De Gracieuse 14 May 1867 | Page 3

aan de binnenzijde met wit gesatineerd papier beplakt en dan met een koordje aan

den spiegel vastgemaakt.

Reistasch voor heeren.

Afb. No. 13 en 14. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XV, fig. 39―44.

Eene practische reistasch en zoo eenvoudig dat elke vrouwenhand haar vervaar-

digen kant, en wel naar de knippatronen die wij er voor geven. De tasch heeft 3

groote en twee kleinere zakjes; een op de eene helft dat het overslag vormt, de overige op

de andere helft. De meest geschikte stoffen waaruit soortgelijke tasschen vervaar-

digd worden zijn ameri-

kaansch leder en trielje. Uit deze beide stof-fen knipt men eerst naar fig. 39 de geheele tasch langs het midden aaneen, daarna even-

eens aaneen nog

een gedeelte

voor het zakje op het overslag

dat echter

slechts de

ruimte inneemt van af de gladde lijn tot den om-trek met ster geteekend; daar dit zakje geen

soufflet heeft, zoo moet men aan dit gedeelte om de meerdere wijdte van den

soufflet te verkrijgen de stof 2 tot 3 d. toegeven. Verder moet men naar fig. 40

voor dit zakje, het overslag, naar elk der fig. 41 en 43 een gedeelte, alle langs de

dunne lijn in het midden aaneen knippen, dan naar aanwijzing op fig. 42

nog een gedeelte voor de kleine zakjes, van den omtrek tot aan de gladde

lijn, en eindelijk naar fig. 44 twee gedeelten voor elk overslag van deze zak-

jes, daarna een rechten reep 65 d. lang en 2½ d. br. voor den soufflet. Als

al de gedeelten leder en voering op elkaar zijn geregen en al de gedeelten

van de tasch ― behalve het hoofdgedeelte ― en de soufflets van boven aan

den rechten rand, de overslagen aan de rondgeknipte buitenranden zijn ge-

boord ― dit boordsel moet uit een reep leder 1 d. br. met stiksteken beves-

tigd bestaan ― dan verbindt men met hetzelfde boordsel het hoofdgedeelte

met het zakje naar aanwijzing op fig. 39 geknipt en naait er het overslag

fig. 40 volgens de overeenstemmende cijfers op; op dezelfde wijze bevestigt

men op fig. 42 de beide overslagen fig. 44, verbindt daarna het eerste ge-

deelte door middel van een reep voor den soufflet 2½ d. br. met het kleinste

zakje, vervolgens met fig. 41, en deze zakjes eindelijk door middel van den

soufflet fig. 43 met het hoofdgedeelte. Tusschen al deze naden wordt een

koordje, in een reepje leder geregen, medegevat. Bovendien wordt het bo-

venste kleinste zakje op het naastbijzijnde gedeelte met stiksteken bevestigd,

zóó dat er twee afdeelingen door gevormd zijn. Eindelijk steek men door

eenige gaatjes volgens afb. No. 14 in den bovenrand van de groote soufflets

en de daarbij behoo-

rende zakjes geboord een zwart linnen band

om de zak-

jes dichter toe te ha-

len en naait er met be-

hulp der afbeelding de gesp- en draagriemen aan; de laatste bestaat

uit een eind gekeperd band 6 d. breed. De tasch kan bovendien aan de binnenzijde met verschei-dene lussen worden voor-zien om boeken enz. tus-

schen te steken.

Jaquette van

paars cachemir.

Afb. No. 15. Knippatr. voorz. van het Supplem.

No. III, fig. 16―18.

