112 DE GRACIEUSE. [13 Junij 1865. 3e Jaargang.]
voormalige fransche provincie Auvergne ontleend, waar-
van hij ook den naam heeft aangenomen. De pas is in
het midden met eene geplooide ruche van geel lint met
grashalmen gegarneerd. Geel taffen strikbanden.
Het model waarvan de voor- en achterzijde door de afbeeldingen No. 48 en 49 wordt voorgesteld geeft een langwerpigen plat gebogen bodem te zien. De hoed is vervaardigd van rijststroo en met rozen met zwarte vederen en met grelots van stroo gegarneerd. Zwart
taffen strikbanden.
Beduïne “Fleurette.”
Afbeelding No. 50. Knippatr. keerz. van het
Supplem. No. IX, Fig. 42.
Dat de mode ook heden ten dage wel degelijk op het schilderachtige let, kunnen wij afleiden
uit het verschijnsel dat de beduïnen nog altijd in hare gunt blijven deelen. Wij achten ons derhalve
verpligt om onzen abonnées
ook in dit saizoen nog eenige fraaije modellen aan te bie-den. De beduïne “fleurette”
― ons model is van eene licht-grijze half wollen stof ver-vaardigd ― is rondom 1
d. van den buitenrand af,
door middel van de naai-
machine met eene rij koord-steken voorzien, waardoor tevens de inslag 1½ d. breed naar binnen omgeslagen, is vastgehecht. Tegen den rand
van boven an langs de voor-
zijden wordt aan den ver-
keerden kant een reep voe-ring van grijs taf 10 duim breed gezet. De beduïne hangt zeer gracieus neer
door eene zeer breede dub-
bele stolpplooi, welk gedeelte zoo als de afbeelding dit aangeeft met blaauw taffen
lint is gegarneerd.
Men heeft voor dezen man-tel een lap stof 328 d. lang
130 d. breed noodig. De breedte wordt van achteren voor de lengte genomen, de zijkanten worden
tot aan de hoeken van boven afgerond, en naar voren toe bijgeknipt, zoo als men dit op het sup-
plement, waarop de helft van de beduïne tot op een 32ste verkleind is
voorgesteld, zien kan. Behalve dit patroon geven wij ter meerdere duide-lijkheid bovendien nog eene aanwijzing voor het schikken der plooijen en
wel onder Fig. 42 een gedeelte van het model op de helft van de oorspron/
kelijke grootte. Dit stuk is voldoende om het geheele bovengedeelte van
den mantel in orde te kunnen brengen. Als men gebruik maakt van het
bovengenoemde knippatroon dan moeten de afstanden tusschen alle lijnen,
teekens en letters waardoor de ruimte van het een tot het ander
wordt aangegeven, eens zoo groot op de stof worden overgebragt. De bui-
tenrand van het knippatroon waarop men de teekens aantreft, stelt den
bovenkant en de ruimte tusschen kruis 1 en 2 van achteren het midden
van den bovenrand voor. als men naauwkeurig volgens de teekens alle
afstanden naar de vereischte grootte op de stof heeft overgebragt, dan
moet men er de dubbele stolpplooi op de volgende wijze inleggen: Op de
bovenzijde van de stof legt men kruis 1 op punt 1, ster
1 op Q, waarbij men de vouw voor de plooi van kruis
en ster uit, langs de gepunte lijn verder voortzet. De
bovenste afgeknipte rand van het geplooide gedeelte
moet dan vlak langs de gepunte lijn die van Q
tot het dubbele punt loopt, liggen. In de tegen-
overgestelde rigting legt men nu kruis 2 op punt
2, ster 2 op R, waarbij valt op te merken
dat de bovenste afgeknipte rand van ster 2
tot aan S aan den verkeerden kant komt
te liggen, en wel langs de gepunte lijn
die van Q naar het dubbele punt loopt.
Dien ten gevolge moet ook T op U
vallen en van deze twee letters
tot aan Q en R een regten hoek
vormen, waarover de bovenste rand
van de plooi dwars heenligt. Men
naait dit geplooide gedeelte langs
de genoemde gepunte lijn op
elkaar als ook den afge-
knipten rand van T tot
aan het dubbele punt
en legt daarna het
garnituur op de plooi. Hiervoor
heeft men volgens ons model 180 d. zwaar taffen lint,
11 duim breed noo-
dig, dat men in
het midden met een diepe plooi
voorziet waardoor het tot op eene breedte van 4½ d.
