[12 Maart 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 55
ronde uitsnijdsel aan de hoeken, ingerimpeld. Er blijft alsdan aan den
onderkant van het kussen eene vierkante ruimte open, die met een
vierkante lap van de stof bedekt wordt. Om dit op deze wijze vervaar-
digde pluche overtrek zet men aan den onderkant een stuk zwart spaansch leder, 26 d. lang en 24 d. breed, omdat het kussen niet geheel en al
vierkant is. Dit laatste is aan de afgestompte hoeken met rozetten van
passementwerk versierd, waarvan in het midden een gedraaide kwast
9 d. lang afhangt. De handvatsels van het kussen bestaan uit dik groen
koord dat diep in het kussen is ingestoken en door een oversponnen
kokertje 6 d. lang loopt.
Nachthemd voor dames.
Afb. No. 33. Knippatroon, keerz. v. h. Supplem. No. VII; Fig. 28—31.
Dit hemd is, wat de hoofdzaak betreft zeer eenvoudig maar door de
wijze waarop het is vervaardigd toch élégant genoeg om bij het ochtend toilet een gewoon fijn linnen chemiset en mouwen te vervangen. Ons model uit fijn
batist bestaande, is van voren met smalle plooitjes voorzien, waarvan de 4 eerste welke
het digst bij den zoom liggen, tot van onder-
en aan de split zijn vastgenaaid, terwijl de
andere naar het
armsgat hoe lan-
ger hoe korter wor-den, en alzoo een
soort van schouder-stuk vormen. De
achterromp wordt van boven aan een glad stuk gezet. Het gar-
nituur van den kraag en ook dat voor van boven en van on-
deren aan de mouw, waar zij juist wijd genoeg moet zijn om
eer met gemakt de hand door te kunnen steken, wordt eveneens
als het garneersel aan de voorzijde van het hemd vervaardigd.
Bij het knippen van den voorromp legt men het patroon Fig. 28a met de lijn die in het midden van voren aangeeft, langs den
draad op de dubbel toegevouwen stof, waardoor de voorromp aaneen wordt gesneden; om het hemd de vereischte lengte te
geven moet men de lijn, die met een pijl is aangeduid volgen
tot dat het van onderen 250 d. wijd is. De achterromp, wordt
ook naar Fig. 28a geknipt, maar van boven van het kleine
dwarslijntje af, dat de hoogte van den achterromp aangeeft is de
stof in de dwarste regt afgesneden. Ons model is, van den naad
onder den arm afgemeten, 110 d. lang en heeft van onderen
aan den rand een zoom rijkelijk 4 d. breed. In den voorromp
knip men van boven af de split zoo ver in, als het aldaar
voorgeteekende tusschenzetsel reikt, en zet aan beide zijden een loozen zoom 3 d. breed die met
knoopen en knoopsgaten, om het hemd te kunnen digt maken wordt voorzien. Aan de regterzijde wordt
langs het aanzetsel van den zoom er een tusschenzetsel opgestikt, waar langs aan den eenen kant nog een
belegsel loopt, om het digt maken van het hemd te bedekken. Dit belegsel bestaat uit een reep batist 3 d.
breed, dien men smal zoomt, er eene valencienne aanzeten waarin men in de dwarste kleine plooitjes van ½ d.
breed legt, die tot op eene lengte van 2½ d. zijn vastgenaaid en verder los blijven. Daarna schikt men in
elke helft van den voorromp de plooijen; is men hiermede gereed dan moet de romp van boven den vorm
hebben dien wij op Fig. 28b aangeven. Men legt namelijk bij afwisseling telkens twee gepunte en twee
gladde lijnen op elkaar, en naait daar langs de stof met de lijntjes twee aan twee vast.
De hierdoor gevormde vouw wordt nu als eene plooi glad, aan beide zijden even ver
over den naad gelegd, zoodat die van achteren vlak in het
midden komt. Den ach-
terromp moet men van boven aan den rand van kruis af inrimpelen en hem dan aan het stuk
zetten dat naar Fig. 29 aaneen en wel
van de boven-
stof en
voering
geknipt
wordt,
daarna stikt
men het stuk van U tot kruis glad
op den romp en naait het
er verder op de
gelijkmatig verdeelde rimpels met kleine zoom-
steekjes op vast. Hierna verbindt men den voor-
met den achterromp van V tot van onderen
aan den rand en zet op den schouder de twee
stukken van S tot T aan elkaar waarbij het
stuk van achteren op de plooijen van den voor-
romp moet worden vastgestikt. Aan de achterzijde
worden de inslagen der naden en het aanzet-
ten van den achterromp aan het stuk van ach-
teren met de voering bedekt. Het uitsnijdsel
van den hals naait men tusschen een boordje
dat naar Fig. 30 aaneen en dubbel wordt ge-
knipt, en
zet er
daarna het
kraagje op.