Het garnituur van dit jaquetje van paars ca-

chemir, bestaat uit zwart fluweelen lint 1 d. br., fluweelen lint met een wit randje aan beide

lange zijden met krijtwitte kralen, op kleine afstanden er opgenaaid ingesloten, verder uit wit gui-

pure kant 3 d. breed. Bij het vervaardigen van deze jaquette knipt men van cachemir en witte of

zwarte lustrine voor voering naar fig. 16 van elk twee gedeelten, naar fig. 17 van elk een gedeelte

langs het midden aaneen, verder naar fig. 18 de mouwen. Als de bovenstof en de voering op elkaar

zijn geregen dan naait men in de voorstukken de voorgeteekende borstplooien en verbindt den rug en de voorstukken volgens de overeenstemmende cijfers met een achtersteeknaad, waarbij telkens de eene afgeknipte rand van de voering niet medegevat, maar er later zóó dat de inslagen van de naden be-

dekt zijn, plat wordt opgezoomd. Nadat men langs den buitenrand van de jaquette de voering tegen

de bovenstof heeft genaaid, legt men er volgens de afbeelding en de gedeeltelijke aanwijzing op de knippatronen het garnituur op, naait de gedeelten van de mouw van 36 tot 37 en van 38 tot 39

aan elkaar, garneert de mouw en zet haar

zóó dat 39 op 39 van het voorstuk sluit

in het armsgat met een ingeregen koordje

voorzien.

Paletot “Hermione.”

Afb. No. 16―18. Knippatr. keerz. van het

Supplem. No. XIII, fig. 29―33.

schen de beide ringen van de 3. rij, en herhaalt nu van * af, elke nieuwe ring

gedurig volgens de afbeelding aan den naastaanzijnden pic. van den laatsten ring bevestigende. Aan de andere lange zijde sluit men de kant met twee gehaakte

toeren af, daar men als 1. toer gedurig 1 vasten steek om elken verbindingsdraad tusschen twee ringen van de eerste rij werkt, daar tusschen gedurig 5 ketting-

steken.

2. toer. In elken tweeden steek 1 stokje, na elk stokje 1 kettingsteek. Het

tot dusverre voltooide tusschenzetsel hecht men nu zeer gelijkmatig op carton of wasdoek, en werkt dan met fijn garen volgens afbeelding No. 9 er de kantste-

ken in.

Gebreide kant.

Afbeeld. No. 10.

Deze kant kan ter versiering van

verschillende

voorwerpen die-

nen, naarmate zij met fijner of gro-

ver garen wordt uitgevoerd. De kant maakt ook een zeer schoon effect wanneer zij van gekleurde wol met glaskralen wordt uitgevoerd en is dan zeer ge-

schikt voor ca-

napékussens en

iets dergelijks.

Men werkt de kant in de dwarste in heen

en teruggaande toeren op een opzetsel van 13 steken. ― 1. toer. Afh. (afhalen),

1 r. (recht), mind. (minderen), 2 maal omsl. (omslaan), mind., 2 r.

2. toer. Afh., de overige steken recht, van het tweemaal omslaan wordt in

dezen, als ook in de volgende toeren gedurig 1 r., 1 aver. (averecht) gebreid.

3. toer. Afh., de overige steken recht.

4. toer. Afh., 1 r., 4 maal afwisselend: 2 maal omsl., 1 r., dan 1 r.,

mind., 2 maal omsl., mind. 2 r.

5. en 6. toer. Geheel recht, doch weder van elke 2 maal omsl. 1 r., 1

aver.; de eerste steek gedurig afhalen.

7. toer. Afh., 1 r., mind., 2 maal omsl., mind., 15 r.

8. en 9. Toer. Als de 5. en 6. toer.

10. toer. Afh., 11 r., 3 maal omsl., 3 r., mind., 2 maal omsl., mind., 2 r.

11. toer. Afh., 11 r., ― de steken 1 r., 1 aver. en 1 r. van het 3 maal

omslaan mede gerekend ― de overige 12 steken als een steek afgebreid; men legt hiervoor den draad waarmede men werkt over de linkernaald en haalt

dan de 12 steken een voor een over dezen draad; den hierdoor ontstanen

steek breit men af.

12. toer. Afh., voorts geheel recht. Hiermede is eene punt voltooide, men herhaalt nu van den 1.―12. toer, tot dat de kant de gewenschte breedte ver-

kregen heeft.

Gebreide borstlap.

Afb. No. 11. ¾ lood roode flo-

rawol, stalen breinaalden

overeenkomende van

grofte.

