb. No. 30 doet zien hoe dit
moet worden uitgevoerd; aldaar vindt men
een gedeelte in oorspronkelijke grootte en de daarbij behoorende beschrijving. Voe-
ring van witte marcelline; ivoren stok.
Verschillende garnitu-
ren voor paletots,
parasols enz.
Afbeelding No. 29―36.
De bestanddeelen waaruit deze garnituren zijn samengesteld, be-staan gedeeltelijk in koordzijde, guipurekant, smal fluweelen lint en chenille, maar voor het groot-ste gedeelte uitkralen; deze ma-ken nog altijd een geliefd sie-
raad uit aan alle artikelen van
het toilet.
deeltelijk op het knippatroon aangegeven, met behulp der afbeelding volledig op den paletot over en voert het met soutache, waarop vooraf kralen zijn genaaid uit. Nadat men aan den onderrand van den paletot grelots heeft gezet, voegt men de mouw vooraf op dezelfde wijze gegar-
neerd en van 7 tot 8 en van 9 tot 10 aan elkaar genaaid in het
armsgat, waarbij 10 op 10 van het voorstuk moet vallen. Voor elk
der epauletten vormt men een rozet van een reep der stof 38 d. lang
6 d. breed, zooals dit op fig. 33 is voorgeteekend met soutache ver-
sierd, verder met lustrine gevoerd; in de eene lange zijde legt men
plooien door elk kruis op het punt met dezelfde letter geteekend te hechten, de dwarsranden worden met elkaar verbonden en het midden van de rozet met een hooggewelfden knoop gevuld. Deze wordt van
zwart zijden rond koord, in de rondte aan elkaar genaaid, gevormd, in het midden wordt een kwast van grelots 11 d. lang gehecht. De epau-
letten bedekken het aanzetten van eene echarpe van de stof 24 d. lang, van onderen 6, van boven 4 d. breed; zij worden met lustrine ge-
voerd, met figuren van soutache versierd en aan den onderrand met
grelots voorzien.
Wandelcostuum voor dames.
Afb. No. 19 en 20. Knippatr., voorz. v. h. Supp. No. I, fig. 1―8.
Dit costuum bestaat uit grijs van zwart gewerkt mousse-marine; het is samengesteld uit een geheel nauw toeloopenden rok, een soortgelijken rok er boven maar 18 d. korter, die even
als de wijde paletot aan den onderrand met patten afsluit. Het cos-tuum is volgens de afbeelding gegarneerd met zwart fluweelen lint 1 d. br. met een wit randje. De tweede rok van ons model
is van bovenstof vervaardigd, men kan er echter ook shirting
of eene andere voeringstof voor nemen, en den rand van onderen met een reep der bovenstof 30 d. breed bedekken. Voor den tweeden rok kan men de knippatronen 1―3 nemen, hoewel
men natuurlijk tot op de noodige lengte doorknipt, dat aan den onderrand plaats heeft. voor den bovensten rok knipt men naar elk der fig. 1―3 twee gedeelten en rekent aan den voorrand van fig. 1 op een omslag 3 d. breed; dit wordt aan de rechterbaan
omgezoomd,
maar dient aan
de linker als een aangezette reep. De twee
voorbanen
worden op de bovenge-
noemde breedte over en onder elkaar vallende,
met zwarte knoopen met witte zijde overspon-
nen, met elkaar verbonden tot aan ster op fig.
1; van daar af tot aan den bovenrand blijft
een split open die met haken en oogen wordt dichtgemaakt. De
overige gedeelten van den rok wor-
den volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar genaaid, daarna zet men aan de binnenzijde tegen den onderrand van den rok een reep der bovenstof 8 d. breed die echter alleen aan de bo-
venste lange zijde wordt vastgenaaid, maakt er naar aan-
wijzing op fig. 3 de insnij-
dingen in om de patten te vormen en boort den rok
in de rondte met zwart taf-
fen lint 1½ d. breed. Het garnituur wordt er vervol-gens naar aanwijzing op de knippatronen en de afbeel-
ding opgelegd; aan den bo-
venrand naait men de beide rokken tegelijk, tusschen de dubbele stof van een boord
4 d. breed, en naar de wijdte van de taille; dit boord wordt met haken en
oogen dichtgemaakt. Voor den paletot knipt men naar elk der fig. 4 en 8 twee gelijke gedeelten, naar elk
der fig. 5 en 6 een gedeelte langs het midden aan-
een, naar fig. 7 de beide mouwen, waarbij men op
de afwijkende lijnen voor de onderste helft moet let-
ten. Eerst verbindt men den rug met de voorstukken volgens de overeenstemmende cijfers op de knippa-
tronen. Behalve aan het uitsnijdsel van den hals zet men in de rondte aan de binnenzijde tegen den pale-
tot een reep der bovenstof 7 d. breed, maakt in het rechter voorstuk de voorgeteekende knoopsgaten, voor-ziet het linker met de noodige knoopen, maakt in
den onderrand volgens de gedeeltelijk aanwijzing op de
knippatronen de insnijdingen, boort ze en
garneert den paletot met fluweelen lint.
Aan het uitsnijdsel van den hals zet men
den paletot tusschen een kraagje van dub-
bele stof geknipt en vervolgens gegarneerd en hecht er dan volgens de afbeelding de beide echarpes aan. Deze zijn van dubbele
stof met stijf gaas er tusschen ver-
vaardigd. Zij zijn 71 d. lang van bo-
ven 5½ d., van onderen, waar zij pun-
tig zijn bijgeknipt, 10 d. breed en volgens de afbeelding gegarneerd. De beide halve mouwen worden van 13
tot 14 en van 15 tot 16 aan
elkaar genaaid; tegen den on-
derrand zet men aan de bin-
nenzijde een reep der boven-
stof 6 d. breed, zij wordt ge-
boord, naar de gedeeltelijke aanwijzing op het knippa-
troon gegarneerd en zóó dat 16 op 16 van het voorstuk
valt in het armsgat gezet. De naad wordt bedekt met eene epaulette naar fig. 8 uit bo-
venstof, voering en garni-
tuur samengesteld; zij wordt er volgens de overeenstem-
mende cijfers opgehaald.
No. 16. Paletot “Hermoine.” Voorzijde.
Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XIII, fig. 29―33.
No. 15. Jaquette van paars cachemir.
Knippatr. voorzijde van het Supplement No. III, fig. 16―18.
No. 19. Wandelcostuum voor dames. Voorzijde. No. 20. Wandelcostuum voor dames. Achterzijde.
Knippatroon, voorz. van het Supplem. No. I, Fig. 1―8.
No. 18. Gedeelte van het garnituur van
soutache voor den paletot “Hermoine.”
Oorspronkelijke grootte.
No. 17. Paletot “Hermoine.”
Achterzijde.