wordt ingevouwen, en het dan op het begin van de plooi legt. Nadat het lint op den mantel is
De zeer bevallige coiffure afbeelding No. 45 bestaat
uit een weinig gegolfde doffen, door eene dubbele schei-ding van het voorhaar gevormd, en uit vlechten in den vorm van een chignon vastgehecht. Het voorhaar dat in het midden gescheiden is, wordt daarna nogmaals in
tweeën gedeeld, het bovenste gedeelte over een crépé
naar onderen gerold en daarna met het onderste ge-deelte van het voorhaar dat weg is gestreken in elkaar gevlochten; op de middelste scheiding vertoonen zich kleine krullen die bevallig op het voorhoofd neervallen en dit ― zie de afb. ― een weinig beschaduwen. Het achterhaar wordt in den nek gebonden, daarna ge-vlochten en als twee dikke lussen tot een chignon ge-vormd, die met een éléganten kam wordt vastgesto-
ken. Indien het haar van de bruid voor dit kapsel
niet lang en dik genoeg mogt zijn, dan kan men de toevlugt nemen tot een kunstmatig vervaardig-
den chignon van vreemd haar. Is het kapsel tot dusverre voltooid dan hecht men er in het midden
boven op het hoofd een
vierkanten sluijer op vast, van fijne zijden tulle, waar-van de luchtige plooijen tot op den zoom van het kleedje neerhangen, en alzoo de figuur bevallig omhullen. Eindelijk, en dit is niet het minst gewichtige bestanddeel van de bruidscoiffure wordt dit voltooid met een krans van bloemen, die bij onze duitsche naburen uit mirt, bij de franschen uit witte rozen en oranjebloesem, en hier te lande meer uitslui-
tend uit het laatstgenoemde voortbrengsel uit het plan-tenrijk bestaat. De bloemen worden tot een diadeem ge-vlochten terwijl enkele tak-jes in het voorhaar en in
den chignon worden gesto-ken en aldaar tusschen de plooijen van den sluijer te voorschijn komen. deze coiffure voegt ook
uitnemend bij een bal ― of zeer gekleed toilet, hoewel men dan natuurlijk de versieringen die bij het
bruids-costuum behooren, achterwege laat.
De nieuwste modellen van hoeden “à l’empire.”
Afbeelding No. 47―49.
Met verwonderde blikken zullen onze lezeressen de hiernevensgaande
afbeeldingen gadeslaan en uitroepen: De tijd voor de gemaskerde bals is
lang voorbij, die worden niet in den zomer gegeven, en al komen zulke
vreemde modellen ook in andere landen bij de vastenavonds-vermakelijk-
heden te pas, dan is dit nu toch ook “hors de saison.” Bij zulke gele-
genheden zou men ze echter misschien noodig kunnen hebben, maar
waarom worden deze zonderlinge hoeden, die wij wel eens op modeplaat-
jes uit lang vervlogen dagen hebben gezien, en ons zoo bespottelijk voor-
kwamen in een modejournaal van den tegenwoordigen tijd afgebeeld?
Maar lieve lezeres, juist om dat deze verwonderlijke vormen, tegen-
woordig de nieuwste zijn, waardoor de mode de onver-
schrokken parijsche dames in tweestrijd brengt, om
zich te midden van die verwarring van hare hoofden
meester te maken; ― omdat deze vormen de nieuw-
ste zijn, achten wij ons verpligt ze onder de aan-
dacht onzer abonnées te brengen. De mode heerscht
― wij hebben dit meermalen herhaald ― met
despotisch gezag; dit is nooit sterker uitge-
komen als door dezen plotselingen overgang
van de luchtige, gracieuse fanchonhoeden
tot deze stijve onbehaaglijke modellen.
Zal men nu ook weder gehoorzaam
volgen? Wel zeker want de mode
heeft den strijd niet onberaden be-
gonnen, maar dien, door op diplo-
matieke wijze eene verandering in
de kapsels te brengen voorbereid,
en men moet inderdaad ver-
wachten dat de dames welke
zich à l’empire of à la
grecque laten kappen
ook willend of onwil-
lens de toevlugt zullen
nemen tot een hoed
à l’empire.
Afbeelding No. 47. Hoed “à l’au-vergnate.” De
zeer bijzondere
vorm van dezen hoed van itali-aansch stroo, met een pas ― in het midden bol naar binnen gebogen en een langwerpigen bodem die boven de pas uitsteekt, schijnt aan de land-bewoners van de
No. 38. Patroon om tulle door te stoppen.
No. 37. Lucifersbeker. Haakwerk. Helft v. d. oorspr. grootte.
No. 36. Patroon (application) voor den voorschoen v. d. pantoffel.
No. 39. Patroon om tulle door te stoppen.
No. 35. Patroon (application) voor het hielstuk van de pantoffel.
No. 34. Venetiaansche heerenpantoffel. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VII, Fig. 39 en 40.