Afb. No. 11

stelt een van roode flo-

rawol gebreiden borstlap voor, die onder de klee-

deren gedragen wordt en bijzonder voor diege-

nen is aan te bevelen die aan ongesteldheden in de keel lijdende zijn. Ter vervaardiging van dezen borstlap zet men (bo-

venrand van den bors-

tlap) 108 steken op en breit heen en weder 15 toeren recht. In den 16. toer moet men, om het knoopsgat te vormen, van den 94. tot den

104. steek afkanten, in den 17. toer worden

dan op die plaats waar de steken zijn afgekant

weder 10 steken op nieuw opgezet. Daarna volgen er nog 19 toeren. Deze

36 toeren vormen dat gedeelte hetgeen voor den hals bestemd is. Men kant nu de 30 eerste en

laatste steken van het werk af en breit met de nu voorhanden zijnde middelste steken 50 toeren ge-

heel recht, dan 32 toeren, waarbij men in elken 4. toer telkens na den eersten en voor den laat-

sten steek twee steken te zamen breit. Deze mindering wordt nog 7 maal in elken 3. toer herhaald,

dan nog 5 maal in elken 2. toer. De 8 nog overblijvende steken worden afgekant. Eindelijk wordt

de borstlap met een knoop voorzien.

Reisspiegel.

Afb. No. 12. Knip- en borduurpatroon, voorz. van het Suppl. No. XI, fig. 27.

Ons model is een kleine ronde spiegel

met een lijst van bordpapier met bruin flu-

weel met borduurwerk versierd, bekleed; het deksel wordt op dezelfde wijze samen-

gesteld. Dit laatste, met een koordje aan

den spiegel vastgemaakt, behoedt hem voor breken. Bij het namaken van dit model

knipt men van dik bordpapier en bruin fluweel naar fig. 27 eerst een gedeelte voor den achterwand, langs de dunne lijn in het midden aaneen, dan van dezelfde stof en naar hetzelfde knippatroon de lijst, door

de gladde lijn afgesloten, eveneens aaneen, verder het middelste gedeelte voor het dek-

sel; bij het fluweel rekent men bij het knippen op de inslagen. Men moet zorgen dat als het deksel voltooid is, het juist in

de lijst sluit. Nu voert men op het fluweel voor het deksel en voor de lijst bestemd, naar aanwijzing op het patroon en volgens de afbeelding het borduurwerk met den platten steek met lichtgele koordzijde uit, plakt elk gedeelte fluweel op het daarvoor bestemde bordpapier en de lijst op den ach-

terwand, na er eerst spiegelglas tusschen gelegd te hebben, verbindt deze beide ge-

deelten bovendien langs den buitenrand met overhandsche steken en bedekt den naad met bruin zijden koord. Het deksel wordt

[14 Mei 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 95

No. 14. Reistasch voor heeren. Van binnen gezien.

No. 11. Gebreide borstlap.

No. 12. Reisspiegel.

Knip- en borduurpatroon; voorzijde van het Supplem. No. XI, fig. 27.

No. 13. Reistasch voor heeren. Van buiten gezien.

Knippatroon keerz. van het Supplement No. XV, fig. 39―44.

No. 8. Parasolhouder. Haakwerk.

No. 9. Kant van frivolité, kantsteken en haakwerk.

Het bijzonder elegante van dezen pale-

tot van zwart grosgrain, bestaat zoo wel in het garnituur van zwart zijden soutache met op-

genaaide geslepen zwarte kralen als in het zeer ongemeene gracieuse fatsoen. Bij het vervaar-digen van den paletot knipt men naar elk der fig. 29 en 30 twee gedeelten, naar fig. 31

een gedeelte langs het midden aaneen, naar fig. 32 de mouwen; de kraag fig. 31 wordt met zwart lustrine gevoerd. Eerst verbindt men de beide gedeelten van den rug van achteren in het midden met elkaar, dan deze met de voorstukken volgens de overeen-

stemmende cijfers, zet langs den buitenrand behalve aan het uitsnijdsel van den hals,

aan de binnenzijde tegen den paletot een schuinen reep lustrine 4 d. br. en naait

den paletot aan het uitsnijdsel van den hals tusschen de dubbele stof van den kraag.

Nu teekent men het borduurpatroon, ge-

No. 10. Gebreide kant.