De Gracieuse 13 June 1865 | Page 5

afbeelding is voorgesteld. Voor het garnituur geeft de af-

beelding No. 24 een gedeelte in oorspronkelijke grootte te

zien, waarnaar men de afzonderlijke pattes en strikken zeer

gemakkelijk zal kunnen vervaardigen. De eersten bestaan uit een lapje tus-

schenzetsel dat van boven puntig is bij-geknipt; hieromheen wordt een smal reepje fijn batist een stroohalm breed,

opgestikt, en een een weinig ingerim-

pelde valencienne aangezet. Langs deze pattes, door strikken afgewisseld loopt

aan beide zijden een kanten tusschen-zetsel 1½ d. breed en vormt met den zoom in het midden het garnituur van het voorstuk. De kraag bestaat uit 13

kleinere pattes, waarvan de twee voorste die bij wijze van schubben over elkaar

heen liggen, twee langere pattes vor-

men; deze pattes zijn te zamen met

een lint er onder, aan een regt glad boordje van dubbele stof gezet. De van

onderen rond geknipte manchette wordt

door middel van een smal reepje dat

er wordt opgestikt aan de mouw ge-

zet men aan den binnenkant van de blouse op de hoogte van

het middel een reep linnen of een eind band 1½ d. breed, dat

tevens van achteren als schuif dient. De kraag wordt naar Fig.

16 aaneen, de stof dubbel genomen geknipt, waarbij men de

regte, lange zijde van het patroon langs den draad op de dub-

bel toegevouwen stof legt; nu wordt de kraag aan elk der beide dwarszijden aan elkaar genaaid, naar buiten omgekeerd, op de

regterzijde met vier rijen soutache versierd, en volgens de over-

eenstemmende letters aan het uitsnijdsel van den hals aan de

blouse gezet. De mouw verbindt men van G tot H en van J

tot K met een dubbelen naad (eerst op de regterzijde rijgen, dan het werk omkeeren en den naad stikken) rimpelt haar aan den

rand van boven van het midden uit tot kruis en punt zooveel

in tot dat men den omtrek voor het armsgat heeft, en van on-

deren naar de wijdte der manchette. Deze laatste wordt naar

Fig. 18 uit dubbele stof gesneden, in de rondte met vier rijen

soutache gegarneerd, van H tot L aan elkaar genaaid en met

H, J, punt en ster op dezelfde teekens van de mouw vallende

er opgenaaid, de langs den buitennaad omhoog loopende patte

van de manchette, waarmede de mouw schijnbaar gesloten wordt

garneert men met drie knoopen. De jockey naar Fig. 19 ge-

knipt en met vier rijen soutache versierd, wordt tegelijktijdig

met de mouw zoodanig in het armsgat gezet, dat de eerste met

C, punt en ster op dezelfde teekens van de voorstukken en den

rug, de laatste met K op K van het voorstuk sluit. De on-

derste punt van de jockey wordt met een knoop op de mouw

gehecht.

Blouse “Hortense.”

Afb. No. 19.

De hiernevens afgebeelde blouse is zeer oorspronkelijk opge-

maakt, en wel wat de strikken met lange einden betreft naar

den thans zoo zeer heerschenden smaak; deze zijn in strijd met

de gewoonte bij het garneren van bovengenoemde klee-

dingstukken, nu van achteren in den nek aangebragt en

vallen alzoo op den rug neer. Wij durven niet verzeke-

ren of deze nieuwe mode lang heerschappij zal blijven

voeren; misschien verdwijnt zij even spoedig als zij te

voorschijn kwam, maar hoe dit zij, al wat gracieus is

op haar gebeid, verdient door ons met belangstelling te

worden gadegeslagen, en daarom willen wij dit niet on-

opgemerkt voorbijgegaan. Bij het vervaardigen van deze

blouse kan men de knippatronen van de blouse “créole” gebruiken,

behalve voor de mouw, welke men naar die van de blouse op bladz.

