ken af, en plakt ze vervolgens naar aanwijzing op de grondstof. De donkerste gedeelten zijn volgens
onze afbeelding van zwart, de volgende nuance van groen, de daaropvolgende lichtere van blaauw,
geel en grijs en de lichtste van wit laken gesneden. De bladeren die op de afbeelding als dezelfde
kleur van den fond voorkomen, worden ook van eerstgenoemde stof genomen. De figuren zijn gedeel-
telijk met den festonneer-, vischgraat- of dubbelen kruissteek
omgeven, en op verschillende wijzen met den steel- en visch-graatsteek versierd. De keuze der kleuren laten wij aan eigen
smaak over, echter moeten zij met de kleuren der stof in har-
monie en toch levendig van coloriet zijn; de verschillende scha-
keeringen zijn op de afbeelding duidelijk zigtbaar. De verdere
voltooijing laten wij aan den schoenmaker over; het voetblad
moet echter zooveel onder het achterstuk gebragt worden, dat
P en ster van beide gedeelten op elkander komen.
Gehaakte lucifersbeker.
Afbeelding No. 37.
Wij geven aan dit fraaije kleine
werkje een bijzonder voorkeur, daar
het eenvoudig is, zoodat men het met weinig moeite en zonder de hulp van
een galanteriewerker zelve vervaardigen kan. De grondvorm is van bordpapier, waarvoor men een strook van 9 duim hoog en 28 duim lang snijdt en in de hoogte tot eene rondte te zamen voegt, laatstgenoemde wordt van een bordpa-pieren bodem van 8 duim in doorsnede voorzien. De buitenste bekleeding van dezen beker vervaardigt men van twee
kleuren dunne chenille, ― borduur-
chenille ― volgens ons origineel rood
en zwart, er worden 110 steken opge-
zet die men tot eene ronding verbindt
en daarna over gedraaid goudkoord tus-schen beide van dikte gedurig in de rondte met 1 kettingst. en 1 v. st.
voorthaakt, zoodat steeds tusschen de
v. st. het gouden koord te voorschijn
komt. Het patroon ― roode palmen
op een zwart fond ― is gemakkelijke
naar de afbeelding te werken; de pal-men worden aan beide zijden door een met zwart gewerkten toer afgesloten,
daaraan sluiten zich weder 2 roode
en 2 zwarte toeren aan, die den bui-
tenrand van den fond vormen. Voor
de binnenste bekleeding watteert men een zijden voering, die met ruitjes wordt doorgeregen en hecht deze met een evenzoo gewatteerden bodem in den bordpapieren vorm. Nadat men den bodem van buiten van eene voering heeft voorzien en het gehaakte overtrek om den vorm bevestigd, bedekt men de steken van het aannaaijen met dikke
roode chenille. Aan de buitenzijde wordt
de beker zoowel aan den boven als on-
derrand met eene ruche van rood taf-
fen lint 2 duim breed versierd en van boven zooals de afbeelding voorstelt aan beide zijden van een strik voorzien.
Twee patronen om tulle door te stoppen.
Afbeelding No. 38 en 39.
Met de afbeeldingen No. 38 en 39 geven wij onzen abonnées goede modellen voor garnituren van fichus, blousen, voiles enz.
Voor deze garneersels heeft men tulle noodig die goed gewas-
schen kan worden waarop het patroon met dun katoen of ge-glansd garen wordt uitgevoerd. De figuren moeten even als op
een tapisseriepatroon eerst goed worden afgeteld en bij het door-stoppen wordt steeds een oogje van de tulle opgenomen terwijl
men er een laat liggen, zoodat er zich telkens een op en een
onder de naald bevindt. De buitenrand van den tullen reep wordt gefestonneerd. Het spreekt van zelf
dat men deze patronen ook op zwarte of witte tulle met vloszijde of filozelle kan uitvoeren.
Aan dames welke over veel tijd kunnen beschikken maar wie het aan de middelen ontbreekt om in
haar toilet met meer door de fortuin begunstigde kennissen en vriendinnen te wedijveren, kunnen wij de hierboven beschreven garneersels aanbevelen. In dat opzigt geldt ook hier de spreuk “tijd is geld.” De redactie acht zich verpligt aan veler verlangen te voldoen, maar hoopt tevens dat weinige dames
zich met tijdroovende handwerken zullen verlangen bezig te houden.
Nieuwerwetsche kapsels. “à l’empire.”
Afbeeldingen No. 40―44.
