De Gracieuse 12 March 1865 | Page 5

zijn de 4 stokjes die het midden der punt van het

medaillon vormen), en haakt 3 h. v. st. op de 3

laatste van de 9 kettingst.; dan 6 kettingst., 3 h. v. st. op

de 3 eerste van de 9 kettingst., zoodat men

nu weder aan het laatst gewerkte stokje van den 6den

toer gekomen is. 1 kettingst., 3 door 1 kettingst. ge-

scheiden st. op den 5den toer (als voortzetting van

den 6den toer), * 11 kettingst., waarvan men den

middelsten, dus den 6den, door den middelsten steek

van het kleine kettingst. boogje, van de eerste verbin-

dingslus haalt. De 11 kettingst. verbindt men op dezelfde

wijze aan het te verbinden medaillon, daar men 3 st. van

deze overslaat; dan even als bij de eerste verbindingslus

haakt men hierop 3 h. v. st., 5 kettingst., 3 h. v. st.,

dan weder 1 kettingst., 4 door 1 kettingst. gescheiden st. als voortzetting van den 6den toer. Van * af herhaalt

men nog 4 maal. Bij de 4de herhaling werkt men ech-

ter in plaats van 11, 15 kettingst., in plaats van 3,

4 h. v. st., en tusschen deze in plaats van 5, 7 ket-

tingst. Aan het te verbinden medaillon moet de tus-schenruimte van de eene verbindingslus tot de andere

De afbeelding No. 11 geeft zulk een afzonderlijk bosje ve-deren te zien, die men zich in magazijnen van bloemen en van mode-artikelen wel zal kunnen aanschaffen. De bosjes

vederen moeten zoo veel mogelijk digt en ge-lijkmatig over elkaar heen hangen, den tullen vorm geheel en al bedekken en nergens te veel

vooruit komen. Als de hand der vervaardigster

door een gevoel voor het schoone ge-leid wordt, dan zal zij bij het schikken

van het lieve geheel, van zelve de re-

gelen der symmetrie wel in acht nemen.

In plaats van het vederen garnituur kan

men voor de soort van lijst-

werk ook geknoopte reepen ne-

men, die met dubbele groene moswol vervaardigd en door ze

te plooijen tot ruches gevormd

worden.

Gehaakte rozet

voor een kleedje of voor

een overtrek voor een

toiletkussen.

Afb. No. 12. Haakgaren

No. 60 en eene zeer

fijne haaknaald.

Men begint met een van de 5 ovale medail-lons vormende ster, die elk van het midden af

op de volgende wijze ge-haakt worden. Men zet 8 steken op en verbindt

deze tot eene rondte.

1ste toer. 9 kettingste-ken in den tweeden steek 1 vaste steek; dit her-haalt men nog driemaal zoodat hierdoor 4 bogen

gevormd zijn.

2de toer. 1 halve vast steek in elk van de 2 eerste kettingst. van den volgenden boog, 2 ket-

tingst., 8 stokjes in dezen boog, 7 kettingst., * 9 st., in den volgenden boog, 7 kettingst. Van * af wordt nog 2 maal herhaald. Bij de laatste herha-

ling werkt men echter in plaats van

7 kettingst. slechts 4 kettingst., dan

1 dubbel st. in het eerste st. van den

volgenden boog.

3de toer. * 10 kettingst., 1 dubbel st. in

het middelste st. van den boog (dus 3 steken overslaan), 6 kettingst., 1 st. met 3 maal om-slaan in het midden van den kettingsteekboog,

17 kettingst., 1 st. met 3 maal omslaan in denzelfden ket-tingsteekboog, 6 kettingst., 1 dubbel st. in het midden van

den volgenden boog, 10 kettingst., 1 v. st. in het midden

van den volgenden kettingsteekboog. Van * af wordt nog

eens herhaald. Aan het einde van den toer wordt de vaste steek in

het dubbel st. van den 2den toer gehaakt.

4de toer. 4 kettingst., waarvan de 3 eerste een st. vormen, * 1

st. in den tweeden steek, 1 kettingst. Van * af wordt tot aan het

einde van den toer herhaald, echter moeten op de 3 middelste van

de 17 kettingst. van den vorigen toer 4 door 1 kettingst. gescheiden

st., en op de vaste steken tusschen de 10 kettingst. van den vorigen

toer 3 door 1 kettingsteek gescheiden stokjes gehaakt worden. De toer

moet in het geheel 61 steken tellen.

5de toer. Afwisselend 3 st., 3 kettingst., van boven en van onderen

aan de punt van het medaillon worden echter 5 in plaats van 3

kettingst. gehaakt, over het geheel worden de 3 aan 3 gewerkte st.

zoodanig geplaatst als de afbeelding aantoont. Deze toer heeft nu 24

maal 3 stokjes.

6de toer. Als de 4de toer. Door het meerderen aan de 4 hoeken van

het medaillon moet deze toer 80 st. met 1 kettingst. gescheiden tel-

len; zoodat er op elk vierde gedeelte van den toer 20 stokjes zijn.

Bij het werken van het eerste medaillon werkt men den toer voor-

loopig slechts tot aan de punt van de kleine midden ster van de rozet, zoodat een vierde gedeelte van den toer onbewerkt blijft. Het volgende medaillon wordt op dezelfde wijze gewerkt en ook tot aan dezelfde

plaats van den 6den toer, waar men bij de eerste rozet gebleven is.

