De Gracieuse 13 June 1865 | Page 7

ken af, en plakt ze vervolgens naar aanwijzing op de grondstof. De donkerste gedeelten zijn volgens

onze afbeelding van zwart, de volgende nuance van groen, de daaropvolgende lichtere van blaauw,

geel en grijs en de lichtste van wit laken gesneden. De bladeren die op de afbeelding als dezelfde

kleur van den fond voorkomen, worden ook van eerstgenoemde stof genomen. De figuren zijn gedeel-

telijk met den festonneer-, vischgraat- of dubbelen kruissteek

omgeven, en op verschillende wijzen met den steel- en visch-graatsteek versierd. De keuze der kleuren laten wij aan eigen

smaak over, echter moeten zij met de kleuren der stof in har-

monie en toch levendig van coloriet zijn; de verschillende scha-

keeringen zijn op de afbeelding duidelijk zigtbaar. De verdere

voltooijing laten wij aan den schoenmaker over; het voetblad

moet echter zooveel onder het achterstuk gebragt worden, dat

P en ster van beide gedeelten op elkander komen.

Gehaakte lucifersbeker.

Afbeelding No. 37.

Wij geven aan dit fraaije kleine

werkje een bijzonder voorkeur, daar

het eenvoudig is, zoodat men het met weinig moeite en zonder de hulp van

een galanteriewerker zelve vervaardigen kan. De grondvorm is van bordpapier, waarvoor men een strook van 9 duim hoog en 28 duim lang snijdt en in de hoogte tot eene rondte te zamen voegt, laatstgenoemde wordt van een bordpa-pieren bodem van 8 duim in doorsnede voorzien. De buitenste bekleeding van dezen beker vervaardigt men van twee

kleuren dunne chenille, ― borduur-

chenille ― volgens ons origineel rood

en zwart, er worden 110 steken opge-

zet die men tot eene ronding verbindt

en daarna over gedraaid goudkoord tus-schen beide van dikte gedurig in de rondte met 1 kettingst. en 1 v. st.

voorthaakt, zoodat steeds tusschen de

v. st. het gouden koord te voorschijn

komt. Het patroon ― roode palmen

op een zwart fond ― is gemakkelijke

naar de afbeelding te werken; de pal-men worden aan beide zijden door een met zwart gewerkten toer afgesloten,

daaraan sluiten zich weder 2 roode

en 2 zwarte toeren aan, die den bui-

tenrand van den fond vormen. Voor

de binnenste bekleeding watteert men een zijden voering, die met ruitjes wordt doorgeregen en hecht deze met een evenzoo gewatteerden bodem in den bordpapieren vorm. Nadat men den bodem van buiten van eene voering heeft voorzien en het gehaakte overtrek om den vorm bevestigd, bedekt men de steken van het aannaaijen met dikke

roode chenille. Aan de buitenzijde wordt

de beker zoowel aan den boven als on-

derrand met eene ruche van rood taf-

fen lint 2 duim breed versierd en van boven zooals de afbeelding voorstelt aan beide zijden van een strik voorzien.

Twee patronen om tulle door te stoppen.

Afbeelding No. 38 en 39.

Met de afbeeldingen No. 38 en 39 geven wij onzen abonnées goede modellen voor garnituren van fichus, blousen, voiles enz.

Voor deze garneersels heeft men tulle noodig die goed gewas-

schen kan worden waarop het patroon met dun katoen of ge-glansd garen wordt uitgevoerd. De figuren moeten even als op

een tapisseriepatroon eerst goed worden afgeteld en bij het door-stoppen wordt steeds een oogje van de tulle opgenomen terwijl

men er een laat liggen, zoodat er zich telkens een op en een

onder de naald bevindt. De buitenrand van den tullen reep wordt gefestonneerd. Het spreekt van zelf

dat men deze patronen ook op zwarte of witte tulle met vloszijde of filozelle kan uitvoeren.

Aan dames welke over veel tijd kunnen beschikken maar wie het aan de middelen ontbreekt om in

haar toilet met meer door de fortuin begunstigde kennissen en vriendinnen te wedijveren, kunnen wij de hierboven beschreven garneersels aanbevelen. In dat opzigt geldt ook hier de spreuk “tijd is geld.” De redactie acht zich verpligt aan veler verlangen te voldoen, maar hoopt tevens dat weinige dames

zich met tijdroovende handwerken zullen verlangen bezig te houden.

Nieuwerwetsche kapsels. “à l’empire.”

Afbeeldingen No. 40―44.

