De Gracieuse 13 June 1865 | Page 9

Bijvoegsel van de Gracieuse.

vastgehecht, vouw men het aan beide zijden ― zie de afb. om ― legt het ongeveer 16 d. onder de dwarste van den boog gekruist over het midden van de plooi en laat het dan verder in de volle breedte los neêrhangen. De plaats waar het lint zich kruist wordt met eene digt geplooide rozet van hetzelfde lint en 9 d. in doorsnede,

versierd. Aan de voorzijden wordt aan elken kant 34 d. van het mid-

den van achteren af een smal eind band gezet om hiermede de beduïne

vast te houden; hij wordt bovendien nog met haken en oogen voorzien.

Beduïne “Hongrois.”

Afb. No. 51. Knippat. Keerzijde v. h. Suppl. No. VIII. Fig. 41.

De beduïne onder de afbeelding No. 51 voorgesteld, valt in

niet minder bevallige plooijen neer. De snede onderscheidt zich van die van de beduïne “Fleurette” daardoor dat hij van voren schuin is bijgeknipt en alzoo dan vorm van de spitse einden van een doek verkijgt. Men ziet dit op het tot op een 32ste ver-

kleinde knippatroon, ― de helft van de beduïne ― op het Sup-

plement voorgesteld. Voor ons model, dat uit roodachtig grijs

batiste de laine bestaat, heeft men een lap 350 d. lang en

130 d. breed noodig, die nadat men hem aan beide zijden schuin

heeft bijgeknipt van onderen aan den rand een zoom met koord-

steken bevestigd krijgt, terwijl men van boven tegen den regten rand een reep taffen voering legt. De naaizijde voor de koordsteken en ook de taffen voering moeten van de-zelfde kleur als de bovenstof genomen worden. Daar waar de mantel geplooid wordt, kan men de taffen voering

natuurlijk achterwege laten. Onder Fig. 41 geven wij

even als voor de vroeger beschreven beduïne een gedeel-

te maar nu in oorspronkelijke grootte, dat de helft van

de plooi, dus slechts van het midden van achteren aangeeft.

Men moet derhalve de teekens die zich op het knippatroon

bevinden op denzelfden afstand op de stof overbrengen, en

ze van het midden af eveneens op de andere helft aandui-den. Nu handelt men op de volgende wijze: eerst legt men aan beide zijden kruis op punt, waardoor men eene naar onderen toe loopende spitse vouw verkrijgt, waarvan de rigting gedeeltelijk door de gepunte lijn is aangewezen; daarna naait men de beduïne aan den rand van boven in

het midden van A tot aan punt aaneen, vouwt de stof van punt

tot C goed glad, de kant van de vouw moet aan den bui-

tenkant komen, en legt deze vouw op de dunne gladde lijn die van

kruis naar D loopt, zoodat C op D valt. Hierdoor wordt het plooi-

tje dat men er eerst in heeft gelegd bedekt. Nu strijkt men de stof

van C tot A en ook langs de gepunte lijn die naar ster loopt goed

plat, maar zoo dat de kanten van deze laatste vouw naar bin-

nen liggen en met ster op het dubbele punt vallen, terwijl men

de vouw die naar buiten ligt van C tot A op A en B langs de

gladde lijn die naar B loopt, laat vallen en vasthecht.

Op deze wijze wordt een vierkant gevormd, waarvan de bui-

tenste vouwen op de bovenste helft worden vastgenaaid terwijl de

onderste helft slechts met de punt A op B wordt gehecht. Nu

moet men aan beide zijden van den mantel eene schouderplooi

leggen, deze wordt gevormd door E aan E tot F aan F te naai-

jen terwijl men de lijn E, F, die naar voren komt op de andere

lijn E, F stikt. Daarna vouwt men de stof langs de gepunte lijn

met G en H geteekende toe en stikt deze vouw G op G en H op

H op de met de zelfde teekens aangewezen gladde lijn vast. Het

middelste gedeelte van de ruit is op ons model met eene groote

rozet van passement versierd, waarvan 3 lussen van dik zijden

koord afhangen, de einden van het koord die eveneens neer-

vallen, zijn elk met een langen zijden kwast versierd. Van voren wordt deze mantel op dezelfde wijze als de beduïne

“Fleurette” gesloten.

Beduïne “Donato.”

Afb. No. 52 en 53. Knippatr. Keerz. v. h. Supplement

No. XIV. Fig. 50.

Deze beduïne onderscheidt zich door iets gedistingeerd

eenvoudigs. Ons model is vervaardigd uit grijsachtig blaauw

cachemir-chiné, en langs den bovenkant aan de bin-

nenzijde met een reep 12 d. breed van lichtblaauwe taf

voorzien die er zoodanig tegen is gezet dat zich aan den

bovenkant van de stof een zoom ½ d. breed vertoont. Daar de capuchon zoodanig is omgeslagen dat hij als met een

revers die naar voren spits toeloopt schijnt voorzien te

No. 40. Coiffure “Livia.”

No. 41. Coiffure “Josephine.” Voorzijde.

No. 42. Coiffure “Josephine.” Achterzijde.

No. 45. Coiffure voor eene bruid. Voorzijde zonder den sluijer.

No. 43. Coiffure “Antigone.” Van voren gezien.

No. 44. Coiffure “Antigone.” Op zijde gezien.

No. 46. Coiffure voor eene bruid. Achterzijde met den sluijer.