Dit laatste
bestaat uit een geborduurd tusschenzetsel, dat met een reep ba-
tist met een geplooid kantje 1 d. breed is gegarneerd. De mouw moet men naar Fig. 31
aaneen knippen en daarbij op de voorgetee-
kende lijn voor het uitsnijden aan den voor-
kant letten. Daarna naait men de mouw van
W tot X aan elkaar, rimpelt haar van onde-
ren zoo veel in tot dat zij eene genoegzame wijdte heeft, om er met gemakt de hand te kunnen doorsteken en zet er dan een boordje op, dat zoo als de afbeelding No. 33 aan-
geeft uit een geborduurd tusschenzetsel met een geborduurd strookje bestaat. Van boven wordt de mouw van kruis tot kruis ingerim-
peld, gelijkmatig verdeeld en met een ingenaaid koordje zooda-
nig in het armsgat gezet, dat X en punt op X en punt van
den voorromp Fig. 28a sluit. Deze naad wordt in de rondte
met een garnituur, dat uit een tusschenzetsel en een geplooid
strookje bestaat bedekt, en ongeveer 1 d. over het armsgat
heen, opgezet.
Wij spreken telkens van geplooide strookjes maar het zal wel onnoodig zijn aantemerken dat deze er ingerimpeld worden aan of
opgezet, en daarna met eene plooischaar geplooid.
Globe als speldekussen.
Afbeelding No. 28 Knippatroon, keerzijde van het Supplement
No. XII, Fig. 41. Blaauwe taf, koord of naaizijde in
verschillende kleuren, dik zwart omwoeld ijzer-
draad, zwarte en stalen kralen enz.
Al kan deze sierlijke afbeelding van de aarde niet bij geografische
studiën gebruikt worden, zoo zal zij op het werktafeltje van onze le-
zeressen toch wel van dienst kunnen zijn. De met watten opgevulde
bal is stevig, en zacht genoeg om er naalden en spelden in te kunnen steken, terwijl het mandje dat van onderen aan het geraamte hangt
ander klein naaigereedschap kan bevatten. Het geraamte is vervaardigd
van omwoeld ijzerdraad. Men maakt hieruit eerst den bovensten afzon-
derlijken cirkel die 32 d. in omtrek heeft, en ook den ondersten ring
voor den voet 40 d. wijd. Deze ringen worden door 3 einden ijzer-
draad verbonden die op ge-
lijkmatigen afstand goed wor-den vastgemaakt, van onde-
ren een gespleten voet vor-men, in het midden tot eene
regte staaf vereenigd worden, om daarna weder in drie armen uit te loopen. Elk dezer drie
einden moet, behalve voor het stukje dat men
noodig heeft om het vast te maken 24½ d.
lang zijn. Hiervan rekent men 7 duim
voor den grond ge-bogen arm 3½ d.,
voor den middelsten staaf en 12 d. voor
den voet die van onderen nog een oog van 2 d. krijgt. Tot meerdere
stevigheid wordt het geraamte met dik zwart katoen of met
smalle schuin gesneden reepen zwarte taf omwoeld, men
windt daarna om het tot dusverre voltooide geraamte,
zwarte, kan het zijn geslepen kralen, die daartoe aan een
draad zwarte zijde geregen worden. Het mandje dat aan
elke voet met twee stalen kralen is vastgemaakt bestaat
uit twee, door een netje van stalen kralen verbonden rin-
gen waarvan het bovenste met den kralen rand 31½ d. en
de onderste 26 d. wijd is. De bodem van het mandje is
uit karton geknipt, aan beide zijden met blaauwe taf over-trokken en rondom den rand van onderen vastgenaaid. Nu gaan wij tot de beschrijving van den aardbol over die uit 8
stukken blaauwe taf is zamengesteld. Deze acht stukken
knipt men naar het hierboven aangegeven knippatroon Fig.