64 beschreven vervaardigen moet. Men neemt voor de blouse neteldoek

of nansoek, en legt in den rug en in de voorstukken op regelma-

tigen afstand stolpplooijen 1 d. breed. Op de afb. No. 19 waarop

de achterzijde van ons model is voorgesteld, ziet men de schikking

van het garnituur aangegeven, dat uit een belegsel van geborduurde

neteldoeksche- en kanten entre-deux en strikken van lichtgroen

lint bestaat. Dit garnituur waarmede de zoom van het voorstuk en

ook naar aanwijzing van de afbeelding de rug is gegarneerd, en

in den vorm van bretelles naar de voorstukken loopt, ein-

digt daar omstreeks 10 d. boven de taille; het wordt ver-

vaardigd uit einden van de twee bovengenoemde entre-deux

3½ d. lang, welke elk regelmatig afwisselend, door zeer

smalle opgestikte schuine reepjes neteldoek aan elkaar wor-

den verbonden, terwijl het aan beide zijden door een reepje

van dezelfde stof wordt afgesloten, waarbij men er tegelijkertijd

een een weinig ingerimpelde kant aanzet. De kraag wordt uit

een op dezelfde wijze zamengestelden reep vervaardigd; hij is van achteren in het midden gescheiden en aldaar met een

strik van lichtgroen lint 3 d. breed, versierd. Een soortge-

lijk eind lint wordt mede onder den kraag gelegd, en aan

de voorzijde tot een strik gevormd. De strik op het midden van den rug bestaat uit lichtgroen lint 6½ d. breed en is met

einden elk 40 d. lang, voorzien. De wijde mouw wordt van

boven en van onderen ingrimpeld; de manchette onder aan

de mouw krijgt hetzelfde garnituur als de blouse, tusschen

het geplooide neteldoek in vertoonen zich namelijk drie reep-jes van het garnituur, terwijl er eveneens om den rand van

onderen een soortgelijk belegsel heenloopt.

Blouse “Pamina.”

Afbeelding No. 20 en 24.

Het model van deze blouse, waarvoor men neteldoek of

tulle kan nemen met smalle plooitjes voorzien, onderscheidt

zich door het élégante garnituur dat uit pattes van entre-

deux en kant en uit strikken van roze lint bestaat. Voor

het fatsoen van deze blouse kan men de knippatronen van

de blouse “créole” nemen met eene kleine verandering wat den kraag en de mouwen betreft, zooals dit duidelijk op de

naaid. Het garnituur van de eerste bestaat uit een tusschenzetsel,

in de dwarste met reepjes neteldoek afgewisseld, waar omheen van

onderen om den rand eene valencienne loopt; boven het tusschen-zetsel legt men een eind lint en hier overheen 7 pattes van dezelfde

grootte als die om het uitsnijdsel van den hals; deze zijn er zoo-

danig aangezet dat zij op de manchette terug vallen. Het garnituur

wordt door een strik met einden van roze lint voltooid.

Blouse “Odette.”

Afbeelding No. 21 en 22.

Deze blouse zal, als wij ons niet bedriegen, evenzeer de belang-stelling van onze abonnées wekken en haar bij de zorg voor het zomertoilet uiterst welkom zijn. Ons model is vervaardigd van fijn wit neteldoek en met smalle plooitjes ½ d. breed voorzien. Deze

zijn, zes naast elkaar, op den rug door eene gladde tusschenruimte

van 3½ d. en van voren door een geborduurden entre-deux ge-scheiden, waaraan zich een geborduurd strookje aansluit. Het gar-

nituur in het midden waarvan No. 22 een gedeelte in oorspronke-lijke grootte geeft, bestaat uit een geborduurden entre-deux waaromheen zich aan beide zijden lussen en geborduurde strooken

bevinden. Door deze lussen is een gekleurd lint gehaald, dat aldus

ook van den boven- en onderkant van de mouw en om het uitsnijd-

sel van den hals voorkomt.

