zijn de 4 stokjes die het midden der punt van het
medaillon vormen), en haakt 3 h. v. st. op de 3
laatste van de 9 kettingst.; dan 6 kettingst., 3 h. v. st. op
de 3 eerste van de 9 kettingst., zoodat men
nu weder aan het laatst gewerkte stokje van den 6den
toer gekomen is. 1 kettingst., 3 door 1 kettingst. ge-
scheiden st. op den 5den toer (als voortzetting van
den 6den toer), * 11 kettingst., waarvan men den
middelsten, dus den 6den, door den middelsten steek
van het kleine kettingst. boogje, van de eerste verbin-
dingslus haalt. De 11 kettingst. verbindt men op dezelfde
wijze aan het te verbinden medaillon, daar men 3 st. van
deze overslaat; dan even als bij de eerste verbindingslus
haakt men hierop 3 h. v. st., 5 kettingst., 3 h. v. st.,
dan weder 1 kettingst., 4 door 1 kettingst. gescheiden st. als voortzetting van den 6den toer. Van * af herhaalt
men nog 4 maal. Bij de 4de herhaling werkt men ech-
ter in plaats van 11, 15 kettingst., in plaats van 3,
4 h. v. st., en tusschen deze in plaats van 5, 7 ket-
tingst. Aan het te verbinden medaillon moet de tus-schenruimte van de eene verbindingslus tot de andere
De afbeelding No. 11 geeft zulk een afzonderlijk bosje ve-deren te zien, die men zich in magazijnen van bloemen en van mode-artikelen wel zal kunnen aanschaffen. De bosjes
vederen moeten zoo veel mogelijk digt en ge-lijkmatig over elkaar heen hangen, den tullen vorm geheel en al bedekken en nergens te veel
vooruit komen. Als de hand der vervaardigster
door een gevoel voor het schoone ge-leid wordt, dan zal zij bij het schikken
van het lieve geheel, van zelve de re-
gelen der symmetrie wel in acht nemen.
In plaats van het vederen garnituur kan
men voor de soort van lijst-
werk ook geknoopte reepen ne-
men, die met dubbele groene moswol vervaardigd en door ze
te plooijen tot ruches gevormd
worden.
Gehaakte rozet
voor een kleedje of voor
een overtrek voor een
toiletkussen.
Afb. No. 12. Haakgaren
No. 60 en eene zeer
fijne haaknaald.
Men begint met een van de 5 ovale medail-lons vormende ster, die elk van het midden af
op de volgende wijze ge-haakt worden. Men zet 8 steken op en verbindt
deze tot eene rondte.
1ste toer. 9 kettingste-ken in den tweeden steek 1 vaste steek; dit her-haalt men nog driemaal zoodat hierdoor 4 bogen
gevormd zijn.
2de toer. 1 halve vast steek in elk van de 2 eerste kettingst. van den volgenden boog, 2 ket-
tingst., 8 stokjes in dezen boog, 7 kettingst., * 9 st., in den volgenden boog, 7 kettingst. Van * af wordt nog 2 maal herhaald. Bij de laatste herha-
ling werkt men echter in plaats van
7 kettingst. slechts 4 kettingst., dan
1 dubbel st. in het eerste st. van den
volgenden boog.
3de toer. * 10 kettingst., 1 dubbel st. in
het middelste st. van den boog (dus 3 steken overslaan), 6 kettingst., 1 st. met 3 maal om-slaan in het midden van den kettingsteekboog,
17 kettingst., 1 st. met 3 maal omslaan in denzelfden ket-tingsteekboog, 6 kettingst., 1 dubbel st. in het midden van
den volgenden boog, 10 kettingst., 1 v. st. in het midden
van den volgenden kettingsteekboog. Van * af wordt nog
eens herhaald. Aan het einde van den toer wordt de vaste steek in
het dubbel st. van den 2den toer gehaakt.
4de toer. 4 kettingst., waarvan de 3 eerste een st. vormen, * 1
st. in den tweeden steek, 1 kettingst. Van * af wordt tot aan het
einde van den toer herhaald, echter moeten op de 3 middelste van
de 17 kettingst. van den vorigen toer 4 door 1 kettingst. gescheiden
st., en op de vaste steken tusschen de 10 kettingst. van den vorigen
toer 3 door 1 kettingsteek gescheiden stokjes gehaakt worden. De toer
moet in het geheel 61 steken tellen.
5de toer. Afwisselend 3 st., 3 kettingst., van boven en van onderen
aan de punt van het medaillon worden echter 5 in plaats van 3
kettingst. gehaakt, over het geheel worden de 3 aan 3 gewerkte st.
zoodanig geplaatst als de afbeelding aantoont. Deze toer heeft nu 24
maal 3 stokjes.
6de toer. Als de 4de toer. Door het meerderen aan de 4 hoeken van
het medaillon moet deze toer 80 st. met 1 kettingst. gescheiden tel-
len; zoodat er op elk vierde gedeelte van den toer 20 stokjes zijn.
Bij het werken van het eerste medaillon werkt men den toer voor-
loopig slechts tot aan de punt van de kleine midden ster van de rozet, zoodat een vierde gedeelte van den toer onbewerkt blijft. Het volgende medaillon wordt op dezelfde wijze gewerkt en ook tot aan dezelfde
plaats van den 6den toer, waar men bij de eerste rozet gebleven is.