41 waarbij men op een smallen inslag voor elken naad re-kent die er naauwkeurig volgens den omtrek van het patroon
moet worden ingenaaid, en de laatste naad waarmede de gewatteerde bal in het overtrek wordt inge-
sloten zoo mogelijk met zeer kleine weinig zigtbare steekjes. Op den voltooiden bal geeft men het
den schuinen steelsteek met dunne zwarte zijde de breedte der graden aan, op de plaats die op Fig.
41 door schuinloopende gestipte lijnen zijn aangeduid, ook de lengte graden (meridiaan) waarbij men in het midden van elk der 8 gedeelten en ook op elken naald een rij steelsteken werkt. De omtrek-
ken der werelddeelen met hunne eilanden worden er in verschillende kleuren groen, geel, bruin, rood
met den stiksteek opgenaaid, hiervoor kan men over de geheele wereld zoo veel handleidingen in ver-
schillende soorten vinden, dat onze lezeressen ten dien opzigte niet verlegen behoeven te zijn.
Als de aardbol voltooid is dan moet men hem, zooveel mogelijk vrij hangende, met
twee lange spelden met zwarte knoppen van boven tusschen den ring vaststeken,
zooals de afbeelding dit doet
zien.
Eenvoudige
coiffure voor
jonge meisjes.
Afb. No. 29 en 30.
Deze een-voudige coif-fure kan zoo
wel met
als zon-der een
netje ge-
dragen
worden.
Het voorhaar
dat eene schuine
scheiding heeft
is aan beide zijden weggekamd, en
over een crêpé
naar achteren ge-
rold. Het achterhaar wordt op dezelfde wijze
gekapt als wij dit op bladz. 11 onder af-
beeldingen No. 58 en 59 in het eerste num-
mer van dezen jaargang van de Gracieuse
te zien geven, en met een smal flu-
weel lintje vastgemaakt waarin men
boven op de kruin een strik legt.
Voetkussen.
Afb. No. 31 en 32. Knippatr. keerz.
v. h. Supplem. No. IX, Fig. 35.
Groen pluche, gaas No. 5 zijde
en
wol
in
de
kleuren op het patroon aangegeven, zwart spaansch leder, passe-
menten versieringen enz.
Het vierkante geborduurde vak, op den groe-
nen pluche fond van dit voetkussen is 22
d. hoog en even breed, en geeft in het mid-
den een bouquetje violen in natuurlijke kleuren
op een witten grond te zien, waarom heen
een rand met regelmatig voortgezette figuren
loopt. Voor dezen laatsten vindt men onder
No. 32 het patroon, de verklaring der kleu-
ren en de maat naar het origineel. Het gaas
is voor het borduurwerk schuin genomen na-
melijk zoo dat de draad van elken hoek van
het vierkant, naar den daartegen overliggenden hoek loopt. Op
ons model heeft elke kant van het geborduurde vierkant aan den
buitenrand 72 kruissteken in eene schuine rigting. Op den pluche
grond waarvan het knippatroon Fig. 35 een vierde gedeelte geeft
hecht men langs de dunne gladde lijn van hetzelfde figuur het afge-
werkte borduurwerk en zet er een smal zwart guipure kantje, eene zwarte gekrulde zijden franje of een kralen randje, omheen. De
voering die het paardehaar of zeegras bevat, waarmede het kussen
is opgevuld wordt mede naar Fig. 35 geknipt, aan de vier hoeken
kruis aan kruis tot punt aan punt aaneen genaaid en aan het
No. 29. Eenvoudig kapsel voor jonge meisjes. Voorzijde.
No. 26. Tusschenzetsel. (Fransch borduurwerk.)
No. 28. Globe als speldekussen. Verkleind. Knippatr., keerzijde v. h. Sup-
plement No. XII. Fig. 41.
No. 27. Tusschenzetsel. (Fransch borduurwerk.)
No. 30. Eenvoudig kapsel voor jonge meisjes. Achterzijde.
No. 31. Voetkussen. Knippatroon, keerzijde v. h. Supplem. No. IX, Fig. 35.
No. 32. Tapisseriepatroon. Rand voor het borduurwerk
van het voetkussen.
Verklaring der teekens:
grijze vloszijde, li-
las zephirwol, lichte
lilas vloszijde, witte filoselle,
zwarte zephirwol, witte
koordzijde, zwarte wol.