Het schoone haar der vrouw, dat zich gebonden en gevlochten als een diadeem en loshangend
als een koninklijken mantel vertoont, is een onderwerp dat voor-
namelijk aan de phantasie van den dichter en ook aan die van
― de mode eene rijke stof oplevert. Terwijl de eerste echter
op zijn hoogst genomen slechts een liefelijk windje door de
blonde of bruine lokken laat spelen, handelt de laatste er mede zoo als een grillige luim het haar ingeeft; nu eens wordt het torenhoog opgebouwd, om na korten tijd dit trotsche gevaarte
weder te doen instorten. Te midden van de grenzenlooste bui-
tensporigheid, legt zij zich eensklaps op de meestmogelijke een-
voudigheid toe, en dan kunnen er in
navolging van den antieken stijl, an-
tiek ― moderne coiffuren voor den
dag, zooals zij ten tijde van het eerste fransche keizerrijk onder Josephine en vogue waren en ook nu weder onder
den naam à l’empire gedragen wor-den. Wij zullen eenige dezer kapsels door de pen en het teekenstift ter ken-
nisse van onze abonnées brengen.
Afbeelding No. 40. Coiffure “Livia.”
Voor dit kapsel wordt het achterhaar
hoog boven in den nek gebonden, ge-
vlochten en in de rondte gelegd, waar-
boven men een kunstmatig vervaardig-
den krullen chignon cache peigne
steekt. Daarna legt men een dubbele
streng haar, méches jumelles zoo-danig, dat hierdoor aan beide zijden van den chignon eene lus wordt ge-vormd, die aan het voorhoofd naar boven loopende, op het midden van
den schedel eindigt. Op die plaats wordt
de lus door eene touffe krullen, bou-quet de frisure bedekt. Het voor-
haar in verschillende deelen gescheiden,
wordt nu eens als een bandeau over de vlecht heen, dan weder als een effen
toupé om de vlecht op te houden, ge-kapt. Volgens de afb. loopen door dit
kapsel lussen smal gekleurd fluweel lint
of gouden koord.
Afb. No. 41 en 42. Coiffure “Jo-
sephine.” Voor dit kapsel heeft men een chignon noodig, uit drie lussen van
dikke vlechten gevormd, bestaande. Deze
wordt hoog in den nek aangebragt, terwijl
de einden van de vlecht die op het voor-
hoofd het diadeem vormt er om heen wor-
den gelegd. De vlecht ligt op een kunstig
vervaardigde kroon van lokken, de zooge-
naamde “Josephine”; de laatste rust aan
de zijden op het voorhaar, dat van de sla-pen af naar boven wordt gekamd en zoo
in eene loodregte rigting een dof vormt die onder de vlecht wordt vastgemaakt. Deze coiffure is verder versierd met een
bouquet rozen, zeer bevallig in de vlech-ten van den chignon gestoken, en door een snoer paarlen, die er om heen zijn
gewonden.
Afbeelding No. 43 en 44. Coiffure “Antigone.” Voor
het voorste gedeelte van dit kapsel heeft men weder een kun-
stig vervaardigde dubbele streng haar, mèches jumelles
noodig die in twee vlechten boven op het hoofd ligt, en aan
beide zijden door het voorhaar bedekt wordt. De kleine krullen,
die niet bepaald bij dit kapsel behooren, zijn van het eigen hoofdhaar
gevormd. Het achterhaar wordt eveneens hoog in den nek gebonden
en als een kleine chignon geschikt, waarover men van de einden
der vlechten die boven op het hoofd liggen verscheidene lussen maakt.
Coiffure voor eene bruid.
Afbeeldingen No. 45 en 46.
“Lieflijk sier de krans der jonkvrouw, ’t lokkig hoofdje van de bruid”, zoo zingt de dichter, maar
zou hij, toen hem het ideaal eener bruid voor oogen zweefde ook soms aan de mode hebben gedacht, die even
veranderlijk als het geluk hier op aarde, langzamerhand de lokken der bruid in een coiffure à la russe, den
ronden krans in een sierlijk vlechtsel van mirt, rozeknoppen en oranjebloesem veranderde.
[13 Junij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 111
No. 31. Gehaakte lijst voor photographiën.
Tweederde der oorspronkelijke grootte.
Verklaring der teekens: wit, ponceau, zwart, geel (zijde), groen, paars.
No. 31. Tapisserie-patroon, rand voor fauteuils, tapijtjes enz.
Verklaring der teekens: zwart, donker-, lichtbruin (bontkleur), donkerblaauw, ponceau, lichtgele zijde.
No. 33. Tapisserie-patroon, rand voor fauteuils, tapijtjes enz.