Het schoone haar der vrouw, dat zich gebonden en gevlochten als een diadeem en loshangend

als een koninklijken mantel vertoont, is een onderwerp dat voor-

namelijk aan de phantasie van den dichter en ook aan die van

― de mode eene rijke stof oplevert. Terwijl de eerste echter

op zijn hoogst genomen slechts een liefelijk windje door de

blonde of bruine lokken laat spelen, handelt de laatste er mede zoo als een grillige luim het haar ingeeft; nu eens wordt het torenhoog opgebouwd, om na korten tijd dit trotsche gevaarte

weder te doen instorten. Te midden van de grenzenlooste bui-

tensporigheid, legt zij zich eensklaps op de meestmogelijke een-

voudigheid toe, en dan kunnen er in

navolging van den antieken stijl, an-

tiek ― moderne coiffuren voor den

dag, zooals zij ten tijde van het eerste fransche keizerrijk onder Josephine en vogue waren en ook nu weder onder

den naam à l’empire gedragen wor-den. Wij zullen eenige dezer kapsels door de pen en het teekenstift ter ken-

nisse van onze abonnées brengen.

Afbeelding No. 40. Coiffure “Livia.”

Voor dit kapsel wordt het achterhaar

hoog boven in den nek gebonden, ge-

vlochten en in de rondte gelegd, waar-

boven men een kunstmatig vervaardig-

den krullen chignon cache peigne

steekt. Daarna legt men een dubbele

streng haar, méches jumelles zoo-danig, dat hierdoor aan beide zijden van den chignon eene lus wordt ge-vormd, die aan het voorhoofd naar boven loopende, op het midden van

den schedel eindigt. Op die plaats wordt

de lus door eene touffe krullen, bou-quet de frisure bedekt. Het voor-

haar in verschillende deelen gescheiden,

wordt nu eens als een bandeau over de vlecht heen, dan weder als een effen

toupé om de vlecht op te houden, ge-kapt. Volgens de afb. loopen door dit

kapsel lussen smal gekleurd fluweel lint

of gouden koord.

Afb. No. 41 en 42. CoiffureJo-

sephine.” Voor dit kapsel heeft men een chignon noodig, uit drie lussen van

dikke vlechten gevormd, bestaande. Deze

wordt hoog in den nek aangebragt, terwijl

de einden van de vlecht die op het voor-

hoofd het diadeem vormt er om heen wor-

den gelegd. De vlecht ligt op een kunstig

vervaardigde kroon van lokken, de zooge-

naamde “Josephine”; de laatste rust aan

de zijden op het voorhaar, dat van de sla-pen af naar boven wordt gekamd en zoo

in eene loodregte rigting een dof vormt die onder de vlecht wordt vastgemaakt. Deze coiffure is verder versierd met een

bouquet rozen, zeer bevallig in de vlech-ten van den chignon gestoken, en door een snoer paarlen, die er om heen zijn

gewonden.

Afbeelding No. 43 en 44. CoiffureAntigone.” Voor

het voorste gedeelte van dit kapsel heeft men weder een kun-

stig vervaardigde dubbele streng haar, mèches jumelles

noodig die in twee vlechten boven op het hoofd ligt, en aan

beide zijden door het voorhaar bedekt wordt. De kleine krullen,

die niet bepaald bij dit kapsel behooren, zijn van het eigen hoofdhaar

gevormd. Het achterhaar wordt eveneens hoog in den nek gebonden

en als een kleine chignon geschikt, waarover men van de einden

der vlechten die boven op het hoofd liggen verscheidene lussen maakt.

Coiffure voor eene bruid.

Afbeeldingen No. 45 en 46.

“Lieflijk sier de krans der jonkvrouw, ’t lokkig hoofdje van de bruid”, zoo zingt de dichter, maar

zou hij, toen hem het ideaal eener bruid voor oogen zweefde ook soms aan de mode hebben gedacht, die even

veranderlijk als het geluk hier op aarde, langzamerhand de lokken der bruid in een coiffure à la russe, den

ronden krans in een sierlijk vlechtsel van mirt, rozeknoppen en oranjebloesem veranderde.

[13 Junij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 111

No. 31. Gehaakte lijst voor photographiën.

Tweederde der oorspronkelijke grootte.

Verklaring der teekens: wit, ponceau, zwart, geel (zijde), groen, paars.

No. 31. Tapisserie-patroon, rand voor fauteuils, tapijtjes enz.

Verklaring der teekens: zwart, donker-, lichtbruin (bontkleur), donkerblaauw, ponceau, lichtgele zijde.

No. 33. Tapisserie-patroon, rand voor fauteuils, tapijtjes enz.