De Gracieuse 14 May 1867 | Page 2

94 DE GRACIEUSE. [14 Mei 1867. 5e Jaargang.]

1. toer van den volgenden patroontoer neemt men 1 steek van de beide loodrechte stekenlussen op, waarbij men de richting van

den pijl op afb. No. 7 volgende, insteekt.

Band voor het dragen van een parasol.

Haakwerk. Afbeelding No. 8. 1 streng zwarte en een weinig blauwe

koordzijde, 160 d. dun, blauw zijden koord, 2 blauw zijden kwasten.

Deze band, dient om de parasol gemakkelijker te kunnen dra-

gen. Het model, van haakwerk vervaardigd, is een ring 1¾ duim breed, 28 d. wijd, die volgens afb. No. 8 om het handvatsel

van de parasol bevestigd en aan den arm gedragen wordt. Ter

vervaardiging van dit model zet men met de zwarte zijde niet te los ongeveer 30

d. lengte op, sluit dit tot eene ronding

en werkt nu over een inlaag van blauw

zijden koord * 1 v. st. in een steek van het opzetsel, waar-bij men natuur-lijk het koord mede over-

haakt, dan 2 kettingsteken, hiermede 2 ste-ken van het op-

zetsel over-

slaande, van * af herhalen. Op

deze wijze

haakt men in het geheel 5

toeren, doch

men werkt in alle volgende toeren den vas-ten steek om de kettingsteken. Den buitenrand van den ring omgeeft men met een randje

met blauwe

zijde gehaakt

als volgt: * 1

v. st. om elke 2

kettingsteken

van den laat-

sten toer of om

de opzetsteken, 1 picot, dat is 4 kett.,

1 v. st. in den 1. van de kettingsteken.

Van * af herhalen. Twee kleine kwasten van blauwe zijde aan eene plaats naar verkiezing aan den ring aangebracht,

voltooien het werk.

Kant van frivolité en kant-

steken.

Afbeelding No. 9. Garen No. 40 en 120.

De vereeniging van frivolité en kant-

steken is niet alleen nieuw, maar ook zeer fraai en maakt een schoon effect, vooral wanneer men ― volgens ons voorbeeld ―

de grondstof in verschillende grofte neemt. Voor de uitvoering van het frivolitéwerk begint men met eene rij kleine ringen, elk op 2 d. af-

stand van elkander, waarvan elk uit 13 knoopen bestaat. Aan deze rij werkt men eene tweede, aan laatstgenoemde weder eene derde rij zoo-

danige ringen, terwijl men in deze op 1 d. afstand een ring van 13

rechte knoopen werkt, * den draad waarmede men werkt verbindt men op gelijken afstand van den eersten aan den volgenden ring van de vorige rij, op 1 d. afstand hiervan werkt men weder 1

ring en herhaalt gedurig van * af. Het verbinden geschiedt, door dien men den draad waarmede men werkt hetzij met eene naai- of haaknaald als eene lus door genoemden ring haalt, den draad hier doorsteekt en de lus aanhaalt. Men moet echter hierbij zorgen,

dat de draad tusschen elke twee ringen steeds gelijk van grootte

zij. Daarna plaatst men tusschen de ringen van den 3. toer nog

een verbindingsdraad, daar men den draad waarmede men werkt

gedurig op twee d. afstand aan elken ring aan de 3. rij verbindt.

Nu werkt men van onderen de afsluiting van de kant als volgt:

1 kleine moes, ook josephineknoop genaamd (dat is, men werkt

5 rechte knoopen, steekt den draad van boven naar onderen door

de lus die den knoop vormt, en haalt de lus aan), dan verbindt

men den draad aan den verbindingsdraad tusschen de 2 volgende

ringen van de 3. rij, * knoopt op een afstand van een stroohalm

breedte eene groote moes van 8 rechte knoopen, dicht daaraan

een ring van 3 dubbele knoopen, 9 picots elk door 2 dubb. kn.

gescheiden, 3 dubb. kn., daarnaast weder eene groote moes, kruist

de beide laatst vervaardigde moezen zoodanig, dat zij met de ge-

ronde zijde naar buiten tegen elkander komen, en verbindt den draad waarmede men werkt op een afstand van een stroohalm

breedte aan denzelfden hiervoor vermelden verbindingsdraad tusschen de 2 volgende ringen van de 3. rij. Hierna werkt men gedurig

op een afstand van een stroohalm breedte: 1 kleine moes (5 rechte

knoopen), 1 ring van: 3 dubb. kn., 1 pic., 2 dubb. kn., aan den

laatsten pic. van den vorigen ring verbonden, 2 dubb. kn., 5 pic.

elk door 2 dubb. kn., gescheiden, 3 dubb. kn., 1 kl. moes, ver-

bindt den draad op gelijken afstand van den verbindingsdraad tus-

Rolletje van was.