Er worden in de 5 kettingst. van den 5den toer 4 door 1 kettingst. gescheiden steken gehaakt; van de laatste van deze 4 st. af begint
de verbinding van de beide medaillons op deze wijze: eerst haakt men 9 kettingst., haalt de op de naald zijnde lus door de kettingst. van
het eerste van de 4 stokjes van het aan te haken medaillon (het
gedurig een gelijk getal st. bedragen, als aan het tegenover
liggende medaillon, en de laatste verbindingslus moet aan de
zijhoeken van het medaillon komen. Men bevestigt hier den
draad zoo onzigtbaar mogelijk, begint een nieuw
medaillon en zet de bewerking en verbinding der medaillons voort, totdat de 5 tot eene ster
verbonden zijn. Nadat men de laatste ver-
bindingslus gewerkt heeft, haakt men
van den zijhoek van het eene tot aan
den zijhoek van het volgende medaillon
2 kettingst. bogen van 10 kettingst.
door 1 v. st. bevestigd aan den ket-
tingst. boog van de laatste ver-bindingslus. Daarna werkt men teruggaande aan de regte zijde in deze beide kettingst. bogen zooveel vaste steken als er digt
naast elkander ingewerkt kunnen worden, dan
haakt men aan de onder-
ste helft van het medaillon
in elke kettingst. opening
2 v. st., tot men weder aan
de diepte van de beide vol-
gende medaillons geko-
men is, die men op dezelf-de wijze door 2 met v. st.
overhaakte kettingst. bo-
gen verbindt; daarbij moet
echter om de v. st. op de
regte zijde te kunnen wer-ken, de draad langs den
kettingst. boog terug ge-legd en mede omhaakt
worden. Is men weder tot aan het begin van dezen toer gekomen, werkt
men, aan de regte zij-de beginnende, heen en
teruggaande, de uit digte
en open gewerkte stokjes
rijen bestaande bogen, die
de medaillons 2 aan 2
aan de buitenzijde met
elkander verbinden. Men haakt eerst op de laatst
beschreven toer, namelijk op de
met v. st. omhaakte bogen, on-
geveer 26 st., dan teruggaande
van de verkeerde zijde af:
15 door 1 kettingst. gescheiden
st.; wederom teruggaande aan de regte
zijde, 2 aan 2 dub. st. met 5 ketting-
st. er tusschen. De afbeelding toont de
verdere bewerking van de rijen bogen
duidelijk aan, na voltooijing hiervan bevestigt
men den draad en begint aan de volgende bo-
gen weder op nieuw op dezelfde plaats. Het
midden van de rozet wordt met eene kleine
rozet, even als in de medaillons gewerkt, evenwel zet men
hiervoor in plaats van 8, 10 kettingst. op en werkt in
plaats van 4, 5 stokjes bogen. Met de kettingst. die zich
tusschen de stokjes bogen bevinden, verbindt men de naar
binnen loopende punten van de medaillons, zooals de afbeelding aan-
wijst. Eindelijk gaan wij tot de beschrijving van de rondom loopende
toeren van de kant over.
1ste toer. Afwisselend 2 dub. st. en 5 kettingst., zooals de afbeel-
ding aantoont, er moeten op elken rozetboog 14 maal 2 dub st. komen.
2de toer. De geheele toer 3 v. st., 9 kettingst. in den 7den steek
gestoken.
3de toer. 1 v. st. in den middelsten van de eerste 3 v. st. van den
vorigen toer, * 5 kettingst., 3 st. in den middelsten steek van den
volgenden kettingsteekboog, 5 kettingst., 1 v. st. in den middelsten
van de 3 volgende v. st. Van * af wordt herhaald.
4de toer. * 1 st. op de v. st. van den vorigen toer, 4 kettingst.,
5 st. op de 3 st., er moet dus op het eerste en laatste van de 3 st.
2 st. gehaakt worden, 4 kettingst. Van * af herhaalt men.
5de toer. Als de 4de toer, echter haakt men op de 5 st. gedurig
7 st.
6de toer. * 7 v. st. op de 7 st., 11 kettingst. Men herhaal van
* af.
7de toer. * Op de 5 middelste van de 7 v. st. 1 v. st., 6 ket-
tingst., 3 st. in den middelsten van de 11 kettingst., 6 kettingst. Van
* af wordt herhaald.
8ste toer. Op de 3 middelste van de 5 v. st. 1 v. st., 7 kettingst.,
5 st. op de 3 st., 7 kettingst. Van * af wordt herhaald.
9de toer. 1 v. st. in den middelsten van de 3 v. st., * 8 kettingst.,
7 st. op de 5 st., 2 kettingst., dan keert men het werk om en werkt
op de zoo even gevormde stokjes rij terug: 1 v. st., 1 h. stokje, 7
st., 1 v. st. Deze laatste v. st. moeten op den laatsten van de 7 st. ko-
No. 13. Schortje “Clotilde.”
[12 Maart 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 53
No. 15. Schortje “Cora.” Knippatroon van den band en van het zakje,
keerzijde van het Supplement No. XI, Fig. 39 en 40.
No. 14. Schortje “Clara.” Knippatroon en ook voor het belegsel,
keerzijde van het Supplement No. X, Fig. 36—38.
No. 12. Gehaakte rozet voor een kleedje of voor een
overtrek van een toilet-kussen.