Aan dit laatste gedeelte zijn de lussen evenwel wat kleiner als

op de afbeelding in oorspronkelijke grootte, en even als een om-

hoogstaand kraagje aan een regt boordje gezet. Voor het garnituur in den vorm van eene epaulette voor den bovenkant van de mouw,

zijn de lussen eveneens door een geborduurd tusschenzetsel verbon-den, en ook van onderen aan den rand van de manchette, die zoo

wijd moet zijn, dat men er met gemakt de hand door kan steken.

Door deze lussen is zooals de afbeelding No. 22 het aantoont een gekleurd lint gehaald, (aan ons model blaauw) waarvan tevens aan de manchetten en van voren aan het uitsnijdsel van den hals een

strik gevormd, en met welke op die plaats te gelijkertijd het digt-

maken van de blouse bedekt wordt.

Garnituur voor blousen, rokken, pantalons enz.

Afbeelding No. 23.

Dit lieve en toch zeer eenvoudige garnituur, dat zeer geschikt

is tot het garneeren van blousen, rokken, pantalons enz. bestaat

hoofdzakelijk uit een reep batist, neteldoek of nansoek in de dwarste

met smalle plooitjes voorzien. Op dezen aldus geplooiden reep wor-

den nu langwerpige vierkanten van wit linnen gelegd en er met

een smal randje van zwart gedrukt katoen of chitz op vastgestikt.

Wij zagen dit garnituur aan eene blouse van fijn wit batist, en

wel langs beide zijden van den zoom aan den voorkant van het

voorstuk, waaromheen insgelijks een reepje zwart katoen liep, ech-

ter niet zoo groot als het model dat onze afbeelding voorstelt,

terwijl voor het kraagje de reep en de figuren nog wat kleiner

moeten genomen worden. Als men dit garnituur voor eene blouse

wil gebruiken dan zou derhalve de grootte op het patroon voorge-

steld alleen maar voor de manchette, die aan eene gladde mouw

wordt gezet, kunnen genomen worden. De manchette bestaat tot

op de helft uit dubbel linnen. Zij krijgt van boven een smallen

zoom, en wordt van onderen met het garnituur voorzien.

Bij het opnaaijen der linnen figuren kan men op het boordseltje dat er om heen loopt zeer veel variatie aanbrengen. Witte moesjes op een zwart veterbandje zouden bijv. een zeer goed effect maken,

door den buitenrand der figuren met een kruisnaad of vischgraatste-

ken met zwarte zijde op den geplooiden reep vast te hechten, zou-

den de eersten ook niet onvoordeelig uitkomen.

Neteldoeksch dasje met kant gegarneerd.

Afb. No. 25. Knipp. keerz. v. h. Suppl. No. XIII, Fig. 48 en 49.

Dit dasje, met een zeer gracieus gevormden strik, bestaat voor-

eerst uit een reep neteldoek 40 d. lang en 12 d. breed, die aan

beide zijden wordt gezoomd, waarna men er in de lente drie plooi-

jen inlegt zoodat hij den vorm van een halsboordje

verkrijgt. Voor de strikken en de einden knipt men

naar Fig. 48 twee gedeelten aaneen voor de strikken,

en naar Fig. 49 twee gedeelten voor de einden. De reepen voor de strikken worden aan de lange zijden

gezoomd, en met eene valencienne 1 d. breed gegar-

neerd; nu vouwt men de strikken langs de dunne

lijn op Fig. 48 die tevens het midden aangeeft om, legt

de beide dwarskanten op elkaar en vormt twee plooijen door kruis 3 op punt 3 en kruis 4 op punt 4 te hechten.

Deze aldus vervaardigde afzonderlijke lussen worden tot

een strik vereenigd door er een nagebootsten knoop uit een lapje geplooid neteldoek bestaande, om heen te

leggen. Op elken reep neteldoek voor de einden be-

[13 Junij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 109

No. 18. Blouse “Créole.” Knippatr. voorz. v. h.

Supplem. No. III, Fig.. 14―19.

No. 19. Blouse “Hortense.” Knippatroon behalve voor de

mouw, naar de blouse “Créole.”

No. 20. Blouse

“Pamina.”

Knippatr. naar

de blouse

“Créole.”

No. 21. Blouse

“Odette.” Knippatr.

naar de blouse

“Créole.”