Er worden in de 5 kettingst. van den 5den toer 4 door 1 kettingst. gescheiden steken gehaakt; van de laatste van deze 4 st. af begint

de verbinding van de beide medaillons op deze wijze: eerst haakt men 9 kettingst., haalt de op de naald zijnde lus door de kettingst. van

het eerste van de 4 stokjes van het aan te haken medaillon (het

gedurig een gelijk getal st. bedragen, als aan het tegenover

liggende medaillon, en de laatste verbindingslus moet aan de

zijhoeken van het medaillon komen. Men bevestigt hier den

draad zoo onzigtbaar mogelijk, begint een nieuw

medaillon en zet de bewerking en verbinding der medaillons voort, totdat de 5 tot eene ster

verbonden zijn. Nadat men de laatste ver-

bindingslus gewerkt heeft, haakt men

van den zijhoek van het eene tot aan

den zijhoek van het volgende medaillon

2 kettingst. bogen van 10 kettingst.

door 1 v. st. bevestigd aan den ket-

tingst. boog van de laatste ver-bindingslus. Daarna werkt men teruggaande aan de regte zijde in deze beide kettingst. bogen zooveel vaste steken als er digt

naast elkander ingewerkt kunnen worden, dan

haakt men aan de onder-

ste helft van het medaillon

in elke kettingst. opening

2 v. st., tot men weder aan

de diepte van de beide vol-

gende medaillons geko-

men is, die men op dezelf-de wijze door 2 met v. st.

overhaakte kettingst. bo-

gen verbindt; daarbij moet

echter om de v. st. op de

regte zijde te kunnen wer-ken, de draad langs den

kettingst. boog terug ge-legd en mede omhaakt

worden. Is men weder tot aan het begin van dezen toer gekomen, werkt

men, aan de regte zij-de beginnende, heen en

teruggaande, de uit digte

en open gewerkte stokjes

rijen bestaande bogen, die

de medaillons 2 aan 2

aan de buitenzijde met

elkander verbinden. Men haakt eerst op de laatst

beschreven toer, namelijk op de

met v. st. omhaakte bogen, on-

geveer 26 st., dan teruggaande

van de verkeerde zijde af:

15 door 1 kettingst. gescheiden

st.; wederom teruggaande aan de regte

zijde, 2 aan 2 dub. st. met 5 ketting-

st. er tusschen. De afbeelding toont de

verdere bewerking van de rijen bogen

duidelijk aan, na voltooijing hiervan bevestigt

men den draad en begint aan de volgende bo-

gen weder op nieuw op dezelfde plaats. Het

midden van de rozet wordt met eene kleine

rozet, even als in de medaillons gewerkt, evenwel zet men

hiervoor in plaats van 8, 10 kettingst. op en werkt in

plaats van 4, 5 stokjes bogen. Met de kettingst. die zich

tusschen de stokjes bogen bevinden, verbindt men de naar

binnen loopende punten van de medaillons, zooals de afbeelding aan-

wijst. Eindelijk gaan wij tot de beschrijving van de rondom loopende

toeren van de kant over.

1ste toer. Afwisselend 2 dub. st. en 5 kettingst., zooals de afbeel-

ding aantoont, er moeten op elken rozetboog 14 maal 2 dub st. komen.

2de toer. De geheele toer 3 v. st., 9 kettingst. in den 7den steek

gestoken.

3de toer. 1 v. st. in den middelsten van de eerste 3 v. st. van den

vorigen toer, * 5 kettingst., 3 st. in den middelsten steek van den

volgenden kettingsteekboog, 5 kettingst., 1 v. st. in den middelsten

van de 3 volgende v. st. Van * af wordt herhaald.

4de toer. * 1 st. op de v. st. van den vorigen toer, 4 kettingst.,

5 st. op de 3 st., er moet dus op het eerste en laatste van de 3 st.

2 st. gehaakt worden, 4 kettingst. Van * af herhaalt men.

5de toer. Als de 4de toer, echter haakt men op de 5 st. gedurig

7 st.

6de toer. * 7 v. st. op de 7 st., 11 kettingst. Men herhaal van

* af.

7de toer. * Op de 5 middelste van de 7 v. st. 1 v. st., 6 ket-

tingst., 3 st. in den middelsten van de 11 kettingst., 6 kettingst. Van

* af wordt herhaald.

8ste toer. Op de 3 middelste van de 5 v. st. 1 v. st., 7 kettingst.,

5 st. op de 3 st., 7 kettingst. Van * af wordt herhaald.

9de toer. 1 v. st. in den middelsten van de 3 v. st., * 8 kettingst.,

7 st. op de 5 st., 2 kettingst., dan keert men het werk om en werkt

op de zoo even gevormde stokjes rij terug: 1 v. st., 1 h. stokje, 7

st., 1 v. st. Deze laatste v. st. moeten op den laatsten van de 7 st. ko-

No. 13. Schortje “Clotilde.”

[12 Maart 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 53

No. 15. Schortje “Cora.” Knippatroon van den band en van het zakje,

keerzijde van het Supplement No. XI, Fig. 39 en 40.

No. 14. Schortje “Clara.” Knippatroon en ook voor het belegsel,

keerzijde van het Supplement No. X, Fig. 36—38.

No. 12. Gehaakte rozet voor een kleedje of voor een

overtrek van een toilet-kussen.