Bijvoegsel van de Gracieuse.
vastgehecht, vouw men het aan beide zijden ― zie de afb. om ― legt het ongeveer 16 d. onder de dwarste van den boog gekruist over het midden van de plooi en laat het dan verder in de volle breedte los neêrhangen. De plaats waar het lint zich kruist wordt met eene digt geplooide rozet van hetzelfde lint en 9 d. in doorsnede,
versierd. Aan de voorzijden wordt aan elken kant 34 d. van het mid-
den van achteren af een smal eind band gezet om hiermede de beduïne
vast te houden; hij wordt bovendien nog met haken en oogen voorzien.
Beduïne “Hongrois.”
Afb. No. 51. Knippat. Keerzijde v. h. Suppl. No. VIII. Fig. 41.
De beduïne onder de afbeelding No. 51 voorgesteld, valt in
niet minder bevallige plooijen neer. De snede onderscheidt zich van die van de beduïne “Fleurette” daardoor dat hij van voren schuin is bijgeknipt en alzoo dan vorm van de spitse einden van een doek verkijgt. Men ziet dit op het tot op een 32ste ver-
kleinde knippatroon, ― de helft van de beduïne ― op het Sup-
plement voorgesteld. Voor ons model, dat uit roodachtig grijs
batiste de laine bestaat, heeft men een lap 350 d. lang en
130 d. breed noodig, die nadat men hem aan beide zijden schuin
heeft bijgeknipt van onderen aan den rand een zoom met koord-
steken bevestigd krijgt, terwijl men van boven tegen den regten rand een reep taffen voering legt. De naaizijde voor de koordsteken en ook de taffen voering moeten van de-zelfde kleur als de bovenstof genomen worden. Daar waar de mantel geplooid wordt, kan men de taffen voering
natuurlijk achterwege laten. Onder Fig. 41 geven wij
even als voor de vroeger beschreven beduïne een gedeel-
te maar nu in oorspronkelijke grootte, dat de helft van
de plooi, dus slechts van het midden van achteren aangeeft.
Men moet derhalve de teekens die zich op het knippatroon
bevinden op denzelfden afstand op de stof overbrengen, en
ze van het midden af eveneens op de andere helft aandui-den. Nu handelt men op de volgende wijze: eerst legt men aan beide zijden kruis op punt, waardoor men eene naar onderen toe loopende spitse vouw verkrijgt, waarvan de rigting gedeeltelijk door de gepunte lijn is aangewezen; daarna naait men de beduïne aan den rand van boven in
het midden van A tot aan punt aaneen, vouwt de stof van punt
tot C goed glad, de kant van de vouw moet aan den bui-
tenkant komen, en legt deze vouw op de dunne gladde lijn die van
kruis naar D loopt, zoodat C op D valt. Hierdoor wordt het plooi-
tje dat men er eerst in heeft gelegd bedekt. Nu strijkt men de stof
van C tot A en ook langs de gepunte lijn die naar ster loopt goed
plat, maar zoo dat de kanten van deze laatste vouw naar bin-
nen liggen en met ster op het dubbele punt vallen, terwijl men
de vouw die naar buiten ligt van C tot A op A en B langs de
gladde lijn die naar B loopt, laat vallen en vasthecht.
Op deze wijze wordt een vierkant gevormd, waarvan de bui-
tenste vouwen op de bovenste helft worden vastgenaaid terwijl de
onderste helft slechts met de punt A op B wordt gehecht. Nu
moet men aan beide zijden van den mantel eene schouderplooi
leggen, deze wordt gevormd door E aan E tot F aan F te naai-
jen terwijl men de lijn E, F, die naar voren komt op de andere
lijn E, F stikt. Daarna vouwt men de stof langs de gepunte lijn
met G en H geteekende toe en stikt deze vouw G op G en H op
H op de met de zelfde teekens aangewezen gladde lijn vast. Het
middelste gedeelte van de ruit is op ons model met eene groote
rozet van passement versierd, waarvan 3 lussen van dik zijden
koord afhangen, de einden van het koord die eveneens neer-
vallen, zijn elk met een langen zijden kwast versierd. Van voren wordt deze mantel op dezelfde wijze als de beduïne
“Fleurette” gesloten.
Beduïne “Donato.”
Afb. No. 52 en 53. Knippatr. Keerz. v. h. Supplement
No. XIV. Fig. 50.
Deze beduïne onderscheidt zich door iets gedistingeerd
eenvoudigs. Ons model is vervaardigd uit grijsachtig blaauw
cachemir-chiné, en langs den bovenkant aan de bin-
nenzijde met een reep 12 d. breed van lichtblaauwe taf
voorzien die er zoodanig tegen is gezet dat zich aan den
bovenkant van de stof een zoom ½ d. breed vertoont. Daar de capuchon zoodanig is omgeslagen dat hij als met een
revers die naar voren spits toeloopt schijnt voorzien te
No. 40. Coiffure “Livia.”
No. 41. Coiffure “Josephine.” Voorzijde.
No. 42. Coiffure “Josephine.” Achterzijde.
No. 45. Coiffure voor eene bruid. Voorzijde zonder den sluijer.
No. 43. Coiffure “Antigone.” Van voren gezien.
No. 44. Coiffure “Antigone.” Op zijde gezien.
No. 46. Coiffure voor eene bruid. Achterzijde met den sluijer.