Afb. No. 4.

Om zulk een rolletje te vervaardigen heeft men een eindje waskaars noodig dat een weinig gebogen wordt. Hierop trekt men de spit er uit en steekt er een eind dun ijzerdraad in,

dat een weinig langer als het eindje was moet zijn. Op elk

eind van dit ijzerdraad schuift men een vorm van een knoop met roode taf bekleed van den omvang van de waskaars. Als men de vormen zeer vast tegen de was aan heeft gedrukt, dan wordt het overblijvende ijzerdraad bevestigd. Een dubbelen reep roode taf ongeveer 1 d. breed, op regelmatige afstanden ingerimpeld en met kristallen kralen omwonden (zie de afbeelding) dient voor hengsel; het aanzetten wordt bedekt met eenige lussen kralen, in den vorm van

een kwast.

Reisdeken.

Afbeelding No. 5―7. 12 draads zephirwol in

2 nuancen havanna.

Afb. No. 5 stelt een gedeelte van een reis-

deken voor, die oor-spronkelijk uit afzon-derlijk gehaakte stre-pen aan elkander gezet is. Deze strepen zijn

met 12 draads zephirwol in twee nuancen havanna met

den zooge-

naamden dub-belen gobelin-steek, een bas-taardsoort van den tunischen haaksteek, zoo-

danig uitge-

voerd, dat de donkere rijen de lichte ruiten insluiten. Bij het beginnen van de strepen

omgeeft men

deze dus slechts aan eene lange zijde met de donkere wol; alleen de streep, die de afsluiting van de deken

vormt, moet aan de beide lange zijden den donkeren rand behouden. Ter vervaardiging van eene streep zet men met de donkere wol met eene houten haaknaald van overeenko-mende grofte 19 steken op en haakt 1 patroontoer (2 toeren) met den gewonen tunischen haaksteek. In den 1. toer van

den 2. patroontoer begint de dubbele go-

belinsteek; men werkt * 1 steek als bij den gewonen tunischen haaksteek, dan een steek, waarbij men de naald onder den

kettingsteek, tusschen de beide volgende loodrechte stekenlus-

sen doorsteekt, dan een 2. steek in de achterste waterpas lig-

gende lus van den volgenden steek van den vorigen toer, een

derden steek, waarbij men de naald weder onder de kettingsteek-

lus tusschen de beide volgende loodrechte stekenlussen doorsteekt. Van * af gedurig herhalen. In den teruggaanden toer van dezen patroontoer werkt men gedurig de drie steken tusschen elke twee tunische steken met eenmaal omslaan te zamen af; elke tunische

steek wordt afzonderlijk afgewerkt. In den eersten toer van den volgenden patroontoer haakt men weder telkens een steek in de loodrechte stekenlus van den tunischen steek, gedurig een aan

beide zijden hiervan, een steek echter in de achterste stekenlus,

door het afwerken van de drie steken gevormd. Op afbeelding No.

6 zijn de plaatsen voor het volgende insteken van de naald eerst

met een pijl en een kruis aangewezen; dan volgt de tunische

steek, na dezen de plaats met een punt aangewezen. Op deze

wijze werkt men met de donkere wol 4 patroontoeren met den dubbelen gobelinsteek. Met den 5. steek van den 5. patroontoer

begint de ruit met de lichtste wol, terwijl de rand die 4 steken

breed is natuurlijk met de donkere wol wordt voortgezet. De lichte ruit heeft 14 patroontoeren in de hoogte; hierna volgen 5 patroon-

toeren met de donkere wol, enz. Afbeelding No. 7 geeft nog eene variatie van den tunischen haaksteek, ter vervaardiging van een

deken, namelijk, den haaksteek “à deux points.” Bij het wer-

ken van dezen steek op een opzetsel van bovengenoemd getal, omwoelt men in den eersten heengaanden toer, eer men een steek opneemt, de naald tweemaal met den draad, neemt dan den steek

op en haalt hem door den laatsten omgeslagen draad. In den te-

ruggaanden toer van elken patroontoer wordt dan gedurig de steek met den daarachter liggenden draad te zamen afgewerkt. In den

No. 7. Haaksteek “à deux points.” Bij afb. No. 5.

No. 3. Borduurpatroon ter versiering van canapékussens,

schrijfportefeullis, antimacassers enz.

No. 6. Dubbele gobelinsteek. Bij afb. No. 5.

No. 4. Rolletje van was.

No. 5. Reisdeken. Haakwerk.